Belfort Brugge

Geschiedenis van de beiaard

Het belfort

De bouw van de eerste Brugse hallen en het belfort werd aangevat rond 1240. Ze werden onmiddellijk in steen opgetrokken. Omstreeks 1280 waren de hallen en twee vierkante torengeledingen klaar. De toren was bekroond met een houten constructie waarin de gemeenteklok was opgehangen.
Op 15 augustus 1280 viel het gebouw ten prooi aan de vlammen en brandde de houten bekroning af. Rond 1300 was de herstelling zo goed als klaar en rond 1364 begon men aan de bouw van de zuidelijke hallenvleugel, de “oude halle”. Reeds in rekeningen van 1292, 1300 en 1303 vinden we vermeldingen van de bruudsclocke die, zoals haar naam vermeldt, diende om de huwelijken van de notabelen uit de stad aan te kondigen. Daarnaast was er de scepenscelle die gebruikt werd om de magistraten ter zitting op te roepen. De wercclocke luidde viermaal per dag. Zij kondigde het begin en het einde van de werktijd aan en ook het openen en sluiten van de stadspoorten. De belangrijkste klok was de triomfclocke of gemeenteklok die bij alle droevige en feestelijke gelegenheden geluid werd. Zij luidde alarm bij gevaar, brand of oorlog maar werd ook geluid bij de intrede van koningen en graven. Ook gaf zij het sein tot het voorleggen van de jaarlijkse rekeningen, de vernieuwing van de magistratuur, de opening van de jaarmarkt, de Heilige Bloedprocessie en het nieuwe kerkelijke jaar.
Rond 1450 werd aan de marktkant een uurwerk aangebracht. Het uitzicht van het belfort zoals wij het nu kennen, dateert van het einde van de 15de eeuw. De achtkant werd afgewerkt in Brabantse zandsteen en de houten spits werd bekroond met een beeld van Sint-Michiel met banier in de hand en de draak onder de voeten.
Op 25 januari 1493 sloeg de bliksem in. Het vuur vernielde het houtwerk, de klokken smolten en het beeld van Sint-Michiel stortte naar beneden. Toen de spits hersteld was, koos men als bekroning een klimmende leeuw. In 1542 herbouwde men de centrale poort aan de kant van de markt. Rond 1560 werden de muren van de binnenkoer vernieuwd en rond 1715 werden de hallenvleugels overwelfd.
In 1741 werd het Brugse belfort voor de derde keer door brand getroffen. De toren werd hersteld en in 1822 werd de laatgotische kroon geïnstalleerd. Daar-mee verdween de houten spits voorgoed.

De beiaard

In 1528 werd er een reeks van elf klokken gegoten door Jacob Waghevens, die moesten dienen voor het voorspel of de wekkering. Deze voorslag werd in 1533 manueel bespeeld door Adriaan Van Der Sluus. Hij ontving daarvoor XXV scellingen grote per jaar en is daarmee de eerste Brugse beiaardier.
In 1603 leverde Marc Le Serre een nieu accort van 20 klokken en in 1631 kwamen er nog eens zes klokken bij.
Vanaf 1672 wilde men in Brugge een nieuwe beiaard van 35 klokken. Pieter Hemony uit Amsterdam kwam in 1673 naar Brugge om zijn voorstel te verdedigen maar de stad eiste dat de klokken in Brugge zouden gegoten worden. Pieter Hemony vertrok zonder opdracht. Melchior De Haze kreeg in 1675 de opdracht voor een beiaard van 35 klokken die 44.626 pond moest wegen, waar in 1681 nog 4 klokjes bijkwamen. Dat gebeurde op advies van de Gentse pater Wyckaert, bekend door zijn nog bewaard gebleven versteekboek, die in Gent reeds een beiaard van 40 klokken ter beschikking had.
De beiaard verdween echter in de brand van 30 april 1741: 39 klokken, een 20.200 pond zware H.-Bloedklok en een trommel gingen verloren.
Datzelfde jaar kreeg de Antwerpse klokkengieter Georgius (Joris) Dumery (1715-1787) de opdracht een nieuwe beiaard te gieten en een nieuwe H.-Bloedklok. Dat was het begin van een samenwerking tussen de stad Brugge en het geslacht Dumery die tot vandaag sporen nalaat. Immers, het grootste gedeelte van de huidige beiaard bestaat uit de oorspronkelijke Dumery-klokken en talrijke andere klokken in Brugge dragen de signatuur “Georgius Dumery me fecit”.
Joris Dumery deed op 19 juni 1741 een voorstel aan het Brugse stadsbestuur “… een carillon te gieten ten dienste van deselve stadt in syne perfectie, ende alle de clocken egael van gheluyt ende armonie, soo goet als er een sal te vinden syn; my verobligierende deselve clocken te doen hebben alle hunne juiste qualiteyten bestaende in enen forssighen bourdon, juste octave, cleyne tierce, quinte ende juste super octave; soodanigh dat het gheheel carillon onverbeterlick sal syn, als de eene clocke soo goet, delicaet ende armonieus moeten syne als de andere …”
Eén van zijn voorwaarden was echter dat hij een gieterij ter beschikking kreeg in Brugge, wat hem toegestaan werd.3 Einde 1741 begon Dumery met het hergieten van de gesmolten klokkenspijs, maar geen van die eerste klokken voldeden omdat er te veel lood in geslopen was bij de brand. Aangezien Dumery geen schuld had aan de minderwaardige klokkenspijs, en hij meer dan anderhalf jaar gewerkt had, werd hem een schadevergoeding betaald. De klokken werden verkocht.
Tussen 1742 en 1745 goot Dumery alle nieuwe klokken. Voor de bekostiging van deze aanzienlijke uitgave kon de stad Brugge, naast haar eigen fondsen, ook rekenen op de steun van instellingen en particulieren. Zij tekenden massaal in op speciale “obligaten”, ten voordele van de heropbouw van de toren, de herstelling van het uurwerk, de H.-Bloedklok en de beiaardklokken.
Op 2 februari 1746 werd de beiaard ingespeeld door stadsbeiaardier Adriaen Leemans. Op 2 juni echter klaagde hij reeds over de slechte staat van de beiaard. Aangezien ook een nieuw horloge en een nieuwe trommel gemaakt moesten worden, werd de beiaard pas in augustus 1748 definitief gekeurd, nadat er nog 2 klokken hergoten waren. Het eindverslag, de goedkeuring en aanvaarding ervan werden ondertekend door de vier beste beiaardiers van die tijd, nl. Jan-Jozef Colfs van Mechelen, Joannes de Gruytters van Antwerpen, Pieter-Jozef Le Blan van Gent en Boudewijn Scheepers uit Aalst.

Tot 1939 bleef de Dumerybeiaard ongewijzigd. In dat jaar werden 15 kleine klokjes door klokkengieter Michiels uit Doornik door nieuwe vervangen maar zij gaven geen voldoening. In 1969 werden ze, samen met nog 6 andere, hergoten door de Horacantus-Eijsbouts uit Asten (NL). In 2010 werd de beiaard gerestaureerd: na reiniging, klankanalyses en correctie-bijstemmingen van de Dumery-klokken werden de 21 niet historische klokken vervangen door nieuwe klokken die nu perfect aansluiten bij de historische reeks uit de 18de eeuw (Kon. Eijsbouts). Bij deze restauratie (Clock-o-Matic) werd ook het klavier vernieuwd, werden nieuwe, zwaardere klepels gemonteerd en kreeg het automatisch speelwerk een grondig onderhoud.

Automatisch speelwerk

Volgens sommige bronnen zou Brugge reeds in 1396 een uurwerk met voorslag gebruikt hebben. De stadsrekeningen van 1419 waarin zeer nauwkeurig de inkomsten en uitgaven staan opgetekend, vertellen dat aan smid Hubrecht Perre een bedrag werd uitbetaald “voor het leveren van stalen pennen ende tuimelaars voor de clocken van de Brugse hallen”. Vanaf 1421 werd er ook een onderscheid gemaakt tussen clocken en scellen, waarbij scellen steeds in combinatie met het uurwerk gebruikt werd. Zo weten we of er al dan niet een voorslag was.
Na de brand van 1493 leverde Simon Waghevens een nieuwe uurklok met appeelen daertoe. Er was dus duidelijk een voorslag aanwezig. In 1528 leverde Jacob Waghevens elf scellen “van accorde omme tmaken vanden voorslaghen van der oorloge up de halle”.
In 1603 werden de bestaande scellen vervangen door een nieuw klokkenspel van 20 klokken. Adriaen Van Troostberghe, horlogiewerckere, leverde de nieuwe trommel, noten, klavier, hamers en assen. Nicolaas Helewaut, de zesde beiaardier, stak de nieuwe aria’s op de trommel. 72 jaar bleef deze trommel in gebruik. In 1675 vond uurwerkmaker Jean Pauwels, volgens zijn verklaring, de trommel in duusent stucken. De befaamde Antwerpse klokken-gieter Melchior De Haze kreeg nu de opdracht om niet alleen de trommel maar ook een nieuwe volwaardige beiaard te leveren. Met het gieten van de trommel liep het grondig fout. De eerste poging mislukte en de twee volgende leverden geen aanvaardbaar product op. Gilles Moerman bracht ten slotte deze niet alledaagse opdracht tot een goed einde in 1678.
Jean Pauwels maakte, op aanwijzingen van de Gentse musicus pater Wyckaert, 108 rijen van 90 gaten in de trommel die nodig waren voor het vastzetten van de pinnen of nokken. In 1681 stak pater Wyckaert de aria’s op de trommel.
Zestig jaar later, tijdens de brand van 1741, verdwenen de beiaard, het uurwerk en de trommel met 19.449 gaatjes in de vuurpoel. Terwijl Joris Dumery een nieuwe beiaard en trommel goot, leverde zijn schoonbroer Antonius De Hondt het uurwerk en het volledige mechanisme voor de voorslag.
De ongeveer 9000 kg wegende trommel is een echt huzarenstuk. Hij heeft een diameter van 206 cm en een wanddikte van 5 cm. Er zijn 122 rijen gaatjes, goed voor het in beweging brengen van 122 hamers. Er zijn 250 openingen per rij, samen dus 30.500 gaatjes. Een gewicht van 1500 kg brengt dit gevaarte aan het draaien. De voorslag krijgt zijn opdracht van het monumentale uurwerk met een slinger van 78 kg die 3 m lang is. Een ingenieus systeem van nokken, verbindingsdraden, tuimelaars en terugslagveren zet de 122 hamers aan het werk.
Deze hamers zijn als volgt verdeeld over 37 klokken van de 47 klokken tellende Dumerybeiaard:

· 1ste octaaf: 25 hamers op 10 klokken (gis en bes ontbreken)
· 2de octaaf: 44 hamers op 12 klokken
· 3de octaaf: 44 hamers op 12 klokken
· 4de octaaf: 8 hamers op 3 klokken (de rest van het octaaf wordt niet gebruikt voor de voorslag).

Dit merkwaardig historisch ensemble is een staaltje van echt vakmanschap van 18de-eeuwse ambachtslieden, dat jaarlijks door meer dan 200.000 bezoekers bewonderd wordt. Dagelijks tussen 8 en 21 uur brengt het Dumery-Dhondt automatische klokkenspel om het kwartier een melodie ten gehore. Deze melodieën worden om de twee jaar door de stadsbeiaardier verstoken.

Overzicht Stadsbeiaardiers

1533-1537 Adriaen Van der Sluus Adriaen Thonus, hulpbeiaardier
1537-1546 Adriaen Thonus
1546-1548 Hubrecht Noppe
1548-1554 Hans Roos(e)
1554-1604 (geen gegevens beschikbaar)
1604-1632 Nicolaes Helewout
1632-1633 Jacques Duquesne
1633-1642 Nicolaes Lalo(o)
1642-1649 Valentijn Ywens (Hebbens)
1642-1643 Alphonse Verschrieck, hulpbeiaardier
1649-1681 Jean Lais
1681-1688 Pierre Mahieu
1688-1690 Jean Lais
1690-1720 Antoine Collé
1709-1717 Boudewijn Bollengier, hulpbeiaardier
1714-1718 Ignaas Van Hecke, hulpbeiaardier
1720-1734 Boudewijn Bollengier
1734-1737 Jean-Baptiste Baguenrieux
1737-1750 Adriaan Leemans
1748-1750 Jean Leemans, hulpbeiaardier
1750-1753 Jean Leemans
1753-1786 Jerome Leemans
1786-1807 Henderyck Fromont
1807-1838 Dominique Berger
1838-1864 Louis Hubené
1864-1876 Remi Berragan Eduard Dupan, hulpbeiaardier
1876-1913 Eduard Dupan Arthur Blondeel, hulpbeiaardier
1913-1949 Antoon Nauwelaerts
1931-1949 Louis Nauwelaerts, hulpbeiaardier
1949-1984 Eugeen Uten
1954-1957 Paul Vanden Abeele, hulpbeiaardier
1958-1978 Christiaan Poppe, hulpbeiaardier
1979-1984 Aimé Lombaert, adjunct-stadsbeiaardier
1984-2008 Aimé Lombaert
1984-2008 Frank Deleu, adjunct-stadsbeiaardier
1996-2008 Jean-Pierre Hautekiet, plaatsvervangend beiaardier
1996-2008 Geert Stubbe, plaatsvervangend beiaardier
2008-2021 Frank Deleu, stadsbeiaardier
2008-2022 Jean-Pierre Hautekiet, adjunct-stadsbeiaardier
2008-2021 Wim Berteloot, assistent-beiaardier
2021-heden Wim Berteloot, stadsbeiaardier
2022-heden Brecht Berteloot, adjunct-beiaardier

De Brugse stadsklok

In de beschrijving van de brand in het belfort van 1280 lezen we dat de stadsklok door de zoldering van de schatkamer gevallen was en beschadigd werd. Deze beschadigde klok hing vóór 1284 in een voorlopig gestoelte op de markt. In 1290 goot men een nieuwe klok die reeds in 1296 in het herstelde belfort werd opgehangen. Tot 1493 vinden we geen spoor van een andere stadsklok maar de brand van 25 januari 1493 vernielde opnieuw de klokken.
In 1496 kwam een akkoord tot stand met Simon Waghevens uit Mechelen. De stad leverde een oude, niet meer gebruikte werckclocke van 1570 pond en een andere van 856 pond, plus ongeveer 1000 pond mitraillen of oud koper. Daarbij kocht men nog Engelse tin. Deze klok scheurde in 1525 en weer werd Waghevens aangeschreven voor het gieten van een nieuwe klok “van zulcke grootte ofte meerdere dan de clocke die gheschuurt is”. Deze stadsklok die de naam “Pays” kreeg, naar aanleiding van de in dat jaar gesloten vrede tussen Keizer Karel V en de koningen van Frankrijk en Engeland, zou het 150 jaar uithouden.
In 1675 werd de stadsklok die een breuk aan de kroon vertoonde, te koop aangeboden, maar ze vond geen koper. Ze werd hergoten door Melchior De Haze die ook de nieuwe beiaard goot. In 1683 werd de nieuwe klok in gebruik genomen maar reeds in 1718 was ze gebarsten. Willem Witlockx uit Antwerpen werd met het gieten van een nieuwe klok belast maar bij de keuring ontstonden hevige discussies omdat er belangrijke afwijkingen waren in afmeting en gewicht. In het contract stond nl. dat de klok ongeveer 16.000 pond zou wegen, maar in werkelijkheid woog ze meer dan 20.000 pond. Men vreesde dat het gewicht de stevigheid van de toren zou aantasten, “jae selfs de selve torre in pericle stellen haere totale ruyne ende ingevallen ofte overvallen.”10 Pas na 20 jaar (1739) werd ze in het belfort opgehangen.
De vreugde was van korte duur want in april 1741 brak er opnieuw brand uit in het belfort. Op 4 oktober 1741 had Joris Dumery reeds een nieuwe stadsklok gegoten met slagtoon G, maar zij voldeed niet omdat ze teveel lood bevatte. In 1743 goot hij weer een nieuwe. De “zwarte hand” bleef echter de geschiedenis van de stadsklok bepalen: bij het tweede bezoek van Lodewijk XV aan Brugge in 1745 barstte de klok bij het luiden. De volgende jaren moesten de Bruggelingen het doen met de minder glorieuze toon van de uurklok.
In 1800 stuurde de prefect een opeisingsbevel naar de proost van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge voor de allerschoonste klok van de stad genaamd Maria. De opgevorderde klok was ook een product van Melchior De Haze uit 1680. Deze klok Maria (G) vormde een machtig groot akkoord met de klokken Bonifaas (Es) en Gaspar (Bes). Het schenden van dit driegeluid en het gebruiken van een gewijde klok in het belfort gaf aanleiding tot groot protest. Volgens de meeste auteurs klepte de oude klok voor het eerst in haar nieuwe functie in 1802. Ze heeft een diameter van 2,06m en weegt ongeveer 6000 kg. Het is nog altijd deze drie eeuwen oude bronzen stem die bij speciale gelegenheden over Brugge klinkt.

Curiosa

Voor de Dumerybeiaard schonk het College van het Brugse Vrije – het ommeland rond Brugge – de grote klok (5378 kg) met als toon G0 die ook het uur aangeeft (klok 1). Zij draagt de letters SPQF (Senatus Populus-que Franconatus = het bestuur van het Volk en het Vrije).
Klok 2 (de halfuurklok) en de klokken 3 en 4 dragen het wapen van de stad Brugge, gehouden door beer en leeuw. Ook particulieren tekenden vanaf 1741 massaal in op speciale “obligaties, ten voordele van de heropbouw van de toren en de herstelling van het uurwerk, de H. Bloedklok en de beiaardklokken. Daarnaast deden ook een hele reeks ambachten en neringen aanzienlijke giften. Zij werden met naam en wapenschild vereeuwigd op de klokken. De timmerlieden deden eveneens hun bijdrage maar dan wel in natura: zij leverden het hout waaraan de klokken opgehangen werden.

Bibliografie

· Beiaarden en torens in België, Ludion Gent, 1994
· Beiaardkunst in de Lage Landen, Lannoo, Tielt, 1991
· Brugge, belfort en beiaard, M. Van De Wiele Brugge, 1984
· Eigen notities en programmaboekjes Brugge, 1979-2000
· Klokkenspellen en beiaarden in West-Vlaanderen, West-Vlaamse Gidsenkring, 1993
· Stadsarchief Brugge, reeks 296: Halletoren, 1749
· “Le carillon de Bruges” in L’Illustration, Numéro de Noël, december 1898 · GILLIODTS, L.: Le Carillon de Bruges. Recueil de textes et analyse de documents inédits ou peu connus, Brugge, uitg. L. De Plancke, 1912
· DONNET, Fernand: Les cloches d’Anvers. Les fondeurs anversois, Antwerpen, Veuve de Backer, 1899. Voetnoten (redactie) ….

Tekst: Aimé Lombaert

Districtshuis Borgerhout (Antwerpen)

Geschiedenis van de beiaard

Oude beiaard

In 1887 besloot het gemeentebestuur van Borgerhout een beiaard te laten gieten voor het nieuwe gemeentehuis. Alphonse Beullens (1840-1924), klokkengieter te Leuven en schoonbroer van de beter gekende Séverin Van Aerschodt, kreeg de opdracht een uurwerk en een beiaard van 35 klokken te maken op basis f1. De klokken werden gegoten in 1888. Het uurwerk, de trommel en het klavier werden door Edward Michiels (1831-1910) uit Mechelen geleverd.
De beiaard werd op 25 september 1889 goedgekeurd door de Vlaamse componist en dirigent Emile Wambach (1854-1924). Het is onbegrijpelijk dat iemand die muzikaal zo begaafd was, een beiaard die zo vals klonk, kon goedkeuren. De enige verklaring is dat er blijkbaar werd vanuit gegaan dat een beiaard nu eenmaal niet perfect kon klinken. Op 13 oktober vond het inauguratieconcert plaats, dat gespeeld werd door Edward Steenackers. Datzelfde jaar werd hij titularis van de gemeentebeiaard.

Herstellingswerken en versteek

Na de installatie van de beiaard werd er gedurende vier jaar geen onderhoud aan de beiaard verricht, ondanks herhaaldelijke aanvragen van Edward Michiels. In 1893 kreeg Jef Denyn opdracht om de nodige herstellingswerken en versteek van de trommel te doen. Steenackers kon duidelijk niet zelf versteken, want er werd zolang hij beiaardier was, steeds op iemand anders beroep gedaan.
Na 1893 werd er niets veranderd aan de aria’s of het mechanisme, tot Jef Denyn in oktober 1898 aandrong op een jaarlijks onderhoud en versteek van de trommel. Dat gebeurde vanaf 1909 tot en met 1906. Over 1907 is geen correspondentie i.v.m. onderhoud te vinden, maar vanaf 1908 tot 1913 werd de beiaard jaarlijks nagekeken door de firma Michiels, en Arthur Michiels (1876-1961), zoon van Edward, verzorgde de correspondentie met het gemeente-bestuur. Michiels zorgde ook voor de versteek van de trommel.
Uit verschillende rapporten tussen 1911 en 1913 van Marcel Michiels (Doornik), Felix Van Aerschodt (Leuven), Edward Steenackers en Omer Michaux (Leuven, opvolger van Beullens) bleek dat er buiten algemene herstellingswerken aan de beiaard ook nood was aan het gedeeltelijk herstemmen en hergieten van de beiaard. Uiteindelijk werd er aan de klokken zelf niets herstemd, hoewel de kranten dit wel schreven. Désiré Somers voerde onder leiding van Gustaaf Brees de dringendste herstellingswerken uit, vnl. de verbindingen tussen toets en klepel, en het vernieuwen van de hamers en klepels.
In maart 1914 werden speciale concerten gespeeld ter ere van de “restauratie” van de beiaard, door Gustaaf Brees en Edward Steenackers. Toen de oorlog uitbrak datzelfde jaar, werd er niet meer gespeeld, vermoedelijk tot na de bevrijding in 1918. Op 5 juli 1921 stelde Anton Brees zijn kandidatuur voor het ambt van beiaardier, aangezien de gemeentebeiaardier overleden was. Hieruit blijkt dat Steenackers tot aan zijn dood beiaardier was gebleven, hoewel daar geen geschreven documenten van bestaan.
Anton Brees bespeelde de beiaard om de 14 dagen op zondag van 12 tot 13 uur. Opnieuw vroeg het gemeentebestuur om een studie betreffende de toestand van de beiaard. Volgens Brees verkeerde alleen het klavier zelf nog in goede staat. Alle ijzerwerk was weer volledig geroest. Bovendien was het houtwerk waar de klokken aan hingen op sommige plaatsen verrot en vermolmd, en hingen veel klokken los. 15 van de 35 klokken werden aanvaardbaar genoemd qua toonzuiverheid. Van klankkleur konden slechts 5 klokken door de beugel. De conclusie van Brees was dan ook om de ganse beiaard te hergieten, en van de gelegenheid gebruik te maken om een octaaf bij te gieten. Weer koos het gemeentebestuur voor een goedkope noodoplossing en gaf in 1922 opdracht aan Désiré Somers om enkele dringende herstellingen te doen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Anton Brees in 19245 opstapte en in de Verenigde Staten zijn geluk ging beproeven, waar hij na enkele omzwervingen beiaardier werd van Bok Tower Gardens te Lake Wales, Florida. Na zijn vertrek was er geen vaste beiaardier meer. Het automatisch spel bleef nog in gebruik tot 1969 en af en toe speelde John Gebruers, stadsbeiaardier van Antwerpen, op de beiaard. De laatste herstellingen aan de beiaard gebeurden in 1944 door John Gebruers. In 1952 schreef Jef Rottiers over de beiaard van Borgerhout: “Meer dan de klokken, verdient de wekkering, een voorbeeld van preciesheid en verzorging, onze aandacht.”

Nieuwe beiaard

In 1969 werd de hele beiaard uit de toren verwijderd uit veiligheidsredenen, omdat de klokken door de open galmgaten naar beneden konden vallen. De grootste werden ter plaatste stuk geslagen.
Om de nodige fondsen te verzamelen voor een nieuwe beiaard, werd er in 1972 een beiaardfonds opgericht om de subsidies van de Staat (60%) en de provincie (20%) aan te vullen. In oktober 1973 keurde de gemeenteraad de plannen goed voor een nieuwe beiaard. Het duurde echter nog tot in 1976 eer de tussenkomst van Staat en Provincie werd vastgelegd. Eijsbouts kreeg in 1976 de opdracht om een beiaard te gieten van 47 klokken op basis f1. Jo Haazen, op dat moment stadsbeiaardier van Antwerpen, werd als adviseur aangesteld. Het merendeel van het oude brons werd aan Eijsbouts verkocht. Afgezien van de klokken die al gebroken in Asten aankwamen en derhalve geen ander lot dan de smeltkroes deelachtig kon worden, werden de volgende nog gave klokken als oud metaal aan Eijsbouts verkocht: c2, cis2, d2, es2, e2, f2, fis2, g2, gis2, gis2 en c3. Van deze reeks is de c2 teruggegaan naar Borgerhout en staat opgesteld in de hal van het districtshuis. De kleinste klokjes werden openbaar verkocht tegen 400 frank per kg.
Van de nieuwe beiaard werd de grootste klok versierd met het gemeentewapen in een lauwerkrans. De verschillende op-schriften van de 12 grootste klokken zijn overgenomen uit de inkomhal van het gemeentehuis: Vrijheid schenkt moed – Recht kweekt rede – Plicht teelt eendracht – Wetenschap verlicht – Kennis geeft macht – Wijsheid heerst – Vlijt verrijkt – Arbeid sterkt – Rust roest – Vrede schept weelde – Weelde baart kunst – Kunst adelt
Op 20 februari 1978 kwamen de klokken toe. Op 15 april 1978 speelde Jo Haazen de beiaard plechtig in. Hij werd benoemd als beiaardier van Borgerhout en bleef in die positie tot 1982, toen hij directeur werd van de Mechelse Beiaardschool. Drie jaar werd er niet gespeeld, tot Linda De Schepper in 1985 aangesteld werd.
Het origineel uurwerk en de trommel van Edward Michiels bleven behouden. Ze worden wel elektrisch aangedreven, terwijl ze oorspronkelijk met gewichten werden aangedreven, die dagelijks met de hand werden opgedraaid. Hoewel het de bedoeling was om tweemaal per jaar de trommel te versteken, voor Pasen en de Borgerhoutse Septemberfeesten,10 werden de aria’s sinds 1982 niet meer gewijzigd. In 1982 werd Borgerhout een district van Antwerpen, en veranderde de naam gemeentehuis in districtshuis.
In 1989 -het jubileumjaar van het 100-jarig gemeentehuis en van de beiaard- werd gestart met zomerconcerten. Sindsdien klinkt de beiaard elke eerste dinsdag van de zomermaanden van 20 tot 21 uur en elke derde vrijdag heel het jaar van 14 tot 15 uur.

Overzicht beiaardiers

Edward Steenackers (+1921) 1889-1921
Anton Brees (1897-1967) 1921-1924
Jo Haazen (°1944) 1972-1982
Linda De Schepper (°1958) 1985

Historische curiosa

Klokken van de Alphonse Beullens-beiaard uit 1888:
· inkomhal districtshuis Borgerhout: c2, 761 mm, 262 kg. Grootst overgebleven klok van de Beullensbeiaard
· Nationaal Beiaardmuseum Asten: 7 klokken: cis2, es2, f2, fis2, gis2, gis2, c2. Er is dus tweemaal een gis2-klok.12
· d2, e2 en g2 waren oorspronkelijk ook in het museum te Asten, maar zijn waarschijn-lijk doorverkocht als luidklok.
Varia uit het archief van het Districtshuis Borgerhout:
· Versteekmuziek van mei 1911, door Michiels op de trommel gezet. Bewerker van de liederen onbekend.
· Versteekmuziek van 1913 door Gustaaf Brees geschreven en op de trommel gezet.
· Correspondentie van o.a. Edward Michiels, Alphonse Beullens, Felix Van Aerschodt, Emile Wambach, Jef Denyn, Arthur Michiels, Marcel Michiels, Omer Michaux, Edward Steenackers, Gustaaf Brees, Anton Brees.

Bibliografie

· Linda De Schepper, Beiaarden te Antwerpen, eindwerk KBS. Mechelen, 1982
· Jo Haazen, De zingende toren, Uitgave De Vlijt N.V. Antwerpen, 1979. p 132-135
· Dirk Stappaerts, Borgerhout en zijn gemeentehuis, Uitgave Danthe N.V. Sint-Niklaas, 1981. p. 51-54
· Jef Rottiers, Beiaarden in België, KBS. Mechelen, 1952, p. 153
· Ludo Van den Bos, De beiaard van Borgerhout, eindwerk KBS. Mechelen, 1990.
· Archief Districtshuis Borgerhout: 14de rangschikking nr. 21: Bouw-werken. Gemeentehuis. Beiaard en uurwerk. 1886-89-1911. 14de rangschikking nr. 21/1: Beiaard en uurwerk. Verandering en herstellingen 1911-1914(-1922) .

Tekst: Linda De Schepper / Liesbeth Janssens

Sint-Catharinakerk Antwerpen-Kiel

Geschiedenis van de beiaard

Oude beiaard

De eerste beiaard van de Sint-Catharina-kerk ontstond toen E.H. Stockmans in 1910 de kerk liet vergroten. Blijkbaar was deze pastoor zeer muziekminnend, want tegelijk met de vergroting van de kerk werden een orgel en een beiaard aan-gekocht en geïnstalleerd, en ook drie luidklokken. De beiaard en de luidklokken werden door de firma Felix Van Aerschodt uit Mechelen gegoten. De luidklokken werden weliswaar niet aan de beiaard gekoppeld. Ook werd aan dit klokkenspel een automatisch gedeelte verbonden: een speeltrommeltje van 72 maten dat aan het uurwerk verbonden was en gegoten werd door de Mechelaar Albert Cloetens. Helaas kampte de beiaard van bij het begin met tegenslagen. Bij de inhuldiging in 1913 door Jef Denyn was er nog geen vuiltje aan de lucht. Een jaar later brak de eerste wereldoorlog uit en werd het klokkenspel voor de eerste maal het zwijgen opgelegd. Pas in 1922 ontfermde Staf Gebruers zich over het instrument. Hij bespeelde hij de beiaard tot hij in 1924 uitweek naar Ierland. Weer dreigde de beiaard in onbruik te geraken, maar Stafs broer, John, ontfermde zich over het instrument. Hij herstelde het op eigen kosten en bespeelde de beiaard tot in 1965. Zijn concerten werden wekelijks uitgezonden door de voorloper van de gewestelijke VRT-radio Omroep Antwerpen, Radio ’t Kerksken. Toen hij in 1965 stopte, was er niemand die hem opvolgde.

Nieuwe beiaard

In 1989 werd een unieke iconententoon-stelling georganiseerd n.a.v. het 125-jarig bestaan van de Sint-Catharinaparochie. Met de opbrengst hiervan werden het torenuurwerk en de middelste luidklok hersteld door de firma Michiels uit Mechelen. De inzet van Michiels vormde voor enkele vrienden de start om zelf ook de handen in elkaar te slaan. Met man en macht werd eerst de toren grondig schoongemaakt. Van de beiaard werden de resten van de bedrading verwijderd, roeden en tuimelaars gecontroleerd, ontroest en geschilderd en waar nodig vernieuwd. De automatische trommel bleek nog in redelijke staat te zijn. Daardoor groeide de overtuiging dat één en ander misschien nog te redden viel. Dank zij sponsoring en allerlei initiatieven werden de middelen verzameld voor de restauratie van de beiaard. Een eerste rapport van Petit & Fritsen leerde dat er acht klokken hergoten moesten worden en de overige twintig klokken bijgestemd. Het klankverschil met de andere intacte klokken zou dan wel groot zijn en als volwaardig concert-instrument zou de gerestaureerde beiaard onvoldoende mogelijkheden bieden. Daarom werd er beslist om een volledig nieuwe beiaard van 47 klokken te laten gieten. De grootste klok zou 250 kilo wegen, de kleinste 8,5 kilo. Ook kwam er een nieuw klavier en moesten drie nieuwe balken worden gestoken voor de op-hanging. De klokken werden gegoten door de firma Petit en Fritsen uit Nederland en de inrichting gebeurde door de firma Michiels uit Mechelen. Op 11 juni 1993 werd de nieuwe beiaard ingespeeld door de huidige beiaardier Ludo Van den Bos.

Historische curiosa

· In 1943 werden alle F. Van Aerschodt-luidklokken door de Duitsers opgeëist … behalve die van het Kiel. Men vermoedt dat er aan de drie luidklokken provisorisch pedalen werden gehangen, die met een ijzerdraad werden verbonden met de andere beiaardklokken. Dat wekte de illusie dat deze klokken integraal deel uitmaakten van de beiaard en dus onmisbaar waren voor concerten.
· De F. Van Aerschodtklokken van de oude beiaard werden integraal opgekocht door Dhr. Vernimmen uit Leuven, kleinzoon langs moederszijde van Felix Van Aerschodt en verwoed verzamelaar van klokken.

Automatisch spel

De automatische speeltrommel werd in 1913 gegoten door Albert Cloetens uit Mechelen. Het is een eenvoudig trommeltje van 72 maten dat aan het klokkenspel was gekoppeld en verbonden met het uurwerk. Het is in heel de periode van 1913 tot 1965 maar een paar keer verstoken geweest. In het begin (1913) speelde elk uur ‘Des winters als het regent’. In 1919 was het een ‘Ave Maria’. Deze twee melodieën werden door Jef Denyn op de trommel gezet. In 1925 klonk ‘Al zingend ’t vrije lied’ van Karel Miry op het uur en op het half uur ‘O sanctissima’, een Napolitaanse melodie. In 1930 werd het ‘We reizen om te leren’ van Peter Benoit en op het half uur ‘Ave Maria Stella’. In 1936 werd de trommel nog eens verstoken met op het uur de ‘Van Ryswyckmars’ en op het half uur het ‘Paaslied’ van Lode De Vocht. Bij het installeren van de nieuwe beiaard in 1993 werd de oude trommel gerestaureerd door de firma Michiels uit Mechelen, maar hij bleef zijn plekje behouden op de verdieping onder de beiaardcabine. De trommel en de wijzerplaten werden nu elektronisch aan-gestuurd, hoewel ze nog niet met elkaar waren verbonden. Dat gebeurde pas in 1996 en toen vond ook eindelijk weer een versteek plaats. De melodie ‘Dan mocht de beiaard spelen’ uit de Rubenscantate van Peter Benoit klinkt sindsdien elk uur.

Overzicht van de beiaardiers

Staf Gebruers (1902-1970), beiaardier van 1922 tot 1924
John Gebruers (1898-1978), beiaardier van 1925 tot 1965
Ludo Van den Bos (°1953), beiaardier sinds 1993

Bibliografie

· Jo Haazen, De Zingende Toren, Uitg. De Vlijt. Antwerpen, 1979, p. 137
· Feestbrochure Beiaardfondsactie 1992-1993
· Persmap 2 juni 1993
· 125 jaar Sint-Katarinaparochie, auteurs: Hugo Kaekebeke, Jules Moens, Piet Haemels, Guido Notelé

Tekst: Ludo Van den Bos

Sint-Michielskerk Roeselare

Geschiedenis van de beiaard

Geschiedenis van de kerk

De Sint-Michielstoren kreeg zijn huidige uitzicht in 1757. Toen werd de houten campanile voltooid, nadat een zware storm in 1735 de scherpe spits vernield had. De nieuwe constructie zou voortaan dienen als belfort voor de stad Roeselare waarin het stadsuurwerk en de beiaard een plaats kregen.

De stenen romp in laat-gotische stijl werd opgetrokken nadat de stad in 1488 geheel verwoest werd door de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk tijdens de veldtocht tegen Brugge. Door deze plunderingen zijn trouwens ook alle archieven van voor deze datum verdwenen. Er is dus weinig bekend over de middeleeuwse geschiedenis van Roeselare . De bouw van de nieuwe toren duurde van 1497 tot 1504. De stenen torenbouw in gele baksteen werd bekroond met vier hoektorens en een hoge spitse naald. Een notitie uit 1735, toen de spits door een storm werd afgerukt, vermeldt dat de toren toen 274 voet of 75 meter hoog was .

In de stadsrekeningen van 1551-1552 wordt de wijding van nieuwe klokken voor de Sint-Michielstoren vermeld. Vermoedelijk werden deze gegoten door klokkengieter Thomas Caulier, want in hetzelfde document worden aan hem 4 kannen presentwijnen geschonken. Dit is meteen het oudste bericht over een gieting van klokken in Roeselare.

In het begin van de 17de eeuw verhuisden de beiaardklokken en het stadsuurwerk van het bouwvallig geworden belfort naar de Sint-Michielstoren . Dit gebeurde wellicht tussen 1627 en 1629. In de stadsrekening van 1627-1628 lezen we : “Aen Michiel Schotte, over het onderhouden van de oorloge staende alsnu op den thoren van de kercke…”.

In de nacht van 19 januari 1735 werd de torenspits door een zware storm afgerukt : “…vanden thooren vande kercke waer van de schoone en hooghe naille is afgeworpen op den 19den january 1735 corts naer twee uren door eenen grauwsaemen orcaen ende daer door oock het noortoostersche torreken met een deel vande gallerije ende eene groote bresse inden thooren ten noordoosten”.
Er ontstond meteen een geschil tussen de geestelijke tiendeninners en het stadsbestuur die zou instaan voor de herstelling. Een houten kap bedekte voorlopig de gehavende toren. In 1742 beslechte de Raad van Vlaanderen de zaak en oordeelde dat de tiendeninners de bouw van een achthoekige toren bedekt met schaliën zou bekostigen. Doordat Roeselare midden in het krijgsgeweld lag tijdens de Oostenrijkse Succesieoorlog duurde het tot 1751 vooraleer de constructie van de campanile zou beginnen. Na wat discussie over het ontwerp, werden de definitieve plannen getekend door Jacobus Caytan. In 1753 tekenden de stad en de tiendeninners een nieuwe overeenkomst, waarbij de stad “ten eeuwigen dage” zou instaan voor het onderhoud van de toren op voorwaarde dat de tiendeninners een som aan de stad betaalden van 1600 gulden en het herstel zouden bekostigen van de kerk en de pastorie . De nieuwe campanile werd uiteindelijk in 1757 voltooid. Sindsdien meet de toren 62 meter. De vier hoektorens werden, samen met de galmgaten, pas in 1758 hersteld.

De eerste voorslag

Zoals iedere Vlaamse stad had ook Roeselare op het marktplein een belfort met lakenhalle, annex schepenkamer. De stadsweegschaal en de keurderskamers vonden in de halle een onderkomen en een ruimte was ingericht als stapelplaats en verkoophuis.

In het gebouw was ook een kapel waar de stadsmagistraten iedere maandag de mis bijwoonden. Het was een rijk versierd gebouw met beelden op de voorgevel. Vermoedelijk ontstond het complex rond 1260. In de tweede helft van de 16e eeuw vallen de hallen ten prooi aan het oorlogsgeweld en worden zwaar geschadigd. De herstelling van de hallen gebeurt in het begin van de 17e eeuw. De belforttoren verliest dan zijn functie als klokkentoren, wanneer klokken en uurwerk verhuizen naar de Sint-Michielstoren. In 1704 stort de toren geheel onverwacht naar beneden, waarbij drie mensen onder het puin bedolven worden. Wanneer de hallen in 1749 dan nog eens uitbranden, beslist het stadsbestuur om het middeleeuwse gebouw volledig te slopen en een nieuwe stadhuis te bouwen in rococostijl.

De vroegste vermelding van een uurwerk voor het belfort van Roeselare vindt men terug in de stadsrekeningen van 1488-89 . Het betreft hier de wederopbouw na de reeds voornoemde verwoestingen in 1488 : “Item nog betaelt tYperen up tmaken van den oorloge van Roesselare”. Wie de uurwerkmaker te Ieper was, is niet bekend. De installatie van het uurwerk vond pas vijf jaar later plaats tijdens de herstellingswerken aan de halle. Joosse van Aelmeersch wordt betaald voor het ophangen van de schelle en het uurwerk en het plaatsten van de wijzer .

Dan volgen geregeld vermeldingen over het onderhoud van het uurwerk : 1498-99 door Maerten vander strate; 1520-21 door de smid Pieter vander strate. Regelmatig worden ook nieuwe touwen aangeschaft voor de ophanging van het gewicht.

In 1543 maakt Jan Valcke uit Kortrijk een nieuw stadsuurwerk. Hier wordt voor de eerste maal gesproken over een voorslag. Het uurwerk wordt voorzien van drie voorslagklokjes (appeelen) en de wijzerplaat krijgt ook een tweede wijzer : “Eerst betaelt Jan valcke, voor de leverynghe vander nieuwe oorloige, volghende de voorwaerde…..

Noch betaelt den zelven, van hueverwerck by hem ghedaen, ende gheestimeert by ghezworen meesters hen dies verstaende, nopende de drie appeelen, ooc het werck vanden tweesten wysere”.

Er zijn ook aanwijzingen dat er een jaquemart onder de vorm van een wildeman op de toren stond, want de rekeneningen maken vermelding dat Claeis Tasson een wildeman sculpteert. Gildis vande potke levert lood voor de draadgeleidingen met waterkering naar de klokjes en naar de jaquemart : “Betaelt gillis vande potke, van ghelevert thebbene zeker nombre van loode omme de pypen daer de treckdrayen duer gaen vanden wildeman ende appeelen”

De Rijselse klokkengieter Jan Heudebert giet in 1560 een nieuwe voorslag met 7 klokjes. Twee van de oude apelen worden aan de gieter als brons verkocht : “Betaelt Jan heudebert, clockghietere, van geghelevert thebbene een accoort van zeven appeellen ofte voorslaeghen hier up de halle…”. Zoals gebruikelijk worden de klokjes in de toren geplaatst door een torenuurwerkmaker, die ook instaat voor het maken van alle installaties. Uurwerkmaker Jacques le Dieu voert de werken uit en levert ook tuimelaars, hamers, luidmechanisme voor de grote klok, plus een trommelmechanisme met stiften (hier register genoemd) : “Betaelt Jacques Le Dieu, voor de zelve appeelen te hanghene up de halle ende eene omme te luudene ende reste, die ande stylen hanghen moghen, ant hout te hanghene ende aer niet te moeten hanghen met yseren, daertoe maeckende de tumelaers, hamers, naer den heesch vanden weercke, ende alle de noten upt registre te maeckene…”

Vanaf 1560 klinkt er dus automatische klokkenmuziek over de Roeselaarse binnenstad.
Net als in andere steden in die tijd is het ook hier de uurwerkmaker die instaat voor het programmeren van de muziek op de trommel : “Betaelt den zelven (Jacques le Dieu) vande orloidze te stellene ende onderhoudende tzynen coste ende de noten vande appeellen te verstellen naerden tyt”.

Jan Heudebert breidt in 1567 de voorslag nog uit met twee klokken. In de stadsrekeningen van dat jaar wordt ook voor de eerste maal gesproken over het handspel. Beiaardier Christiaen vander Strate krijgt een vergoeding voor het onderhoud van het uurwerk, de versteek van de melodieën op de trommel en het spelen van liederen volgens de tijd van het jaar : “Betaelt Christiaen vander Strate over de oorlogen te stellen ende onderhouden tzijne koste ende de noten van den apeele telcken up tbelfort te verstellen ende liedekens naar den tijd van den jare daerup te spelen”.

Tijdens de godsdienstoorlog wordt de halle opnieuw zwaar beschadigd. De geuzen slaan in 1566 alle beelden van de voorgevel stuk en een groot gedeelte van het gebouw werd door vuur vernield : “duer de voorleden troublen ende destructie metten brande es de oirloge gheruyneert”.

Wanneer de streek rond Roeselare in 1578 onveilig wordt door talrijke rondtrekkende geuzenbendes, worden de klokken zowel uit de Sint-Michielstoren als uit het belfort gehaald om ze in veiligheid te brengen. Na de onlusten treft men het stadsuurwerk vernield aan en de nachtwachters bedienden zich tijdelijk met zandlopers : “voor twee zantloopers, diendende tot onderhouden vande wacht aldaer mits de oorloige verbrant ende ghedestrueert es”.

Nadien verlopen de herstellingswerken niet vlot. Ook zit beiaardier Joos vanden Kere zonder werk, want vanaf 1580 werkt hij als stadsbode. Blijkbaar talmt men met de herstelling van de halle want in 1604 is het complex nog steeds niet voltooid. Wel bespeelt Maryn vander Strate opnieuw de beiaard. De magistraten zullen echter nog tot 1616-1618 vergaderen in het huis van de griffier. Pas dan was de halle weer helemaal gebruiksklaar .

De verhuis naar de Sint-Michielstoren

Zoals reeds eerder vermeld verhuizen rond 1629-1630 de stadsklokken en het uurwerk van het belfort naar de Sint-Michielstoren. In 1629 wordt metser Jan Cappol vergoed om een klokje van de stadshalle af te halen en “wederom tselve ghehanghe thebben in den torre vande kercke deser stede om te dienen totten voorslach.”

In 1630 krijgt Bertholomeus Ruys uit Ieper de opdracht om de trommel van het automatisch spel uit te breiden. Het contract vermeldt de aanpassing van de trommel voor de bediening van 13 hamers en het leveren van de nodige tuimelaars, lichters en noten. Het contract tussen de stad en de Ieperling wordt echter een paar dagen later verbroken. Uiteindelijk voert de Rijselse uurwerkmaker Anthone Beugne de werken uit, daar hij een lager bod had gedaan.

Hij stelt echter dat een uitbreiding van de bestaande trommel niet zal voldoen. Hij wil een compleet nieuwe inrichting maken, die de verschillende functies van een voorslag kan uitvoeren : het slaan van het uur, halfuur en kwartier, het spelen van muziek en allerlei soorten liederen. De nieuwe trommel moet een diameter hebben van drie voet (82 cm) om 22 hamers te bedienen. De elf klokken krijgen dus elk twee hamers met dito tuimelaars. De trommel moet tachtig maten hebben en per maat de mogelijkheid om acht noten te plaatsen. Vijf tot zeshonderd noten zouden moeten volstaan om een gevarieerde versteek te realiseren. Verder voorziet hij de installatie van een nieuwe kast en een nieuw klavier uitgerust voor tweeëndertig toetsen. Hier wordt dus voor de eerste maal te Roeselare melding gemaakt van de bouw van een beiaardklavier. Verder blijkt dus dat niet alle klokken gebruikt worden in het automatisch spel. Deze traditie bestaat vandaag nog altijd. In de huidige beiaard hebben slechts de twee laagste van de vier oktaven klokken hamers. Gerard Medaert, de zangmeester en koster van de kerk – en tevens orgelbouwer -, krijgt de opdracht om de trommel te programeren voor het uur, het half uur en de kwartieren.

Ondertussen werd ook een akkoord gemaakt met de klokkengieters François Delespine en Nicolaeys Chaboteau voor het uitbreiden van de reeks klokken in de toren. Ze hergieten te Roeselare eerst de gebarsten tweede grootste klok, toegewijd aan Maria en vervolgens gieten ze acht beiaardklokken. Nadien worden vanuit het atelier te Gent nog eens drie extra beiaardklokken geleverd. Na de voltooiing van de werken wordt de beiaard in 1631 feestelijk ingespeeld door de beiaardier van de Sint-Pieterskerk te Rijsel.

In 1662 dienen een aantal gebarsten grote klokken hergoten te worden. De opdracht voor de grote klok gaat naar twee Rijselse klokkengieters Adriaen Alio en Hubert Renard. Zij gieten in de zomer van 1663 tevens acht nieuwe klokjes voor de beiaard. Het hergieten van twee andere grote gebarsten klokken werd toegewezen aan de Doornikse gieter Anthoine Souverain. Deze mislukte echter vier maal in zijn opdracht en verliet Roeselare met heel veel schulden. Wie de klokken dan in 1664 uiteindelijk hergoot, is niet bekend.

In 1687 hergiet Jean Wespin uit Rijsel een beiaardklokje. Diezelfde klokkengieter wordt ook ingeschakeld wanneer de grote Sint-Michielsklok of do-klok in 1698 barst. De oorspronkelijke klok woog ongeveer 2000 kg. Blijkbaar is de hergieting geen succes want een jaar later wordt het werk overgedaan door twee andere Rijselse gieters Tousaint en Petrus Cambron.

In 1727 wordt na het overlijden van stadsbeiaardier Jan de Gandt een vacature uitgeschreven waarop vier kandidaten zich meldden. Uiteindelijk krijgt Guillaume Simono uit Menen de opdracht toegewezen. Dit blijkt naderhand geen slechte keuze te zijn, want de man beschikt over heel wat talent als beiaardconstructeur. In zijn sollicitatiebrief, die reeds een functiebeschrijving is van de taak als klokkenluider en beiaardier, staat vermeld dat Simono op eigen kosten twee chromatische klokjes zou laten gieten en bovendien de gebarsten beiaardklokken zou laten hergieten. De stad zou de klokspijs leveren . Of dit werkelijk gebeurd is na zijn aanstelling, moet nog onderzocht worden.
De tweede klok of Maria-klok met de toon re wordt in 1730 hergoten door Ignatius Decock uit Heestert. De klok had een gewicht van ongeveer 1300 kg. Beiaardier Simono verkrijgt ook de hergieting van een gebroken beiaardklokje en de uitbreiding van de beiaard met twee nieuwe exemplaren. De uitbreiding betreftvwellicht het aanvullen van nog ontbrekende chromatische tonen in het instrument : “…ende daerenboven twee nieuwe clocxkens dienende tot de selven beyaert het eene “dieze” ende het andere “bemol” op de toonen die den clockspeelder Simono aen hem de cocq sal opgheven”.

Na de storm

Na de vernieling van de spits door de storm in 1735 blijft de beiaard, die toen in de grote klokkenkamer was opgesteld, verder in gebruik. In 1738 wordt een beiaardklokje door Ignatius Decock hergoten. Mogelijk had dit schade opgelopen tijdens de storm. Ook in 1742 hergiet Decock, samen met zijn zoon Albert Ferdinand, een beiaardklok. In 1752 doet men beroep op de Brugse gieter Georgius Dumery voor het hergieten van vier klokjes en het leveren van een nieuwe klokje.

Wanneer de bouw van de nieuwe campanile in 1751 begint, maakt men ook nieuwe plannen voor de beiaard. Het uurwerk wordt verplaatst naar de eerste verdieping van de nieuwe constructie. Wegens de nieuwe opstellingen vraagt het mechanisme een grondig aangepassing. Vanwege slijtage zijn een aantal onderdelen ook aan vervanging toe. Verder worden alle onderdelen van het automatisch spel samen met de beiaardklokken van de grote klokkenkamer in de stenen romp hogerop gebracht in de campanile. Het Roeselaarse stadsarchief bewaart nog het werkplan uit 1753: “Specifieke vande noodsakelycke veranderinghe omde drie wysers, ende orlogie te transporteren op het eerste tafelment op de toren der stede van Rousselaere metsgaeders werck om het carillon”.

De beiaard krijgt een zichtbare plaats in de lantaren. Het was een traditionele ophanging, waarbij een groot aantal klokken aan balken in de lantarenopeningen tussen de peilers worden bevestigd. Vandaag noemen wij dit een open toren, waarbij de klokken zichtbaar zijn vanop de begane grond. Deze situatie is nog zichtbaar op oude foto’s van de Sint-Michielstoren.
De uitvoering van het werkplan en de levering van de nodige onderdelen wordt toegewezen aan de stadsbeiaardier Guillaume Simono. Nogmaals wordt de beiaard uitgebreid met drie klokjes in 1753 en een in 1754, allen gegoten door Dumery . In 1754 is alles klaar.

De werken zijn blijkbaar veel omvangrijker geweest, dan aanvankelijk ingeschat. Want Guillaume Simono dient bij de stad een rekening in voor het vele extra werk : “Supplierende verthoont reventelick guille Simono clockspeelder der stede ende prochie van tselve Rousselaere te kennen gevende hoe dat hij gedeurende het maecken van den toren gedeurigh heeft moeten op den toren gaen soo om te ordonneren, assistere als andersints, alsoo dat den suppliant meer als een maendt sijnen tijdt geemployeert heeft op den selven toren, dit bij ordre van u.l. heeren geauthoriseert…”. Nadien blijft Simono ook instaan voor het onderhoud en de herstellingen aan uurwerk en beiaard. In 1755 hergiet Olivier Decock, pastoor te Lauwe en zoon van Ignatius, nog een gebarsten beiaardklok.

Dan duurt het tot 1774 voor de stadsrekeningen opnieuw gewag maken van de beiaard. De kleinste klok van het groot gelui, de Sint-Annaklok, wordt hergoten door Jean Theodor Barbieux uit Doornik. De hergieting gebeurt aan de voet van de toren. Vanaf 1798 wordt de versteek van de trommel niet meer door Ludovicus Simono uitgevoerd, maar door Joannes-Franciscus Carpentier, een schoolmeester-orgelist. In 1802, tijdens de Franse bezetting, haalt men in Brugge bij Willem Dumery een nieuw gegoten beiaardklokje af. De Franse bezetter maakt trouwens gretig gebruik van de Roeselaarse klokken voor het verkondigen van allerlei gebeurtenissen. Zo klinkt de beiaard bij het planten van vrijheidsbomen, op 1 augustus 1796 bij de herdenking van de val en de terechtstelling van Robespierre, bij de overwinningen van de jonge generaal Bonaparte tijdens zijn Italiaanse veldtocht enz. Met de sluiting van de kerken wordt de beiaard het zwijgen opgelegd. In 1798 worden op 25 en 26 november alle klokken uit de Roeselaarse torens gehaald. Hoogst waarschijnlijk blijft de beiaard ongemoeid, want in het jaar 1800 bespeelt Louis Simono de beiaard bij het bezoek aan de stad van de prefect. Bij die gelegenheid worden ook de klokken van de Sint-Michielstoren geluid .

Roeselaarse beiaard tijdens de 19de eeuw

In 1867 wordt de Roeselaarse beiaard grondig aangepakt. Severinus Van Aerschodt, klokkengieter uit Leuven, voert de werken uit. Vijf oude klokken blijven bewaard, veertien worden hergoten en de beiaard wordt uitgebreid met negentien nieuwe klokken. Het klassieke stokkenklavier wordt vervangen door een uitvinding van de Gentse orgelbouwer Leo Lovaert. Voortaan bespeelt de beiaardier de klokken door middel van een pneumatisch pianoklavier. Historicus Frans De Potter schrijft dat jaar in zijn Geschiedenis van de stad Rousselare: “Aan Rousselare komt de eer toe, het eerst van al de Belgische steden ’t nieuwe stelsel van beiaardspel, door Lovaert uitgevonden, toegepast te hebben. Nu behooren geene zware pedalen meer in beweging gebracht te worden : ieder, die de piano bespeelt, kan zonder de minste moeite allerlei muziekstukken, hoe ingewikkeld ook, op den beiaard uitvoeren. Een ander voordeel van deze schoone vinding is, dat men met een kalvier, door de vingers in beweging gebracht, meer akkoorden aanslaan kan, en dat al de tonen met volkomene zuiverheid en netheid gehoord worden” .
François Devriendt, organist van de Sint-Michielskerk, bespeelt de beiaard tijdens de inhuldiging op zondag 13 september 1868.

Nadien blijkt dat het nieuwe pianoklavier niet goed functioneert en vrij snel wordt de beiaard onbespeelbaar. Herhaaldelijke pogingen worden ondernomen tot verbetering maar tevergeefs.

In 1887 doet gemeenteraadslid Ferdinand Callebert aan het stadsbestuur het volgende voorstel : “Mijneheeren, ik doen den stelligen voorstel dat er op de stadsbegroting van 1888 eene voldoende som worde ingeschreven om den wekker en het bespelen van den beiaard te volmaken. Sedert bijna 20 jaren hangt de beiaard, bestaande uit 39 klokken, makende 3 oktaven en half, onverrichterzake op den toren. ’t Is waarschijnlijk jammer. Het is nu meer dan 51 jaar dat ik deel maak van den Gemeenteraad, weigert mij toch die voldoening niet, opdat ik vooraleer te sterven, toch nog den beiaard moge horen spelen.”

In 1892 neemt de Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn contact op met de stad en biedt een oplossing voor de aanslepende problemen. Men komt tot een akkoord, waarbij een volledige nieuwe installatie wordt gebouwd en de beiaard gescheiden wordt van de luidklokken. De trommel en het klavier worden gemaakt door het atelier van Desiré Somers uit Mechelen. Denyn spreekt over het Roeselaarse Lovaertklavier in zijn lezing over beiaardklavieren tijdens het Tweede Congres voor Beiaardkunst te ’s Hertogenbosch: “…ik herinner mij dat de heer D. Somers uit Mechelen, die in 1893 de tot een rommel verworden installatie op te ruimen kreeg, ondermeer een massa kartonnen buizen van 1 centimeter doorsnede, loopende van het klavier naar de klokken” . Op koekezondag, 3 september 1893, wordt het vernieuwde instrument door Denyn feestelijk ingespeeld.

De moeilijke geboorte van de Michiels-beiaard

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917, wordt de Roeselaarse beiaard, net als die van Izegem, door het Duitse leger uit de toren verwijderd. Alles samen gaat het om 43 klokken, zijnde 38 beiaardklokken en 5 luidklokken. De grootste klokken worden in de klokkenkamer kapot geslagen. De brokstukken worden samen met de overige klokken op vrachtwagens geladen en naar Duitsland vertransporteerd. In 1919 vraagt de Roeselaarse burgemeester aan de Minister van Economische zaken een schadevergoeding voor de aanschaf van een nieuwe beiaard. Een jaar later vraagt de stad prijs voor “een nieuw stadscarillon met 38 klokken en eene nieuwe torenhorloge” aan Edward Michiels en Zonen uit Mechelen. De stad refereert naar het torenuurwerk dat Michiels in 1907 had geleverd voor de Sint-Amandskerk en waar iedereen zeer tevreden over was.

Amper een week later bezoeken Prosper Michiels en zijn broer Marcel, de klokkengieter, versterkt door Jef Denyn de Sint-Michielstoren. Vrij snel wordt de zaak beklonken en krijgen zij de opdracht tot het gieten van een volledig nieuw instrument met klavier en automatisch spel van 35 klokken met een totaal gewicht van 3.330 kg. De overeenkomst stipuleert ook nog dat Jef Denyn de technische leiding heeft, dat hij de aria’s op de trommel zal versteken en dat hij het inhuldigingsconcert zal verzorgen. Omer Michaux, die de drie luidklokken voor de Sint-Michielskerk had mogen gieten, probeert tevergeefs nog de opdracht in de wacht te slepen .

Oorspronkelijk was het inhuldigingsconcert voorzien voor 20 augustus 1921 tijdens de kermis. Het gieten van de klokken verloopt echter niet vlot, want verschillende exemplaren worden afgekeurd. Op 1 augustus is er nog geen enkele klok in de toren. Het zou nog driemaanden duren eer de klokken de gieterij in Doornik verlaten. Het inhuldigingsconcert op 17 april 1922 wordt uiteindelijk gespeeld door Jef Denyn, Staf Nees, Kamiel Lefèvere en de stadsbeiaardier Ildefons Seghers. Het duurt nog tot juni van dat jaar vooraleer ook de wekkering helemaal af is.

Deze beiaard voldoet echter niet en klinkt verschrikkelijk vals. Voor de inhuldiging heeft men reeds heel wat klokken hergoten, maar nog is het resultaat niet goed. Het stadsarchief van Roeselare bewaart een schrijven uit 1922 van een niet nader te identificeren musicus uit Parijs waarin hij uiting geeft aan zijn verbazing over de valsheid van de nieuwe klokken. De man, op weg naar Brugge, hoort bij toeval de beiaard en meent dat die zo gehavend uit de oorlog gekomen was. Groot is zijn verwondering, als hij verneemt dat het hier om een volledig nieuwe beiaard gaat .

De stad neemt geen vrede met het resultaat en maant Michiels Sr. aan om hierin verbetering te brengen. Deze stelt voor om in het najaar van 1925 alle valsklinkende klokken te herstemmen. Ondertussen overlijdt de klokgieter en de stad maakt in 1926 een nieuw akkoord met zijn zoon en opvolger Marcel Michiels Jr. waarbij deze belooft de hergieting en herstemming op eigen kosten ten doen.

Twee jaar later is er echter nog niets gebeurd. De stad onderneemt ook niet direct verdere stappen en het komt niet tot een verbetering van de Roeselaarse beiaard.

Het duurt tot 1939 vooraleer het Roeselaarse schepencollege opnieuw Marcel Michiels contacteert. Er komt een nieuwe voorstel waarbij de hele beiaard hergoten zou worden en de inrichting een renovatie krijgt. Men komt tot een akkoord en op 20 september 1939 verlaten de oude klokken de toren. Michiels stelt voor om de nieuwe beiaard op een “moderne” manier in de lantaren op te hangen en galmborden aan te brengen in de openingen, zodat alles beschermd is voor regen en wind. De klank van de beiaard zou hierdoor ook flink verbeteren.

Het monteren van het nieuwe instrument zal in 1942 gebeuren in volle oorlogstijd. De inhuldiging door Staf Nees vindt plaats op 18 juli van dat jaar. Gerard Marichal en Elie Ryckelinck, allebei studenten van de Mechelse beiaardschool, spelen ook.

Naoorlogse periode

In 1968 voerde de firma Meridiaan uit Menen renovatiewerken aan de beiaard uit, waarbij de mechanische trommel van het automatisch spel vervangen wordt door een elektromagnetisch systeem met ponsband. De trommel wordt uit de toren gehaald en meegenomen naar het atelier van Meridiaan. De inhuldiging van het vernieuwe instrument vindt plaats op 31 oktober 1969 en wordt gespeeld door stadsbeiaardier Jozef Flipts.

Opnieuw treedt een snel verval op, want bij een inspectie in 1985 wordt vastgesteld dat enkel nog de 35 klokken, de grootste klepels en de hoofdbalken van de klokkestoel in goede staat zijn. De rest is doorroest en aan vervanging toe. De herstellingen worden in 1987 uitgevoerd door Clock-O-Matic. Er worden 15 nieuwe klepels geleverd. De tuimelaars, de klepelscharnieren, de verbindingen en de veren worden allen vervangen. De automaat wordt een computer-speelwerk met electro-magnetische hamers. Er komt ook een nieuw vier-octaafs stokkenklavier volgens de Noord-Europese standaardmaten. In maart 1988 worden in de gieterij Eijsbouts te Asten (Nederland) 12 nieuwe klokjes gegoten voor het vierde oktaaf. De inspeling gebeurt door Jo Haazen op vrijdag 24 juni 1988.

Naar aanleiding van het 10-jarig ambsjubileum van burgemeester Daniël Denys in 1991 wordt hem door de Kamer voor Handel en Nijverheid een beiaardklok geschonken, die als “es” het basregister zou vervolledigen. Deze klok van 400 kg krijgt uiteraard de naam “Daniël”. In 1992 wordt ze samen met de 47 andere beiaardklokken opnieuw uit de toren gehaald en naar de gieterij Eijsbouts gebracht voor een herstemming van de ganse beiaard. Het stadsbestuur bekostigt aansluitend nog de gieting van een basklok van 890 kg met het schild van Roeselare, die als “bes” de beiaard volledig maakt. De Roeselaarse beiaard krijgt dan ook een nieuw eikenhouten klavier, door de gieterij Eijsbouts vervaardigd.

Merkwaardigheden

In de Sint-Michielstoren te Roeselare zijn de luidklokken en de beiaard, anders dan gewoonlijk, volledig van elkaar gescheiden. De vier luidklokken maken dus geen deel uit van het basregister van de beiaard. Uniek is dat de luidklokken nog steeds dagelijks met de hand geluid worden : drie maal daags het angelus, de endeklok bij een overlijden, het klein en groot akkoord op zondagen en feesten, het overdood-luiden bij het overlijden van de deken, de bisschop, de paus of de koning. De luiders staan onder de leiding van de hoofdluider, die tevens verantwoordelijk is voor het stadsuurwerk en voor het automatisch spel van de beiaard.
Sinds oudsher worden de luiders betaald zowel door de kerk als door de stad, daar de toren tevens als belfort dient voor de stad Roeselare. Deze luiders verenigden zich in 1987 in een vzw onder de naam “Roeselaarse Klokkengilde”. Deze vereniging zet zich in voor het verzorgen en het bewaren van de manuele luidtraditie. Onder impuls van de klokkengilde werd de toren ingericht als klokkenmuseum en opengesteld voor het publiek. Het initatief tot de laatste restauratiebeurt van de beiaard ging ook van deze vereniging uit. Jaarlijks wordt een internationaal beiaardfestival georganiseerd en wordt een jaarboek gepubliceerd.

In 1990 werd de oude trommel uit 1922 door het stadsbestuur teruggekocht van de firma Meridiaan. Hij werd in de stadswerkplaatsen door bestuursleden van de Roeselaarse Klokkengilde vakkundig gerestaureerd en herschilderd. Nadien kreeg hij terug een plaats op de tweede verdieping van de toren.

Op zaterdag 26 september 1992 werd te Roeselare een afdeling geopend van de Koninklijke Beiaardschool uit Mechelen op initiatief van de directeur Jo Haazen, de schepen van onderwijs en cultuur Marc Deseyn en de klokkengilde. Reeds bijna twee decennia leren mensen uit West-Vlaanderen als amateur of als professionele beiaardier er het instrument bespelen.

Naast de stadsbeiaard beschikt de Sint-Michielstoren ook over een kleine museumbeiaard van 15 klokjes, gegoten in 1997 bij Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel (Nederland). De toonreeks is g3-a3-b3-c4-cis4-d4-e4-f4-fis4-g4-a4-b4-c5-cis5-d5. De grootste klok weegt 28 kg, de kleinste 10,3 kg. Met deze klokjes kon de werking van de oude trommel op de museumzolder gedemonstreerd worden. Nadien werd ook het oude klavier door middel van tuimelassen aan deze klokjes gekoppeld, zodat ook bezoekers even kennis kunnen maken met het beiaardspel. Het geheel werd gerealiseerd door de firma “Michiels. Torenuurwerken en beiaarden” uit Mechelen.

In 2002 schonken de paters Redemptoristen uit Roeselare hun torenuurwerk met voorslag aan de Roeselaarse Klokkengilde. Het uurwerk dateert uit 1922 en werd gemaakt door de firma Tordoir uit Brussel. Met een minitrommeltje wordt een “Bigben” aangedreven van vijf klokken, gegoten door Michaux uit Leuven in 1921.

Doorheen de jaren werd de verzameling klokken, bellen en torenuurwerken uitgebreid met verschillende schenkingen en aankopen.

Beiaardiers

1552-1554 naam onbekend, de beiaardier overlijdt in 1554 aan de pest
1555 een beiaardier uit Doornik bespeelt de klokken
1567 Christiaen Vander Straete
1572-1580 Joos Vandenkeere
1604 Maryn vander Strate
1631-1642 Marcq van Borre
1642-1649 Nicolaeys Verstraeten
1649-1663 Jan Leynaert
1663-1670 Charles d’Hulster
1670-1679 Jan Leynaert
1679-1726 Jan de Gandt
1727 Guillaume Simono
1792 Ludovicus Simono
1830 Ludovicus Simono
1839 Antoon Nono
1868 François Devriendt
1893-1917 Ildefons Seghers
1922-1939 Ildefons Seghers
1942 Gerard Marichal Elie Ryckelinck
1947 Jozef Flipts
1993 Koen Cosaert
2001 Wim Berteloot (Adjunct-beiaardier)

Tekst: Koen Cosaert

Stadsbeiaard Antwerpen

Geschiedenis van de beiaard van Antwerpen

In 1482 “…begonst men te spelen op clocken…

…aldaer doende trecken die seel met stocken” is nog steeds de oudste verwijzing naar een beiaardklavier. Bovendien vermeldt dezelfde kroniek één jaar vroeger dat er “alderhande liedekens en choorsanck” werden gespeeld.
Er was inderdaad reeds vroeg een grote klokkenbedrijvigheid.
In de 14de eeuw werd er in de stadsrekeningen melding gemaakt van de stormklok Orida (Gerardus de Leodio, Antwerpen, 1316, 1.928 kg), de werck- of daghclocke (1398), een slaepclocke, een diefclocke, een vuerclocke, en de wacht-clocke (1398). In de 15de eeuw hingen kerk en stad meerdere klokken bij, o.m. twee van Gherijt Butendiic (Utrecht, 1431), twee van Joannes en Willem Hoerken genaamd Gabriël en Maria (’s Hertogen-bosch, 1459), en Salvator, Maximiliaen, Peter en Elisabet van Henricus Waghevens (Mechelen, 1480).
Hoewel er vanaf 1431 in de kerkrekeningen anders werd gehonoreerd voor beyaerden dan voor luyen, was er van traditioneel beiaardspel nog geen sprake.
In 1507 kregen Willem en Gaspar Moer (’s Hertogenbosch) van de kerkmagistratuur opdracht om, ter ere van Keizer Karel, Antwerpens zwaarste klok te gieten: Karolus (ca. 5.500 kg.)
Deze werd in mei van dat jaar op het kerkhof van de kathedraal gegoten.

De wedijver tussen kerk en stad

Tegen het begin van de 16de eeuw bezat de stad een diatonische voorslag.
Bij de bestelling van een nieuw torenuurwerk en voorslag in 1535, kreeg Cornelius Waghevens (Antwerpen) opdracht deze met 12 klokken uit te breiden. In 1538 werd het uurwerk geplaatst, in 1540 de klokken gegoten en op 7 maart van dat jaar klonk het automatisch speelwerk, bestaande uit tenminste 17 klokken (wellicht meer, want in 1541 werden er 10 kleintjes verkocht aan de Sint-Andrieskerk.)
Bij de inhuldiging speelde beiaardier Sambsoen van Solbrecht Mertenszoon. Hij bleef beiaardier tot 1560 en werd opgevolgd door Jacques Rieulin.
De kerkmagistratuur reageerde op deze beiaardevolutie en besliste in 1563 een zware luidklok (Thomas, ca. 4.000 kg) en 18 kleine klokken te bestellen. Die opdracht ging naar Jean Fer uit Doornik.
De kerkbeiaard werd ingeschakeld bij de erediensten en werd ook wel de daeghelyksche beiaard genoemd. Het repertorium moest bestaan uit “eenige psalmen, geestelycke oft welstichtige liedekens ende loffsangen, tot beter onderrichtinge vande gemeynte ende stichtinge van d’eene ende d’ander religie”.
Dit kreeg Jacques Rieulin te horen in 1580-1581 omdat hij “onbehoorlycke oft onstich-telycke balladen, liedekens of dichten” had gespeeld. In 1596 werd één klein klokje van de kerkbeiaard hergoten door Cornelius Janssens (Antwerpen).
De ondertussen afgewerkte toren en haar instrumenten werden een curiosum en in 1608 verscheen te Hannover het boekje Tintinnabulis met daarin een tekening waarop een beiaardier staat afgebeeld.
Het betreft een fantasietekening van de Antwerpse beiaard (33 klokken) en haar beiaardier. Deze prent is totnogtoe de oudst gekende afbeelding van een beiaardier.
In de daaropvolgende jaren verschenen gelijkaardige tekeningen: Angelo Roccha, De Campanis Commentarius, Rome 1612; Marin Mersenne, Harmonicorum Libri, Parijs, 1636. Zij beschrijven alledrie “het uitstekend muzikaal samenspel, zo kunstig en harmonieus, dat men geen klokken maar een orgel schijnt te horen.”

De kerk- of kapittelbeiaard (hoogte ca. 50 meter)

In 1637 hadden de kerkmeesters Jan Cauthals (Mechelen, +1640) belast met het verbeteren van hun beiaard.
Blijkbaar zonder bevrediging want in 1654 kregen François en Pieter Hemony (Zutphen) de opdracht om een nieuw instrument te gieten van 32 klokken.
Drie basklokken werden geïntegreerd (Karolus (gis0 = c1), Thomas en Maria).
Zo beschikte de kerk in 1655 over een instrument van 35 klokken (klaviertonen c1 , d1, e1 – chrom. -c4).
Pieter Teron vervaardigde “een nieu clouwier”.
Vóór 1767 werden twee anonieme discant-klokjes toegevoegd (klaviertoon d4 en e4).
Onder impuls van Joannes de Gruijtters kwamen er in 1767 nog drie discantklokjes bij van Joris du Mery (klaviertoon cis4, dis4 en f4) zodat het totaal op 40 kwam.
Na de ambtstermijn van vader en zoon de Gruijtters werd de kerkbeiaard steeds minder bespeeld (tijdens de Franse Revolutie was er een speelverbod) en het instrument geraakte stilaan in verval.
Na W.O.I werden negen klokken uitgeleend aan behoeftige parochies.
In 1925 verhuisden nog 23 klokken naar de tuin van de dekenij, zodat enkel de acht luidklokken overbleven.
Na W.O. II werden opnieuw verscheidene klokken uitgeleend.
Toen alle klokken werden teruggevraagd in 1957, had men er nog slechts 24.
Nog twee Hemony-luidklokken werden uit de toren gehaald om samen met de 24 andere Hemony-klokken aan de Sint-Catharinakerk van Hoogstraten te geven.
Twee Hemony-klokjes (slagtoon a2 en d3) barstten bij herstemming (M. Michiels, 1957) en werden hersmolten.
De acht hoogste klokjes zijn dus spoorloos (3 Hemony’s, 3 du Mery’s, 2 anonieme). De resterende zes luidklokken in de kathedraal doen nog steeds dienst.

De stads- of kermisbeiaard (hoogte ca. 80 meter)

Net als de kerkmagistratuur wou het stadsbestuur een nieuwe beiaard.
Op 20 juni 1651 kwam men tot een akkoord met Florent De le Court (Douai) voor het gieten van 32 klokken.
Dit contract werd echter nooit opgevolgd en vier jaar later, in 1655, goten de gebroeders Hemony 32 klokken op basis van een d1 (1.698 kg.)
Die reeks werd in 1658 nog uitgebreid met vijf basklokken: François Hemony goot vier nieuwe en Gabriël, de oude storm- en uurklok van Jan en Willem Hoerken (a0), werd geïntegreerd als basis van de beiaard.
Het stadsbestuur was ditmaal eerst om de beiaard uit te breiden tot 40 klokken: 16 jaar vóór de uitbreiding van de kerkbeiaard goot Joris du Mery de drie discantklokjes (Brugge, 1751.)
Dat de beiaard en het trommelspeelwerk in die periode hoog-dagen kenden, getuigt o.m. het 194 stukken tellende beiaardboek (1746) van Joannes de Gruijtters en de versteekboeken (1740-1804) van Joannes en zijn zoon Amandus de Gruijtters.
De toren huisvestte bovendien 80 beiaardklokken, een unicum in de toenmalige beiaardwereld!

Het Smuldersklavier: gedaan met labeur…

Joseph Callaerts, organist van de kathedraal en stadsbeiaardier benoemd in 1863, was gewonnen voor een nieuwe beiaardinrichting.
Waarom nog inspanning leveren als het instrument kon worden bespeeld met een pianoklavier van Frederik Smulders (Maastricht)? Het stadsbestuur liet zich in zijn onwetendheid door allerlei fantastische verhalen omtrent deze nieuwe uitvinding overhalen.
In 1877, enkele maanden na de première van Benoits Rubenscantate die van op de Groenplaats in samenspel met de kathedraalbeiaard werd uitgevoerd, werd de beslissing genomen.
Er kwam een Smuldersklavier waardoor “de eerste de beste pianist den beiaard kan bespelen, en dat een beiaardspeler zijn spel kan afwisselen, terwijl hij tweemaal zoveel klank voortbrengt.”

20e eeuw: restauratie en uitbreiding

In 1904 werd, o.m. door aanhoudend protest van Prosper Verheyden (secretaris van de Mechelse Beiaardschool), het pianoklavier terug vervangen door een traditioneel stokkenklavier (Denijn-klavier.)
Het bezoek van de Antwerpse “schepene van schoone kunsten” aan de
St Romboutsbeiaard te Mechelen gaf in die zaak de doorslag.
In 1912 breidde Felix van Aerschodt (Leuven) de beiaard uit met zeven klokjes.
Marcel Michiels Jr. (Doornik, 1898-1962) verving tussen 1951 en 1955 twee du Mery- en de zeven Van Aerschodtklokjes.
In 1972 vond de belangrijkste restauratie plaats: Koninklijke Eijsbouts (Asten) haalde het hele klokken-bestand uit de toren, herstemde alle historische klokken en verving de tien kleinste klokjes.
Dezelfde firma breidde in 1990 de beiaard uit met twee basklokken in Hemony-profiel: de bes0 en de es1.
In hetzelfde jaar plaatste Clock-o-Matic (Holsbeek) een nieuw klavier. Sinds 1972 klinkt de beiaard terug in zijn volle glorie en vanaf 1990 werd het mogelijk de Mechelse literatuur ongetransponeerd te spelen.
In februari jl. besliste het College van Burgemeester en Schepenen om de wekelijkse bespelingen uit te breiden. Voor het eerst in 500 jaar wordt de beiaard het hele jaar door op maandag, woensdag en vrijdag bespeeld telkens van 12.00 tot 13.00u.
Van mei tot september wordt daar de zondagnamiddagbespeling (van 15.00 tot 16.00u) nog aan toegevoegd.
Van juli tot en met september vinden de legendarische maandagavondconcerten plaats.

Historische curiosa

Er is na vijfhonderd jaar Antwerpse klokkengeschiedenis heel wat interessants bewaard gebleven.
Zo is Antwerpen wellicht de enige stad die haar drie stormklokken uit de 14e, 15e en 16e eeuw nog in bezit heeft. Een overzicht:

Klokken

Het Vleeshuis Museum te Antwerpen huisvest meer dan honderd klokken en vijzels waarvan er momenteel slechts enkele zijn tentoongesteld.

In de toekomst zal men een aparte ruimte voorzien waar deze schat zal worden geëxposeerd. De verzameling omvat o.m. halfsferische klokjes uit de 13e eeuw, tafelbellen, rinkelbellen, beiaard- en luidklokken, kombellen, historische klepels enz.

Onderstaand schema vermeldt enkel de klokken die gelinkt zijn aan de Antwerpse kathedraal:

· Gerardus de Leodio (Zuidelijke Nederlanden), Orida (stormklok), 1316, 1.928 kg.
· Jan Cauthals (Mechelen), luidklokje, 1637.
· Willem Witlockx (Antwerpen, +1733), de elf-ure- of wachtklok, 1730.
· Joris du Mery (Brugge, 1715-1784), drie beiaardklokjes uit de stadsbeiaard, 1751.
· Marcel Michiels Jr. (Doornik, 1898-1962), negen beiaardklokjes, 1951, 1953, 1955.

Muziekhandschriften

· Beyaert 1728, het oudste beiaardboekje ter wereld, toegeschreven aan Theodoor Everaerts (1690-1740) of zijn broer Clemens-Augustinus Everaerts (1703 -na 1779). Antwerpen, Stadsarchief, Oude Muziek M 25.
· Versteekbladen voor het trommelwerk (1740-1804) van Joannes en zijn zoon Amandus de Gruijtters. Mechelen, Koninklijke Beiaardschool, archief.
· Het beiaardboek (1746) van Joannes de Gruijtters. Antwerpen, Bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, 17.761 (hs).
· Préludes Mélodiques (1841) van Joannes Franciscus Volckerick. Antwerpen, Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, v 743/H.
· Kerkmuziek, Joseph Callaerts, Beijaardspeler der stad Antwerpen, 1863. Ca. 120 bladenzijden beiaardmuziek, samengesteld door J. F. Volckerick. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.
· Stadsmuziek, 1864. Ca. 100 bladzijden beiaardmuziek, samengesteld door J.F. Volckerick. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.
· Arias van den Beijaard (1864-1904). Ca. 160 bladzijden versteekmuziek, samengesteld door Joseph Callaerts en Gustaaf Brees. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.
· Beiaard Muziek, Gust. Brees, Antwerpen, 1904. Twee volumes, samen 164 bladzijden. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.


Historische beiaardliteratuur

· Eliseus, Cronyk van Antwerpen, hs. van ca. 1500. Stads-biblitoheek Antwerpen, nr. B 11285.
· Hieronymus Magius, Tintinnabulis, Hannover, 1608 en Amsterdam, 1664 en 1689. (Ter inzage: Mechelen, KBS)
· Angelo Roccha, De Campanis Commentarius, Rome 1612 en 1719. (Ter inzage: Mechelen, KBS)
· Marin Mersenne, Harmonicorum Libri, Parijs, 1636.
· Théodore De Sany, “Lof onser uurwerckx” in Dienende tot den vorschlag en hora in Ste Nicolaes, hs. van 1648. Brussel, Museum Broodhuis.

Varia

· 17e eeuws torenuurwerk. Antwerpen, kathedraal.
· beiaardklavier van de stadsbeiaard, gesigneerd door Joannes de Gruijtters (18e eeuw), Antwerpen, Vleeshuis Museum.
· beiaardklavier van de kerkbeiaard (18de eeuw). Antwerpen, Vleeshuis Museum.

Het automatisch speelwerk

Volgens Théodore de Sany’s “Lof onser uurwerckx” bezat de kathedraal in 1648 een bescheiden trommel bestaande uit 82 trommelmaten en 24 hefbomen.
Het huidige, bijzonder fraaie trommelspeelwerk bevat daar nog onderdelen van.
Het is het werkstuk van Jan de Hondt die in 1730 de opdracht kreeg om het torenuurwerk en de trommel te vernieuwen. Hij leverde een trommelklavier van 66 smeedijzeren stukken met elk 10 verstaalde bekken, 3.000 noten, 300 dubbelnoten en 20 nieuwe hamers.
De trommel is voorzien van 8.160 gaatjes (120 trommelmaten en 68 hefbomen) en speelt elk half kwartier, van 10.00u ’s morgens tot 22.00u ’s avonds.
Het uurwerk werd herhaaldelijk hersteld (o.m. in 1744 en 1746) tot Pieter Van Hoof (Antwerpen) in 1786 een nieuw vervaardigde.
Er werd in die periode ook opvallend veel verstoken. Met name Joannes de Gruijtters was verplicht om “den trommel alle maenden, uijtterlyck alle ses weken, veranderende met daerop te steken ieder reijse een ander fraeij liedeken ofte aire ten contentemente van Mijne Heeren van het magistraet”.
Dat was nieuw, want tot in 1732 viel de versteek onder de opdracht van de torenuurwerkmakers.
Na de ambtstermijn van vader en zoon de Gruijtters werd er steeds minder verstoken. In de 19e eeuw was dat hooguit één keer per jaar en tussen 1930 en 1970 zelfs niet meer. Dat had uiteraard tot gevolg dat trommel, hefbomen en pinnen in zeer slechte toestand verkeerden en een muziekstuk nauwelijks nog te herkennen was.
Bij de restauratie van 1972 werd het geheel hersteld en sindsdien wordt er op regelmatige basis (aanvankelijk 4 maal, nu minstens één keer per jaar) verstoken.
De beiaardier heeft overigens keuze uit een uitzonderlijk groot aantal soorten versteekpinnen: 24 enkele, 70 dubbele en 18 driedubbele (of 112 in totaal!) en er zijn nog steeds ca. 3000 pinnen in voorraad.
Gezien deze verscheidenheid is ritmisch zowat alles mogelijk -indien de trommel regelmatig draait. Dat is heden niet meer het geval, en zal in de toekomst worden opgelost (m.a.w. terug naar de oorspronkelijke aandrijving met gewichten.)
Het trommelspeelwerk werd tot in 1990 bestuurd door het 18de eeuwse uurwerk.
Vandaag heeft de computer die functie overgenomen en staat het prachtig uurwerk er wat zielloos bij. Ook dat moet worden herbekeken.

Overzicht van de stadsbeiaardiers

· Eliseus, vermeld als kerkbeiaardier in 1481
· Gheerde, vermeld als “beijaerder” in 1524
· Sambsoen van Solbrecht (geb. te Valenciennes, +1560), “beyaerder” van de kerk van 1540 tot 1560 Rombout van Schouwenburch, vermeld als vervanger in 1560
· Franchoys Loerens, vermeld als stadsbeiaardier gedurende slechts 4 maanden in 1560
· Jacques Rieulin (geb. te Ath, +1585), “beyaerder oft clockspeelder” van 1560 tot 1584
· Jean Rieulin (+1631), beiaardier van 1584 tot 1631
· Hubert Crama (Montignies, 1606-1686), leerling van Jean Rieulin, assistent in 1628 en beiaardier van 1631 tot 1687
· Joannes An, beiaardier van 1687 tot 1688
· Frans de Wever (+1719), beiaardier van 1688 tot 1719
· Joannes Franciscus van Dijck (1674-1731), assistent van 1708 tot 1714
· Theodoor Joannes Everaerts (1690-1740), “stadts beyaerder” van 1720 tot 1739
· Egidius Everaerts, assistent (?) van 1734 tot 1740
· Joannes de Gruijtters (1709-1772), “beyaert ofte klokspilder der stad ende Chatedraele” van 1740 tot 1772
· Amandus de Gruijtters (1736-1805), zoon van Joannes en stadsbeiaardier van 1802 tot 1805
· Jozef de Gruijtters, oudste zoon van Amandus en vermeld als beiaardier van 1806 tot 1807
· Jan Baptist Jozef Janssens (geb. 1768), stadsbeiaardier van 1807 tot 1832
· Joannes Franciscus Volckerick (1815-1897), “carillonneur de la ville d’Anvers” van 1834 tot 1863
· Jacques-Joseph Callaerts (1838-1901), “Beijaardspeler der stad” van 1863-1901
· Gustaaf Brees (1863-1936), assistent van 1880 tot 1901
· Gustaaf Brees, stadsbeiaardier van 1901 tot 1936
· John Gebruers (1898-1978), assistent van 1925 tot 1945
· Jos Vaes (1895-1973), assistent van 1929 tot 1936, stadsbeiaardier van 1936 tot 1945
· John Gebruers, stadsbeiaardier van 1945 tot 1968
· Jo Haazen (geb. 1944), treedt sedert 1962 regelmatig op als officieus vervanger van John Gebruers
· Jo Haazen, stadsbeiaardier van 1968 tot 1982
· gastbeiaardiers (vnl. Geert D’hollander en Linda De Schepper) in beurtrol, 1982-1985
· Geert D’hollander (geb. 1965) stadsbeiaardier vanaf 1985

· Vanaf 2013: co-stadsbeiaardierschap tussen Geert D’hollander, Liesbeth Janssens en Koen Van Assche

Enkele merkwaardige feiten

* De stads- en kerkbeiaard werden meestal door één persoon bespeeld die sinds 1715 alleen door de stadsmagistratuur werden benoemd.
De stadswedde was vrij laag, ondanks extra vergoedingen (processies, biddagen enz.).
De kerkwedde lag veel hoger en ook hier betaalde men voor extra spel.
Daarenboven vervulde de beiaardier buiten de stads- en kerkdienst allerlei betaalde opdrachten voor broederschappen, gilden enz.

* Behalve beiaard spelen moesten beiaardiers soms mee luiden.
Een gebruikelijke dienst was het luiden bij zwaar onweer.
Om die reden had het torenpersoneel (trompetters, klokluiders, uurwerkmakers en beiaardiers) zich sinds 1630 verenigd in de “Congregatie ofte vergaederinge van donder en bliksem van Onze-Lieve-Vrouwethoren der stad Antwerpen”.

* Heel even leek het erop dat wie het meeste geld had sowieso beiaardier kon worden!
In het octrooi van 1738 stond immers dat het beiaardiersambt mocht verkocht worden aan de meest biedende.
Het stadsbestuur besefte gelukkig dat de artistieke bekwaamheid hierdoor in het gedrang zou komen en verzocht de landvoogdes in 1739 om de verkoop van stadsambten op het beiaardierschap af te schaffen… met gunstig gevolg.

Bibliografie

– Dilis, Emile: L’ancien carillon et la vieille horloge de Saint-Jacques à Anvers, Antwerpen, 1912, 44 pp.
– Donnet, Fernand: Les cloches d’Anvers. Les fondeurs Anversois, Antwerpen 1899, 371 pp.
– Grégoir, Edouard: “Notice sur le carillon”, in Messager des sciences historiques, Gent, 1870, p. 459-479
– Haazen, Jo: De Zingende Toren, N.V. De Vlijt, Antwerpen 1979, 143 pp.
– Huybens, Gilbert (red.): Beiaarden en torens in België, Ludion, Gent, 1994, p. 79
– Lehr, André: “O.L.Vrouwekathedraal – beiaard na restauratie”, in Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 29-35
– Lehr, André: Van paardbel tot speelklok, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1967
– Magius, Hieronymus: Anglarensis de tintinnabulis, Amsterdam, 1689, p. 93-94
– Spiessens, Godelieve: “Muziekleven en muzikanten te Antwerpen 1700-1750”, in Jaarboek van het Vlaams Centrum voor Oude Muziek, VZW Musica (Peer), Jaargang I – 1985, p. 73-107
– Spiessens, Godelieve: “De Antwerpse stadsbeiaardiers, deel 1:1540-1650”, in Jaarboek van de Provinciale Comissie voor Geschiedenis en Volkskunde, 1993-1994, p. 5-97
– Vander Straeten, Edmond: La Musique Aux Pays-Bas Avant de XIXe Siècle, Brussel, 1880, Deel V, p. 293-336
– Van Doorslaer, Georges en Verheyden, Prosper: Biographie Klokgieters en Beiaardiers, manuscript Koninklijke Beiaardschool Mechelen, z.j., p. 70-92
– Verheyden, Prosper: Antwerpen’s Onze-Lieve-Vrouwe-Toren, Stadsbestuur Antwerpen, 1927, 32 pp.
– Vleeshuis Museum Antwerpen: Catalogus Muziekinstrumen-ten, Ruckers Genootschap, Antwerpen, 1981, p. 25-36

Tekst: Geert D’hollander

Belfort Aalst

Geschiedenis van de beiaard van Aalst

Eerste beiaard (1545-1715)

De eerste beiaard van Aalst kent een geschiedenis van 1460 tot 1715 wat de klokken betreft, maar in de huidige betekenis van het woord (minimum 23 klokken) kan men nog niet van een echte beiaard spreken.
In 1451 wordt er melding gemaakt van een uurklok. Na de afwerking van de octogonale toren van het belfort in 1460, hingen er drie appeelkens, vervaardigd door Jan Zeelstman (Mechelen). Deze had drie jaar daarvoor (1457) ook de werkklok gegoten die nu nog steeds in het bijtorentje hangt.
Pas 79 jaar later, in 1539, bestelde men zeven nieuwe klokken bij Medart Waghevens (Mechelen) en konden er liederen op de klokken gespeeld worden. In 1545 leverde zijn half-neef Jacob Waghevens elf nieuwe klokken.
Van Doorslaer besluit dat men niet tevreden was over Medart en dat men deze klokken zou vervangen hebben door die van Jacob. Dit wordt bevestigd in de stadsrekeningen van 1545-’46, die spreken van een prijsvermindering door het gewicht van de oude klokken. Even verder wordt gemeld dat de nieuwe klokken op het belfort zijn gehesen en de oude er afgehaald zijn. In 1591 goot Peter vanden Ghein (Mechelen) vijf nieuwe klokken.
Op dit moment wordt er ook sprake gemaakt van klepels, wat op de aanwezigheid van een klavier wijst.

In 1666 kwamen er nog vier klokken bij van Hendrick Lefebvre (Antwerpen), zodat de beiaard aangroeide tot 20 gekende klokken.

In 1714 sprak men van “negenthien clocken, daer onder niet begrepen noch ure noch alf ure clocke”, dus een totaal van 21 klokken. Blijkbaar is de uurklok steeds blijven hangen en nooit hersmolten, wat gebruikelijk was.

Tweede beiaard (1715-1750)

De tweede beiaard werd door Joannes Pauwels (Gent) gegoten tussen 1715 en 1717.
Eerst goot hij een reeks van 35 klokken, zijnde drie octaven.
De beiaard transponeerde een grote sext omhoog. De uurklok e1 was aangesloten op het klavier als g0.
Omdat de eerste nieuwe klok een a2 was (op het klavier aangesloten als c1), besloot men in juni 1716 de tussenliggende klokken fis1 en gis1 (op het klavier aangesloten als a0 en b0) ook aan te schaffen.
Daar men de nieuwe reeks echter diatonisch was begonnen, ontbraken ook de klaviertonen cis1 en es1. Die werden besteld in januari 1717, zodat het totale aantal op 40 klokken kwam, met klaviertonen g0 – a0 – b0 – c1 – chrom. – c4.
Algemeen wordt over een totaal van 41 klokken gesproken, waarbij de half-uurklok meegerekend wordt. Niets bewijst echter dat deze in de beiaard werd opgenomen, enkel de uurklok wordt vermeld als onderdeel van de beiaard.
Met 41 klokken zou de beiaard eindigen op klaviertoon cis4, wat erg onwaarschijnlijk lijkt. Van deze beiaard is er nu nog slechts één klok te vinden van 1717, in het stadsmuseum van Aalst.
Dat deze beiaard vals moet geklonken hebben, wordt bevestigd door de kroniekschrijver Luyckx en door het feit dat hij hergoten werd in 1750.

Derde beiaard (1750-1879)

Joris Dumery uit Brugge werd eerst belast met het hergieten van enkele Pauwels-klokken, gekeurd in juni 1750. In juli werd de beiaard nog eens onderzocht door Matthias Vanden Gheyn, en uiteindelijk werden alle klokken hergoten, met uitzondering van enkele basklokken die verkocht werden aan Nieuwerkerken.

Uitgaande van de afmetingen van de vierde beiaard, mag men aannemen dat de Dumery-beiaard een omvang had van 38 klokken met klaviertonen g0 – c1 – d1 – e1 – chrom. – d4 en een kwint omhoog transponeerde.

Vierde beiaard (1880-1958)

In 1879 brandde de toren af, waarbij slechts 17 Dumery klokken onaangetast bleven. Nog in 1879 ondertekende het stadsbestuur een contract met Andreas Van Aerschodt (Leuven) voor het hergieten van de 17 kleine klokjes en de vier basklokken.
In 1880 werden de klokken geleverd en goedgekeurd door Xavier van Elewijck uit Leuven.
In hetzelfde jaar zorgde Edward Michiels voor de trommel, het beiaardklavier, en de bijbehorende tractuur.
De beiaard bestond nu uit 17 Du Meryklokken en 21 Van Aerschodtklokken.
In 1896 leverde Adrien Causard (Tellin) nog drie klokjes. Beiaardier Karel De Mette goot zelf de vier kleinste klokjes in 1926, zodat de beiaard in totaal uit 45 klokken van vier verschillende gieters bestond.
Bij de meting van deze beiaard in 1958 ontbraken de laagste twee Van Aerschodt-klokken en de hoogste twee De Mette-klokjes.

Vijfde en huidige beiaard (1958)

Na lang aandringen van beiaardier Robert De Mette, besloot het stadsbestuur aanvankelijk om de beiaard met zeven klokken uit te breiden. De andere klokken zouden herstemd worden. Toen echter bleek dat de klokken die te laag van toon waren niet konden herstemd worden, besloot men alle bestaande klokken te hergieten.
Dat gebeurde in 1958 door Horacantus (Lokeren), een filiaal van Eijsbouts. De zwaarste klok werd geëlimineerd uit de reeks, en de nieuwe beiaard werd een kwart lichter dan de vorige, nl. g1 – a1 – b1 – c2 – chrom. – c6. Deze dispositie is geïnspireerd op die van 1717. De Michiels-trommel verdween waarschijnlijk in 1961, bij de plaatsing van een bandspeelwerk door Gabriël Castelain, dat in 1969 op zijn beurt vervangen werd door een electro-magnetische speeltrommel van Clock-O-Matic.
Na 500 jaar klokken-geschiedenis kan Aalst luisteren naar een zuivergestemde beiaard die voorbeeldig harmonieus klinkt.

Historische curiosa

In de loop der eeuwen is er telkens nog hier en daar iets overgebleven dat herinnert aan de beiaard of haar beiaardiers. Een opsomming:

Klokken
• Jan Zeelstman, werkklok 1457, bijtorentje belfort Aalst
• Jacob Waghevens, 1545, Begijnenkerk Aalst
• Joris Du Mery, 1750-53, Nationaal Beiaardmuseum Asten: 5 klokken
• Joris Du Mery, 1750, Stedelijk Museum Aalst
• Adrien Causard, 1896, Stedelijk Museum Aalst

Varia

• Zes marsen (na 1732 – vóór 1746) Boudewijn Schepers, Nat. Beiaardmuseum Asten
• Oefenklavier (vóór 1750) Boudewijn Schepers, Nat. Beiaardmuseum Asten
• Oefenklavier (vóór 1920) Karel De Mette, Stedelijk Museum Aalst
• Salonbeiaard (+/- 1920) met buisklokken en Hollands pedaal van Karel De Mette, Nationaal Beiaardmuseum Asten

Het automatisch spel anno 1962

Na de plaatsing van de huidige beiaard in 1958 door Horacantus, besloot het stadsbestuur van Aalst in 1961 om het automatisch speelwerk te laten vernieuwen en een nieuw torenuurwerk te laten plaatsen.
Er kwamen zes inschrijvingen binnen. Hoewel het voor de hand zou liggen dat Horacantus de opdracht zou krijgen die toch ook de beiaard had gegoten en ingericht, werd gekozen voor Gabriël Castelain uit Kuurne, die bij de goedkoopste bieders was.
Het werd een lang aanslepende lijdensweg. Stad Aalst vond dat de uitgevoerde werken geen voldoening schonken. Verschillende haperingen waren reeds kort na de installatie van het bandspeelwerk merkbaar.
Tot overmaat van ramp scheurden, kort na de installatie van het automatisch spel, twee Horacantusklokjes.

Toen Castelain de schuld bij de klokkengieter legde, wierp deze op dat de oorzaak lag aan het veel te hard spelende automatische spel.
“De motorhamers hiervan slaan met een dusdanige kracht tegen de klokken, dat het scheuren van één of meerdere klokken haast onvermijdelijk is. En dit temeer omdat deze stalen hamers dikwijls niet op de juiste plaats van de slagring aanslaan.”
Dat het automatisch spel wel degelijk lawaaierig was, bewijst volgende brief van de omwonende Ajuinen:
“Ondergeteekenden, gezinshoofden zijn zo vrij te protesteren tegen het te langdradig en te luid-druchtige rammel van de beiaard, op het uur, het half uur, en het kwartier. Dit beiaardspel verhindert de rust in de dag; stoort onze zieken en kleine kinderen; stoort het beluisteren van radio en T.V.; belet onze Studenten ernstig te studeren. Het klokkenspel is ook de oorzaak dat personen gevaar lopen zenuwziek te worden.”

Eijsbouts hergoot in juni 1965 de twee klokjes (nr. 27 en nr. 40).
In 1969 leverde Clock-O-Matic een electro-magnetische speeltrommel met twee reservetrommels. En daarmee verdween elk spoor van Castelain.

Geschiedenis van de beiaardiers van Aalst

Dit hoofdstuk kan men gedetailleerd lezen in De beiaard van Aalst (1984), geschreven door Pierre Desmedt.

• Cornilles den Rouc, beyaerdere van der stede, rond 1447-1459, doch niet op het belfort
• Jan van der Sporct, beyaerdere van der kercken (1511 – 1531/32)
• Cornelis van der Sporct, beyaerdere van der kercke (1531/32 – 1538/39), beyaerdere deser stede (1539/40 – ?)
• Gillis Alicourt (+1603), beyardere (1588 – 1603) In 1590 is er sprake van klepels, het eerste bewijs van de aanwezigheid van een klavier
• Sampson Allicourt (+1636), beiaardier (1603 – 1636)
• Jan Droeshout (°1627 – +1676), beiaardier (1653/54 – 1676). Hij bespeelde vanaf zijn 10 jaar (1637/38) de beiaard, maar werd pas aangesteld in 1653/54.
• Jaecques de Wespin, beiaardier (1678 – 1681)
• Franchois Guens, cantor en violist in dienst van de hoofdkerk, beiaardier ad interim (1681-1684)
• Theodoor de Labremont (+1724), beiaardier (1684 – 1716)
• Karel Peeters (°1699 – +1745), beiaardier (1716 – dec. 1732) daarna beiaardier te Leuven (1732 – 1745). Hij was de eerste beiaardier die een degelijke muziekkennis bezat en zelf voor de versteek zorgde. Dit ging gepaard met de eerste serieuze beiaard qua omvang van klokken.
• Boudewijn Schepers (? – +1781), beiaardier (1733 – 1772). Meest beroemde beiaardier van Aalst. Van hem zijn verschillende marsen bewaard gebleven. Zijn oefenklavier staat in het museum te Asten.
• Cornelis Schepers (°1747-+1826) beiaardier (1772 – 1826)
• Jozef Schepers (°1783 – +1859) beiaardier (1826-1859) waarschijnlijk reeds lang vóór 1826 actief
• Franciscus-Albertus van de Maele (°1863 – +1891), beiaardier (1863 – 1891)
• Karel De Mette (°1867 – +1936), beiaardier (1891 – 1936)
Hij was reeds 4 jaar beiaardier van Aalst toen hij beiaardier van Brussel werd. Dit gebruikte hij om in 1896 een loonsverhoging te vragen in Aalst van 600 gulden naar 1000 gulden per jaar.
• Robert De Mette (°1902 – +1975), beiaardier (1936 – 1975)
• Pierre De Smedt (°1934), beiaardier (1977 – 1999)
Nadat Pedro de Smedt met pensioen ging, werd er geen nieuwe beiaardier aangesteld. Organist Kristiaan Van Ingelgem bespeelt de beiaard ad interim op zaterdag.

Legende hardnekkiger dan de feiten

Er is geen stad zoveel besproken geweest i.v.m. het ontstaan van de beiaard als Aalst. In Antwerpen vindt men het enige bewijs hieromtrent, geschreven door een monnik van de St.-Michielsabdij te Antwerpen, dat er in 1480 voor het eerst gebeiaard werd op een manier waar “eene sot van Aelst” op gekomen was.
Dit wordt bevestigd door een andere kroniekschrijver genaamd Ortelius, die de feiten in 1481 plaatst en het heeft over iemand van Aalst met weinig gezond verstand.
André Lehr meent dat er niet is op te maken of Ortelius bedoelde dat de man in kwestie ofwel werkelijk gek was, ofwel dat alleen een man die niet goed wijs was het spel op de klokken kon uitvinden.

Misschien moeten we de benaming zot gewoon zoeken in het feit dat carnaval ten allen tijde met Aalst werd vereenzelvigd, en dat iemand uit Aalst niet in de betekenis van “krankzinnig” werd gebrandmerkt, maar als carnavalszot of feestvierder.
Dat Ortelius het heeft over iemand met weinig gezond verstand, kan wijzen op een letterlijke overneming van een andere bron, zonder dat hij de tradities van Aalst in het carnavalvieren kende. In Aalst zelf wordt echter in geen enkel tekst over een nieuwe manier van spelen gerept, en daarmee zou het gerucht kunnen stoppen.

In de 19de eeuw kreeg deze zot een naam toegekend, die volledig verzonnen werd door een patriottistische Aalstenaar. Dat werd het begin van een heerlijke legende, waaraan G. Van Doorslaer in 1925 een halt toeriep met zijn lezing op het congres van ‘s Hertogenbosch.

Ter afsluiting nog even zeggen dat Charles Burney in 1773 in zijn boek The present state of music in Germany, the Netherlands, and United Provinces, London, Vol. I, p. 15 schreef dat “the carillons are said to be originally of Alost.”

Bibliografie

• Burney, Charles: The present state of music in Germany, the Netherlands, and United Provinces, London, 1773, Vol. I, p. 15
• De Mette, Robert: “De zes klokkenspelen van Aalst,” overdruk uit Het land van Aalst, jaargang XI nr. 5, 1959, afdeling Onderwijs en Schone Kunsten, Aalst, 1959, 3 pp.
• De Mette, Robert: “Beiaard van Aalst” in Bondsnieuws nr. 23, jan. 1963, pp. 5-6.
• Desmedt, Pierre: De beiaard van Aalst, Stadsdrukkerij Aalst, 1984, 22 pp.
• Edwards, Georges: Vanished towers and chimes of Flanders, Penn Publ. Company, 1916, pp.111-115.
• Huybens, Gilbert: Beiaarden en torens in België, Ludion, Gent, 1994, p. 78.
• Lehr, André: Van paardebel tot speelklok, Europese bibliotheek, Zaltbommel, 1971, p.157
• Vander Straeten, Edmond: La musique aux Pays-Bas avant le XIXe siècle, Brussel, 1867-1888, pp.302-307
• Van Doorslaer, Georges: De beiaard van Aalst, Beiaardschool, Mechelen, 1927, 63 pp.
• van Nuffel, Petrus: De beiaard van Aalst van 1715, Van den Broeck-Jacobs, Aalst, okt. 1930, 19 pp.
• van Nuffel, Petrus: Kermisklokken, Spitaels-Schuermans, Aalst, 1920, 16 pp.

Tekst: Liesbeth Janssens

Belfort Gent

 

Een basklok van de Gentse beiaard.

Geschiedenis van de beiaard van Gent

De eerste stadsklokken: 11de eeuw

De geschiedenis van de burgerlijke klokken in Gent begint volgens historicus d’Oudegherst ten laatste in 1047, wanneer graaf Boudewijn V aan de Gentse poorters het privilege verleende van de juridische klok.1 Het was de klinkende erkenning van een eigen rechtsmacht. Deze banklok (bannum betekent officiële bekendmaking) hing van de 11de tot de 14de eeuw in de toren van de Sint-Niklaaskerk, het eerste belfort van Gent waarin zich eveneens de werkklok bevond.

Een klokkenspel van 10 klokjes

De Gulden Sporenslag betekende ook de val van de Leliaertsgezinde schepenbank van Gent. De overwinnaars – de Klauwaerts – liggen aan de basis van de bouw van het tweede en huidige belfort. Hun nieuwe stormklok ‘die gheheeten es Roelant’ werd in 1314 gegoten door Jan van Ludeke en Jan van Roosbeke. In 1325, toen de bouw gevorderd was ter hoogte van de luidklokkenkamer, verhuisde Roeland van de Sint-Niklaaskerk naar het belfort. In 1376 werd de campanile voltooid en installeerden de gebroeders van Akerne een houten speeltrommel. Daniël de Leenknecht, voorzitter van de Gentse bronsgieters en reizend klokkengieter, was plausibel ook de gieter van deze voorslag. Die bestond uit tien voorslagklokjes.2 In 1442 kwam de Sint-Pietersabdij in financiële problemen en verkocht abt Filips Conrault I de 3 ton zware Bertholf (b0) aan de Gentse Schepenen als werkklok. Het zelfde jaar maakten de torenwachters de overstap van de Sint-Niklaaskerk naar het huidige belfort. In 1486 goot Simon Waghevens de justitieklok Filips.

Nieuwe voorslag

Jacob Waghevens kreeg in 1543 de opdracht om de oude voorslag te hergieten die ‘wesen sal van XIIII clockskens, en 2 semi toonen van goeder fyne stoffe, sulcks als daer toebehoort, ende van clare ende perfecte toonen, wel gheproportioneert, oom alerande liedekins daer ippe te spelene’. Hij gebruikte de klokkenspijs van de oude klokken uit 1376 ‘omme dezelve daer inne te voeghene’. De klokken wogen samen 9.625 pond, en vormden twee diatonische octaven met sib in elk octaaf. Ze werden in 1544 aangevuld tot 17 klokken. Stadshorlogemeester Victor Nelis deed de versteek van de nieuwe speeltrommel. In 1548 kocht de stad zijn versteekboek ‘inhaudende de jabulature van diveersche liedekins in discante ende musike ghestelt omme te speelne up de nieuwen voirslach. Dit boek is helaas verloren gegaan. Wel bezit het stadsarchief de Gentse versteekboeken vanaf de 17de eeuw tot vandaag.

Eerste beiaard en Calvinisme

In 1552 installeerde Victor Nelis het eerste klavier m.m.v. Christophe Ruckers (klavier- en orgelbouwer). Het bovenste octaaf kreeg ook een fis, wat de beiaard op 18 klokken bracht. De stad ‘was vol vreugden in alder manieren’ wanneer op 1 mei 1553 de benoeming van de beiaardier in voege ging en organist-beiaardier Jacob van Hoelbeke (Hoolbeke) zijn eerste officiële bespeling gaf. Hij moest elke zon- en feestdag spelen van 12 tot 13u. In 1560 kwam de stad onder streng Calvinistisch regime, dat wou afrekenen met het even absolutistisch katholiek regime van Karel V. De Calvinisten hadden het echter niet voor de muziek, die de weg versperde naar God. Zelfs psouterliedekens (contrafacten) konden niet op de beiaard, omdat ze ‘seer onstichteliyck en God betert, seer ghemeen waren, gemaect op lichtvaerdighe voysen ende andere wulpscheden’, aldus de Calvinistische Gentse griffier, dichter en schilder Lucas D’Heere3. Bovendien hadden ze het helemaal niet begrepen op ‘Antichrist bellen’, die ze een ‘superstitieus en papistisch misbruik’ vonden. De ‘Pacificatie van Gent’ van Willem van Oranje bracht geen verandering in het vlijmscherp dictatoriaal beleid. Op korte tijd werd het luidklokkenpatrimonium van de stad bijna gedecimeerd.

17de eeuw: Wyckaert en Hemony

De scheiding van de Nederlanden die in 1585 tot stand kwam, was ook muzikaal hoorbaar. Om en bij de 30.000 Gentenaren, voornamelijk Calvinisten, vertrokken tussen 1585 en 1587 naar het noorden, en met hen verdween het liedrepertoire van de ‘welstichtelijke (psalm)liedekens op de voyse van Clément Marots Psalmen’. In de Zuidelijke Nederlanden werd ‘Den boeck vanden voorslahc van Ghendt’ (1681) van campanoloog-organist Phillipus Wyckaert (1620-1694) het muzikale spiegelbeeld van het vervolg van de dogmatische strijd tussen protestanten en katholieken.4 Liederen als ‘Marten Luther is in d’Hell’, Marialiederen, kerst-liederen, sacramentsliederen, Grego-riaans ‘om de ketters te bekeren’ (Eysackers), en tal van volksliedekens en luchtige dansen kenmerken het gedachtegoed van de Contrareformatie. Wyckaert noteerde af en toe de mening van het publiek naast zijn versteekpartituren, zoals ‘placuit multum, fuit grata’ (het behaagde velen, men vond het bevallig), ‘Dit is de Beste Pavane die in desen Boeck ist’ enz.

Jan Groignart breidde in 1618 de beiaard uit met twee klokken. In 1659-1660 ondergingen het bronzen stads-instrument en het trommelspeelwerk een metamorfose zonder voorgaande. Het aantal klokken verdubbelde terwijl de chromatiek werd ingevoerd. Eerst verving Jozef Bury het oude raderwerk door een slingeruurwerk. Op 8 maart 1659 sloot Pieter Hemony een contract met de stad Gent om 32 klokken te gieten, eventueel nog drie bijkomende klokjes tegen prijslijst ‘in sulcke perfectie datter hier te lande gheene betere en sullen ghevonden worden’.

Uiteindelijk goot hij 37 klokken.5 In 1660 kreeg hij de opdracht nog drie zware luidklokken bij te gieten die moesten aansluiten op de beiaard. Daardoor kreeg de beiaard een uitgestrektheid van 40 klokken, met een totaalgewicht van 59.458 pond. Op 16 april 1660 besliste Hemony om Gents poorter te worden ‘omme te ghenieten ende jouysseren de privilegien generalle an dese poort is’. Op nauwelijks vier jaar tijd goot hij ruim honderd klokken. ‘Nydigheyd en afjonstigheyd’ van Gentse concurrenten zouden hem echter de das omdoen. Zijn belagers smeedden een complot en lieten de basklokken afkeuren, zodat Pieter Hemony het onderspit moest delven: hij werd nooit betaald voor een derde van de beiaardklokken en het merendeel van de basklokken.6

Achttiende eeuw

De beiaard werd in 1713 uitgebreid met een cis1 klok (herdenking Vrede van Utrecht, Karel VI) gegoten door de Gentse gieter Jan Pauwels bij contract van 25 september 1713. Deze klok kreeg ook de functie van werkklok in opvolging van de derde triomfante, Bertholf, die alleen nog verder fungeerde als beiaardklok. In 1725 werd de a3-klok hergoten door Andreas vanden Gheyn. In 1749 verving Joris Dumery de c4-klok en goot hij de es1-klok ’tot volmaeckinge van het clockspel’. De beiaard bezat toen 42 klokken met een gezamenlijk gewicht van ca 30 ton.

Wyckaert had reeds gesteld dat het speelwerk ‘nootsaeckelijk moet spelen als een clavecimbel’. Gold dat niet des te meer voor het beiaardspel? Vooral 18de eeuwse beiaardiers zagen hun klokkenspel wel eens als een reuzenklavecimbel en de belangrijkste onder hen tekenden in op de modieuze klavecimbelliteratuur van hun tijd-genoten. Bijvoorbeeld Mertyn, beiaardier van de Sint-Pietersabdij, en Damman, beiaardier van de abdij van Baudelo, tekenden in op Six Divertissements pour le Clavecin van F.J. de Trazegnies7.

Pieter Le Blan (1711-1765) tekende in op Le Deuxième livre de Clavecin van Dieudonné Raick, kapelmeester van Sint-Baafs in Gent. Le Blan componeerde zes klavecimbelsuites (Le Livre de Clavecin), was klavecinist, fagottist en werd (tijdelijk) directeur van de Opera van Gent. Hij bouwde zelfs een kamerbeiaard met kristallen klokjes waarvan hij zijn eerste concert aankondigde in de Gazette van Gendt op 17 april 1763. Zijn opvolger Jozef Egidius De Lantsheer die zich reeds gedurende ‘acht jaar had verdiept in de musique, clavecine, orgel ende beijaertspel’ heeft plausibel W.A. Mozart rondgeleid op het belfort in 1765.

In 1789 brak de Brabantse Omwenteling uit. De Gentenaren kozen de zijde van de Staten van Brabant en Clocke Roeland luidde tot verzet. Het Oostenrijks bewind beschouwde dit als verraad en beschoot het belfort in volle hevigheid. De tweede triomfante werd in het midden van haar flank doorboord met een gat van 8 cm doorsnede. Vanuit dat gat loopt een scheur over een lengte van ca. 40 cm recht naar boven en een van ca. 25 cm naar beneden. Aan de binnenkant van de klok, precies aan de tegenovergestelde zijde van het gat is een voorwerp afgeketst dat nog een gevaarlijker scheur heeft veroorzaakt. Ze begint direct onder de schouder, heeft een lengte van 80 cm en eindigt net boven de slagring. Het gat staat reeds als bezienswaardigheid vermeld in Guide des Voyageurs van 1831. Het is een raadsel dat de klok niet gebarsten is. In 1982 werden de scheuren afgeboord om niet verder door te lopen. Dat de doorboorde klok nog mooi en zuiver uitklinkt, is te wijten aan een onwaarschijnlijk toeval: het gat bevindt zich in de klok op een meetkundig juiste plaats waar alle horizontale en verticale knopen samenkomen. Ze werd ooit terecht ‘een der seven wonderen van Ghent’ genoemd.

19de eeuw

Andreas Lodewijk Van Aerschodt-vanden Gheyn verving in 1838 nog een bes3-klokje. In 1839 hing de stoel van de speeltrommel uit elkaar. Gemeente-raadsleden oordeelden zelfs dat het ‘nutteloze’ belfort beter afgebroken kon worden om de straat te verbreden voor het verkeer. Gelukkig kwam het niet zover. In 1853 werd een nieuwe ijzeren klokkentoren gebouwd. In 1855 kreeg stadsuurwerkmaker Charles Nolet de opdracht om de stoel van de speeltrommel te hergieten. Daarop schreef Karel Miry, toondichter van de Vlaamse Leeuw, in zijn brief van 30 maart 1855 aan het schepencollege: ‘J’ai jugé, que le choix de ces airs [van het trommelspeelwerk], doit être fondé sur les distinctions suivantes: … que les airs composés de compatriotes et qui excitent la nationalité et l’amour de la patrie méritent une préférence marquée’. In zijn keuze verdedigde hij De Vlaemsche Leeuw op het speelwerk met ‘Je me suis permis de porter ce chant sur la liste, encouragé par l’accueil favorable que cet oeuvre a obtenu de mes compatriotes et la Belgique entière’. In 1860 goot Severinus Van Aerschodt een cis4.

20ste eeuw

In 1912 werd de ijzeren campanile verbouwd in zijn huidige stenen vorm door architect Vaerwijck met openingen van nauwelijks 15% van het muuroppervlak (vgl. Utrecht: 70%). Jef Denyn waarschuwde voor de akoestische en muzikale gevolgen van een te gesloten toren in een brief aan het College van Gent, maar de werken waren reeds gestart om klaar te kunnen zijn tegen de Wereldtentoonstelling van 1913.

In 1913 breidde Omer Michaux de belfortbeiaard uit met een octaaf. Het trommelspeelwerk, het beiaardklavier en 48 klokken werden opgesteld in de Roelandkamer (derde verdieping) terwijl de vier basklokken naar de vijfde verdieping verhuisden. De samenstelling van de beiaard bedroeg in 1913: 37 Hemonyklokken, 1 Pauwels, 1 Dumery en 13 Michauxklokken. In 1930 werden de 13 Michauxklokken door Louis Meire uit de klokkenstoel gehaald en aan het belfortmuseum geschonken. Op 28 december 1931 bestond de beiaard uit: 30 Hemony’s waarvan 11 uit Baudelo van 1661, 1 Pauwels (Karel VI), 1 Dumery van 1749, 2 vanden Gheyn uit het museum, 1 Meire uit Baudelo en 17 nieuwe klokken (Hemony-imitaties), gegoten door Louis Meire (sic), in totaal 52 klokken.

Robert Dierick (1893-1966) die op dat moment beiaardier was, bleef zoals zoveel collega’s tijdens WOII de bespelingen verzorgen met voorlopige schorsing als beiaardier tot gevolg. Toen hij enige tijd later in ere werd hersteld, weigerde hij het belfort nog te betreden. Tussen 1945 en 1964 werden de bespelingen verzorgd door gast-beiaardiers.

In 1948 verving Marcel Michiels de gebarsten g0 van Hemony, de bes3 van Andreas-Lodewijk Van Aerschodt en het volledige discant-octaaf van Meire. Hij stelde zeven basklokken op in de luidklokkenkamer (derde verdieping) en verhuisde 45 klokken naar de vijfde verdieping. Het klavier en het trommelspeelwerk werden opgesteld in de uurwerkkamer (vierde verdieping). In maart 1964 meldde Ephrem Delmotte na een bespeling de bedenkelijke staat van het instrument. Ook Staf Nees klaagde over de onhandelbaarheid van het instrument en werd belast om een studie te verrichten over de toestand van de beiaard en mogelijke verbeteringen. Hij schakelde Petit & Fritsen in voor een prijsofferte. Na zijn dood werd de expertise overgedragen aan zijn opvolger Piet van den Broek. De firma Horacantus-Eijsbouts leverde op 28 januari 1966 een prijsofferte. Na goedkeuring en toekenning van een Rijkstoelage van 60% en een provinciaal aandeel van 20%, werden de klokken uit het belfort weggehaald op 27 en 28 december 1967 en naar Asten gevoerd. Ondertussen was vastgesteld dat er zich scheuren voordeden in de muren van het Belfort. Vermits deze constructieve ingrepen met prioriteit dienden uitgevoerd te worden, werd de verdere afwikkeling van het herstelplan voor de beiaard uitgesteld tot beëindiging van de werken in 1979-80.

Ondertussen werden te Asten nog verschillende wijzigingen aan de opdracht besproken. Zo motiveerde dr. André Lehr het voorstel om voor een eikenhouten klokkenstoel te kiezen i.p.v. een stoel in constructiestaal. Ook werd beslist om alle basklokken, op Roeland na, in de beiaardstoel onder te brengen.

Op 23 juni 1980 werd Jos D’hollander door het Gentse schepencollege aangesteld als adviseur. Het lastenboek werd ingediend op 10 november. Op 1 juli 1981 werd in de klokkengieterij een aanvang gemaakt met de werkzaam-heden. Om volledig aan te sluiten bij de Vlaamse beiaardtraditie werd de oorspronkelijke dispositie g0- a0- b0- c1 aangesloten op het klavier als bes0-c1-d1-es1, zodat de beiaard voortaan een kleine terts omlaag transponeert. De klavierkamer werd tussen de klokken gemonteerd. Dit alles ging gepaard met de hergieting van het discantregister in Hemonyprofiel (c3-c5) en de toevoeging van cis5. De klokken werden herstemd in de toen pas herontdekte middentoon-stemming van Hemony door André Lehr, omwille van de transpositie van c1 naar a0. Concreet betekende dit het omlaag stemmen van alle klokken om een herstemming van elke es tot dis (klaviertoon fis), f tot eis (klaviertoon gis) en bes tot ais (klaviertoon cis) mogelijk te maken, plus het ontzweven van klokken die in dat opzicht zouden storen. De klepels en hamers werden vervangen door mangaanmessing klepelbollen en hamers. De beiaard werd officieel ingehuldigd op 17 juli 1982. In 1993 werd het kleinste klokje toegevoegd door Eijsbouts, d5 (klaviertoon f5).

Bijzondere activiteiten

Na de beiaardrestauratie van 1982 werden gedurende een tiental jaar speciale openings- of slotconcerten gegeven waarbij gebruik gemaakt werd van jachthoorns afgewisseld met massakoor en/of samenzang, dansgroep, inleidende lezingen, videoscherm, Thebaans kwartet, vierhandig beiaardspel, … Op zaterdag 7 juli 1990 vond in Gent een Internationaal Beiaardcolloquium plaats in het kader van het post-congres na het BWF-congres te Zutphen. Onderwerp van de lezingen waren de Gentse beiaardcultuur, het 17de eeuws Gents versteekboek van Wyckaert en het Brussels versteekboek van de Sany, en het bewerken van pianomuziek voor beiaard. De lezingen vonden plaats in het congresgebouw van Gent met simultane vertaling in de officiële BWF-talen.

Automatisch speelwerk

De speeltrommel werd in 1659 gegoten door Pieter Hemony. Hij weegt 4.210 pond. Uurwerkmaker Nicolas Van Royen uit Turnhout draaide de speelton af en voorzag ze van 17.500 toongaten. In 1660 werkte organist-campanoloog pater Wyckaert een systeem van nootjes uit dat zestiende noten, triolen en oneven maatsoorten mogelijk maakte.8 Omstreeks halverwege de 19de eeuw verkeerde de trommelstoel in slechte staat, en in 1855 werd hij hergoten door de stadshorlogemeester, Charles Nolet. De koperen (messing) trommel heeft een omtrek van 5,65 m en is 1,80 m hoog. Hij heeft 80 cirkelbanen waarboven een lichterbed is gemonteerd met 79 lichters voor de hamers en een lichter voor de pal die de trommel vastklemt. De omwentelingstijd van de 220 trommelmaten bedraagt 4’20”. Hij wordt elektrisch aangedreven.

Historische curiosa

Muziekhandschriften
· Versteekboek 17de eeuw
· Versteekboek van Philippus Wyckaert 1681 (1661-1693)
· Livre de clavecin par le carillonneur Leblan (1752)
· Voorstel tot versteek van Miry (1855)
· Versteekboek (1856-1898)
· Versteekboek (1901-1938, 1982-1998)

Klokken e.a.
· Klokkenmuseum belfort: 8 Hemony’s van het Belfort (1659: b1, cis2, es2, f2, fis2, g2, d3, es3), 5 Hemony’s van Baudelo (1661: e2, fis2 (2 stukken), gis2, b2, b3) 4 Dumery’s (1741: as2, 1760: g3, 1774: g2, 1774: toonhoogte ongekend) , 1 A. Van Den Gheyn (1725: a3), 1 A.L. Van Aerschodt (1838: bes3), 8 Michauxklokjes (1913: d4, es4, f4, fis4, gis4, a4, b4, c5), 7 Hemony-replica’s van Louis Meire (1931, toonhoogtes ongekend)
· Kamerbeiaard uit de Sint-Pietersabdij met 42 bronzen klokjes uit het einde van de 18de eeuw, oorspronkelijk van Pierre van den Gheyn uit Leuven

Overzicht van de stadsbeiaardiers

1553-1558 Pieter Jacob van Hoelbeke
1558-1603 Michiel Maes
1603-1620 Adriaan De Prys (Ath)
1620-1628 Augustin de Saint-Obert
1628-1640 Philippe Laloo – Jan Hardy hulpbeiaardier
1640-1674 Lodewijck Gleize – Jan Hardy hulpbeiaardier – versteek o.m. Philippe Wyckaert
1674-1695 Willem Boulanger
1695-1716 Frans Schepers – Peter Schepers hulpbeiaardier
1716-1745 Peter Schepers
1745-1765 Pieter Le Blan – Jacques Ballas hulpbeiaardier
1765-1798 Jozef Egidius de Landsheer – Jan Thibaut en Joris Aelsters hulpbeiaardiers
1798-1839 Joris Aelsters Sr.
1839-1856 Joris Aelsters Jr. – Frans Reylof Sr. hulpbeiaardier (1858) versteek o.m. Karel Miry
1856-1868 Frans Reylof Sr. – Sr. Ottevaere en Frans Reylof Jr. hulpbeiaardiers
1868-1886 Sr. Mestdagh
1886-1896 Prosper Poulet
1896-1923 Pieter Poulet
1923-1945 Robert Dierick
1945-1964 Staf Nees, Piet van den Broek, Ephrem Delmotte, Jules Verniers, e.a. gastbeiaardiers
1964-1982 restauratiewerken belfort en beiaard
1982-1984 Jos D’hollander – Aimé Lombaert, plaatsvervangend beiaardier
1984-2000 Jos D’hollander – Geert D’hollander, adjunct-stadsbeiaardier
2000- Geert D’hollander – Jos D’hollander, ere-beiaardier – Liesbeth Janssens, adjunct-stadsbeiaardier
2013 Kenneth Theunissen

Voor nog meer informatie: zie “Van klok tot beiaard. Met ‘Clocke Roeland’ in de hoofdrol”, uitg. Mens & Cultuur, Gent, 2003.

Tekst: Jos D’hollander