Sint-Michielskerk Roeselare

Geschiedenis van de beiaard

Geschiedenis van de kerk

De Sint-Michielstoren kreeg zijn huidige uitzicht in 1757. Toen werd de houten campanile voltooid, nadat een zware storm in 1735 de scherpe spits vernield had. De nieuwe constructie zou voortaan dienen als belfort voor de stad Roeselare waarin het stadsuurwerk en de beiaard een plaats kregen.

De stenen romp in laat-gotische stijl werd opgetrokken nadat de stad in 1488 geheel verwoest werd door de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk tijdens de veldtocht tegen Brugge. Door deze plunderingen zijn trouwens ook alle archieven van voor deze datum verdwenen. Er is dus weinig bekend over de middeleeuwse geschiedenis van Roeselare . De bouw van de nieuwe toren duurde van 1497 tot 1504. De stenen torenbouw in gele baksteen werd bekroond met vier hoektorens en een hoge spitse naald. Een notitie uit 1735, toen de spits door een storm werd afgerukt, vermeldt dat de toren toen 274 voet of 75 meter hoog was .

In de stadsrekeningen van 1551-1552 wordt de wijding van nieuwe klokken voor de Sint-Michielstoren vermeld. Vermoedelijk werden deze gegoten door klokkengieter Thomas Caulier, want in hetzelfde document worden aan hem 4 kannen presentwijnen geschonken. Dit is meteen het oudste bericht over een gieting van klokken in Roeselare.

In het begin van de 17de eeuw verhuisden de beiaardklokken en het stadsuurwerk van het bouwvallig geworden belfort naar de Sint-Michielstoren . Dit gebeurde wellicht tussen 1627 en 1629. In de stadsrekening van 1627-1628 lezen we : “Aen Michiel Schotte, over het onderhouden van de oorloge staende alsnu op den thoren van de kercke…”.

In de nacht van 19 januari 1735 werd de torenspits door een zware storm afgerukt : “…vanden thooren vande kercke waer van de schoone en hooghe naille is afgeworpen op den 19den january 1735 corts naer twee uren door eenen grauwsaemen orcaen ende daer door oock het noortoostersche torreken met een deel vande gallerije ende eene groote bresse inden thooren ten noordoosten”.
Er ontstond meteen een geschil tussen de geestelijke tiendeninners en het stadsbestuur die zou instaan voor de herstelling. Een houten kap bedekte voorlopig de gehavende toren. In 1742 beslechte de Raad van Vlaanderen de zaak en oordeelde dat de tiendeninners de bouw van een achthoekige toren bedekt met schaliën zou bekostigen. Doordat Roeselare midden in het krijgsgeweld lag tijdens de Oostenrijkse Succesieoorlog duurde het tot 1751 vooraleer de constructie van de campanile zou beginnen. Na wat discussie over het ontwerp, werden de definitieve plannen getekend door Jacobus Caytan. In 1753 tekenden de stad en de tiendeninners een nieuwe overeenkomst, waarbij de stad “ten eeuwigen dage” zou instaan voor het onderhoud van de toren op voorwaarde dat de tiendeninners een som aan de stad betaalden van 1600 gulden en het herstel zouden bekostigen van de kerk en de pastorie . De nieuwe campanile werd uiteindelijk in 1757 voltooid. Sindsdien meet de toren 62 meter. De vier hoektorens werden, samen met de galmgaten, pas in 1758 hersteld.

De eerste voorslag

Zoals iedere Vlaamse stad had ook Roeselare op het marktplein een belfort met lakenhalle, annex schepenkamer. De stadsweegschaal en de keurderskamers vonden in de halle een onderkomen en een ruimte was ingericht als stapelplaats en verkoophuis.

In het gebouw was ook een kapel waar de stadsmagistraten iedere maandag de mis bijwoonden. Het was een rijk versierd gebouw met beelden op de voorgevel. Vermoedelijk ontstond het complex rond 1260. In de tweede helft van de 16e eeuw vallen de hallen ten prooi aan het oorlogsgeweld en worden zwaar geschadigd. De herstelling van de hallen gebeurt in het begin van de 17e eeuw. De belforttoren verliest dan zijn functie als klokkentoren, wanneer klokken en uurwerk verhuizen naar de Sint-Michielstoren. In 1704 stort de toren geheel onverwacht naar beneden, waarbij drie mensen onder het puin bedolven worden. Wanneer de hallen in 1749 dan nog eens uitbranden, beslist het stadsbestuur om het middeleeuwse gebouw volledig te slopen en een nieuwe stadhuis te bouwen in rococostijl.

De vroegste vermelding van een uurwerk voor het belfort van Roeselare vindt men terug in de stadsrekeningen van 1488-89 . Het betreft hier de wederopbouw na de reeds voornoemde verwoestingen in 1488 : “Item nog betaelt tYperen up tmaken van den oorloge van Roesselare”. Wie de uurwerkmaker te Ieper was, is niet bekend. De installatie van het uurwerk vond pas vijf jaar later plaats tijdens de herstellingswerken aan de halle. Joosse van Aelmeersch wordt betaald voor het ophangen van de schelle en het uurwerk en het plaatsten van de wijzer .

Dan volgen geregeld vermeldingen over het onderhoud van het uurwerk : 1498-99 door Maerten vander strate; 1520-21 door de smid Pieter vander strate. Regelmatig worden ook nieuwe touwen aangeschaft voor de ophanging van het gewicht.

In 1543 maakt Jan Valcke uit Kortrijk een nieuw stadsuurwerk. Hier wordt voor de eerste maal gesproken over een voorslag. Het uurwerk wordt voorzien van drie voorslagklokjes (appeelen) en de wijzerplaat krijgt ook een tweede wijzer : “Eerst betaelt Jan valcke, voor de leverynghe vander nieuwe oorloige, volghende de voorwaerde…..

Noch betaelt den zelven, van hueverwerck by hem ghedaen, ende gheestimeert by ghezworen meesters hen dies verstaende, nopende de drie appeelen, ooc het werck vanden tweesten wysere”.

Er zijn ook aanwijzingen dat er een jaquemart onder de vorm van een wildeman op de toren stond, want de rekeneningen maken vermelding dat Claeis Tasson een wildeman sculpteert. Gildis vande potke levert lood voor de draadgeleidingen met waterkering naar de klokjes en naar de jaquemart : “Betaelt gillis vande potke, van ghelevert thebbene zeker nombre van loode omme de pypen daer de treckdrayen duer gaen vanden wildeman ende appeelen”

De Rijselse klokkengieter Jan Heudebert giet in 1560 een nieuwe voorslag met 7 klokjes. Twee van de oude apelen worden aan de gieter als brons verkocht : “Betaelt Jan heudebert, clockghietere, van geghelevert thebbene een accoort van zeven appeellen ofte voorslaeghen hier up de halle…”. Zoals gebruikelijk worden de klokjes in de toren geplaatst door een torenuurwerkmaker, die ook instaat voor het maken van alle installaties. Uurwerkmaker Jacques le Dieu voert de werken uit en levert ook tuimelaars, hamers, luidmechanisme voor de grote klok, plus een trommelmechanisme met stiften (hier register genoemd) : “Betaelt Jacques Le Dieu, voor de zelve appeelen te hanghene up de halle ende eene omme te luudene ende reste, die ande stylen hanghen moghen, ant hout te hanghene ende aer niet te moeten hanghen met yseren, daertoe maeckende de tumelaers, hamers, naer den heesch vanden weercke, ende alle de noten upt registre te maeckene…”

Vanaf 1560 klinkt er dus automatische klokkenmuziek over de Roeselaarse binnenstad.
Net als in andere steden in die tijd is het ook hier de uurwerkmaker die instaat voor het programmeren van de muziek op de trommel : “Betaelt den zelven (Jacques le Dieu) vande orloidze te stellene ende onderhoudende tzynen coste ende de noten vande appeellen te verstellen naerden tyt”.

Jan Heudebert breidt in 1567 de voorslag nog uit met twee klokken. In de stadsrekeningen van dat jaar wordt ook voor de eerste maal gesproken over het handspel. Beiaardier Christiaen vander Strate krijgt een vergoeding voor het onderhoud van het uurwerk, de versteek van de melodieën op de trommel en het spelen van liederen volgens de tijd van het jaar : “Betaelt Christiaen vander Strate over de oorlogen te stellen ende onderhouden tzijne koste ende de noten van den apeele telcken up tbelfort te verstellen ende liedekens naar den tijd van den jare daerup te spelen”.

Tijdens de godsdienstoorlog wordt de halle opnieuw zwaar beschadigd. De geuzen slaan in 1566 alle beelden van de voorgevel stuk en een groot gedeelte van het gebouw werd door vuur vernield : “duer de voorleden troublen ende destructie metten brande es de oirloge gheruyneert”.

Wanneer de streek rond Roeselare in 1578 onveilig wordt door talrijke rondtrekkende geuzenbendes, worden de klokken zowel uit de Sint-Michielstoren als uit het belfort gehaald om ze in veiligheid te brengen. Na de onlusten treft men het stadsuurwerk vernield aan en de nachtwachters bedienden zich tijdelijk met zandlopers : “voor twee zantloopers, diendende tot onderhouden vande wacht aldaer mits de oorloige verbrant ende ghedestrueert es”.

Nadien verlopen de herstellingswerken niet vlot. Ook zit beiaardier Joos vanden Kere zonder werk, want vanaf 1580 werkt hij als stadsbode. Blijkbaar talmt men met de herstelling van de halle want in 1604 is het complex nog steeds niet voltooid. Wel bespeelt Maryn vander Strate opnieuw de beiaard. De magistraten zullen echter nog tot 1616-1618 vergaderen in het huis van de griffier. Pas dan was de halle weer helemaal gebruiksklaar .

De verhuis naar de Sint-Michielstoren

Zoals reeds eerder vermeld verhuizen rond 1629-1630 de stadsklokken en het uurwerk van het belfort naar de Sint-Michielstoren. In 1629 wordt metser Jan Cappol vergoed om een klokje van de stadshalle af te halen en “wederom tselve ghehanghe thebben in den torre vande kercke deser stede om te dienen totten voorslach.”

In 1630 krijgt Bertholomeus Ruys uit Ieper de opdracht om de trommel van het automatisch spel uit te breiden. Het contract vermeldt de aanpassing van de trommel voor de bediening van 13 hamers en het leveren van de nodige tuimelaars, lichters en noten. Het contract tussen de stad en de Ieperling wordt echter een paar dagen later verbroken. Uiteindelijk voert de Rijselse uurwerkmaker Anthone Beugne de werken uit, daar hij een lager bod had gedaan.

Hij stelt echter dat een uitbreiding van de bestaande trommel niet zal voldoen. Hij wil een compleet nieuwe inrichting maken, die de verschillende functies van een voorslag kan uitvoeren : het slaan van het uur, halfuur en kwartier, het spelen van muziek en allerlei soorten liederen. De nieuwe trommel moet een diameter hebben van drie voet (82 cm) om 22 hamers te bedienen. De elf klokken krijgen dus elk twee hamers met dito tuimelaars. De trommel moet tachtig maten hebben en per maat de mogelijkheid om acht noten te plaatsen. Vijf tot zeshonderd noten zouden moeten volstaan om een gevarieerde versteek te realiseren. Verder voorziet hij de installatie van een nieuwe kast en een nieuw klavier uitgerust voor tweeëndertig toetsen. Hier wordt dus voor de eerste maal te Roeselare melding gemaakt van de bouw van een beiaardklavier. Verder blijkt dus dat niet alle klokken gebruikt worden in het automatisch spel. Deze traditie bestaat vandaag nog altijd. In de huidige beiaard hebben slechts de twee laagste van de vier oktaven klokken hamers. Gerard Medaert, de zangmeester en koster van de kerk – en tevens orgelbouwer -, krijgt de opdracht om de trommel te programeren voor het uur, het half uur en de kwartieren.

Ondertussen werd ook een akkoord gemaakt met de klokkengieters François Delespine en Nicolaeys Chaboteau voor het uitbreiden van de reeks klokken in de toren. Ze hergieten te Roeselare eerst de gebarsten tweede grootste klok, toegewijd aan Maria en vervolgens gieten ze acht beiaardklokken. Nadien worden vanuit het atelier te Gent nog eens drie extra beiaardklokken geleverd. Na de voltooiing van de werken wordt de beiaard in 1631 feestelijk ingespeeld door de beiaardier van de Sint-Pieterskerk te Rijsel.

In 1662 dienen een aantal gebarsten grote klokken hergoten te worden. De opdracht voor de grote klok gaat naar twee Rijselse klokkengieters Adriaen Alio en Hubert Renard. Zij gieten in de zomer van 1663 tevens acht nieuwe klokjes voor de beiaard. Het hergieten van twee andere grote gebarsten klokken werd toegewezen aan de Doornikse gieter Anthoine Souverain. Deze mislukte echter vier maal in zijn opdracht en verliet Roeselare met heel veel schulden. Wie de klokken dan in 1664 uiteindelijk hergoot, is niet bekend.

In 1687 hergiet Jean Wespin uit Rijsel een beiaardklokje. Diezelfde klokkengieter wordt ook ingeschakeld wanneer de grote Sint-Michielsklok of do-klok in 1698 barst. De oorspronkelijke klok woog ongeveer 2000 kg. Blijkbaar is de hergieting geen succes want een jaar later wordt het werk overgedaan door twee andere Rijselse gieters Tousaint en Petrus Cambron.

In 1727 wordt na het overlijden van stadsbeiaardier Jan de Gandt een vacature uitgeschreven waarop vier kandidaten zich meldden. Uiteindelijk krijgt Guillaume Simono uit Menen de opdracht toegewezen. Dit blijkt naderhand geen slechte keuze te zijn, want de man beschikt over heel wat talent als beiaardconstructeur. In zijn sollicitatiebrief, die reeds een functiebeschrijving is van de taak als klokkenluider en beiaardier, staat vermeld dat Simono op eigen kosten twee chromatische klokjes zou laten gieten en bovendien de gebarsten beiaardklokken zou laten hergieten. De stad zou de klokspijs leveren . Of dit werkelijk gebeurd is na zijn aanstelling, moet nog onderzocht worden.
De tweede klok of Maria-klok met de toon re wordt in 1730 hergoten door Ignatius Decock uit Heestert. De klok had een gewicht van ongeveer 1300 kg. Beiaardier Simono verkrijgt ook de hergieting van een gebroken beiaardklokje en de uitbreiding van de beiaard met twee nieuwe exemplaren. De uitbreiding betreftvwellicht het aanvullen van nog ontbrekende chromatische tonen in het instrument : “…ende daerenboven twee nieuwe clocxkens dienende tot de selven beyaert het eene “dieze” ende het andere “bemol” op de toonen die den clockspeelder Simono aen hem de cocq sal opgheven”.

Na de storm

Na de vernieling van de spits door de storm in 1735 blijft de beiaard, die toen in de grote klokkenkamer was opgesteld, verder in gebruik. In 1738 wordt een beiaardklokje door Ignatius Decock hergoten. Mogelijk had dit schade opgelopen tijdens de storm. Ook in 1742 hergiet Decock, samen met zijn zoon Albert Ferdinand, een beiaardklok. In 1752 doet men beroep op de Brugse gieter Georgius Dumery voor het hergieten van vier klokjes en het leveren van een nieuwe klokje.

Wanneer de bouw van de nieuwe campanile in 1751 begint, maakt men ook nieuwe plannen voor de beiaard. Het uurwerk wordt verplaatst naar de eerste verdieping van de nieuwe constructie. Wegens de nieuwe opstellingen vraagt het mechanisme een grondig aangepassing. Vanwege slijtage zijn een aantal onderdelen ook aan vervanging toe. Verder worden alle onderdelen van het automatisch spel samen met de beiaardklokken van de grote klokkenkamer in de stenen romp hogerop gebracht in de campanile. Het Roeselaarse stadsarchief bewaart nog het werkplan uit 1753: “Specifieke vande noodsakelycke veranderinghe omde drie wysers, ende orlogie te transporteren op het eerste tafelment op de toren der stede van Rousselaere metsgaeders werck om het carillon”.

De beiaard krijgt een zichtbare plaats in de lantaren. Het was een traditionele ophanging, waarbij een groot aantal klokken aan balken in de lantarenopeningen tussen de peilers worden bevestigd. Vandaag noemen wij dit een open toren, waarbij de klokken zichtbaar zijn vanop de begane grond. Deze situatie is nog zichtbaar op oude foto’s van de Sint-Michielstoren.
De uitvoering van het werkplan en de levering van de nodige onderdelen wordt toegewezen aan de stadsbeiaardier Guillaume Simono. Nogmaals wordt de beiaard uitgebreid met drie klokjes in 1753 en een in 1754, allen gegoten door Dumery . In 1754 is alles klaar.

De werken zijn blijkbaar veel omvangrijker geweest, dan aanvankelijk ingeschat. Want Guillaume Simono dient bij de stad een rekening in voor het vele extra werk : “Supplierende verthoont reventelick guille Simono clockspeelder der stede ende prochie van tselve Rousselaere te kennen gevende hoe dat hij gedeurende het maecken van den toren gedeurigh heeft moeten op den toren gaen soo om te ordonneren, assistere als andersints, alsoo dat den suppliant meer als een maendt sijnen tijdt geemployeert heeft op den selven toren, dit bij ordre van u.l. heeren geauthoriseert…”. Nadien blijft Simono ook instaan voor het onderhoud en de herstellingen aan uurwerk en beiaard. In 1755 hergiet Olivier Decock, pastoor te Lauwe en zoon van Ignatius, nog een gebarsten beiaardklok.

Dan duurt het tot 1774 voor de stadsrekeningen opnieuw gewag maken van de beiaard. De kleinste klok van het groot gelui, de Sint-Annaklok, wordt hergoten door Jean Theodor Barbieux uit Doornik. De hergieting gebeurt aan de voet van de toren. Vanaf 1798 wordt de versteek van de trommel niet meer door Ludovicus Simono uitgevoerd, maar door Joannes-Franciscus Carpentier, een schoolmeester-orgelist. In 1802, tijdens de Franse bezetting, haalt men in Brugge bij Willem Dumery een nieuw gegoten beiaardklokje af. De Franse bezetter maakt trouwens gretig gebruik van de Roeselaarse klokken voor het verkondigen van allerlei gebeurtenissen. Zo klinkt de beiaard bij het planten van vrijheidsbomen, op 1 augustus 1796 bij de herdenking van de val en de terechtstelling van Robespierre, bij de overwinningen van de jonge generaal Bonaparte tijdens zijn Italiaanse veldtocht enz. Met de sluiting van de kerken wordt de beiaard het zwijgen opgelegd. In 1798 worden op 25 en 26 november alle klokken uit de Roeselaarse torens gehaald. Hoogst waarschijnlijk blijft de beiaard ongemoeid, want in het jaar 1800 bespeelt Louis Simono de beiaard bij het bezoek aan de stad van de prefect. Bij die gelegenheid worden ook de klokken van de Sint-Michielstoren geluid .

Roeselaarse beiaard tijdens de 19de eeuw

In 1867 wordt de Roeselaarse beiaard grondig aangepakt. Severinus Van Aerschodt, klokkengieter uit Leuven, voert de werken uit. Vijf oude klokken blijven bewaard, veertien worden hergoten en de beiaard wordt uitgebreid met negentien nieuwe klokken. Het klassieke stokkenklavier wordt vervangen door een uitvinding van de Gentse orgelbouwer Leo Lovaert. Voortaan bespeelt de beiaardier de klokken door middel van een pneumatisch pianoklavier. Historicus Frans De Potter schrijft dat jaar in zijn Geschiedenis van de stad Rousselare: “Aan Rousselare komt de eer toe, het eerst van al de Belgische steden ’t nieuwe stelsel van beiaardspel, door Lovaert uitgevonden, toegepast te hebben. Nu behooren geene zware pedalen meer in beweging gebracht te worden : ieder, die de piano bespeelt, kan zonder de minste moeite allerlei muziekstukken, hoe ingewikkeld ook, op den beiaard uitvoeren. Een ander voordeel van deze schoone vinding is, dat men met een kalvier, door de vingers in beweging gebracht, meer akkoorden aanslaan kan, en dat al de tonen met volkomene zuiverheid en netheid gehoord worden” .
François Devriendt, organist van de Sint-Michielskerk, bespeelt de beiaard tijdens de inhuldiging op zondag 13 september 1868.

Nadien blijkt dat het nieuwe pianoklavier niet goed functioneert en vrij snel wordt de beiaard onbespeelbaar. Herhaaldelijke pogingen worden ondernomen tot verbetering maar tevergeefs.

In 1887 doet gemeenteraadslid Ferdinand Callebert aan het stadsbestuur het volgende voorstel : “Mijneheeren, ik doen den stelligen voorstel dat er op de stadsbegroting van 1888 eene voldoende som worde ingeschreven om den wekker en het bespelen van den beiaard te volmaken. Sedert bijna 20 jaren hangt de beiaard, bestaande uit 39 klokken, makende 3 oktaven en half, onverrichterzake op den toren. ’t Is waarschijnlijk jammer. Het is nu meer dan 51 jaar dat ik deel maak van den Gemeenteraad, weigert mij toch die voldoening niet, opdat ik vooraleer te sterven, toch nog den beiaard moge horen spelen.”

In 1892 neemt de Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn contact op met de stad en biedt een oplossing voor de aanslepende problemen. Men komt tot een akkoord, waarbij een volledige nieuwe installatie wordt gebouwd en de beiaard gescheiden wordt van de luidklokken. De trommel en het klavier worden gemaakt door het atelier van Desiré Somers uit Mechelen. Denyn spreekt over het Roeselaarse Lovaertklavier in zijn lezing over beiaardklavieren tijdens het Tweede Congres voor Beiaardkunst te ’s Hertogenbosch: “…ik herinner mij dat de heer D. Somers uit Mechelen, die in 1893 de tot een rommel verworden installatie op te ruimen kreeg, ondermeer een massa kartonnen buizen van 1 centimeter doorsnede, loopende van het klavier naar de klokken” . Op koekezondag, 3 september 1893, wordt het vernieuwde instrument door Denyn feestelijk ingespeeld.

De moeilijke geboorte van de Michiels-beiaard

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917, wordt de Roeselaarse beiaard, net als die van Izegem, door het Duitse leger uit de toren verwijderd. Alles samen gaat het om 43 klokken, zijnde 38 beiaardklokken en 5 luidklokken. De grootste klokken worden in de klokkenkamer kapot geslagen. De brokstukken worden samen met de overige klokken op vrachtwagens geladen en naar Duitsland vertransporteerd. In 1919 vraagt de Roeselaarse burgemeester aan de Minister van Economische zaken een schadevergoeding voor de aanschaf van een nieuwe beiaard. Een jaar later vraagt de stad prijs voor “een nieuw stadscarillon met 38 klokken en eene nieuwe torenhorloge” aan Edward Michiels en Zonen uit Mechelen. De stad refereert naar het torenuurwerk dat Michiels in 1907 had geleverd voor de Sint-Amandskerk en waar iedereen zeer tevreden over was.

Amper een week later bezoeken Prosper Michiels en zijn broer Marcel, de klokkengieter, versterkt door Jef Denyn de Sint-Michielstoren. Vrij snel wordt de zaak beklonken en krijgen zij de opdracht tot het gieten van een volledig nieuw instrument met klavier en automatisch spel van 35 klokken met een totaal gewicht van 3.330 kg. De overeenkomst stipuleert ook nog dat Jef Denyn de technische leiding heeft, dat hij de aria’s op de trommel zal versteken en dat hij het inhuldigingsconcert zal verzorgen. Omer Michaux, die de drie luidklokken voor de Sint-Michielskerk had mogen gieten, probeert tevergeefs nog de opdracht in de wacht te slepen .

Oorspronkelijk was het inhuldigingsconcert voorzien voor 20 augustus 1921 tijdens de kermis. Het gieten van de klokken verloopt echter niet vlot, want verschillende exemplaren worden afgekeurd. Op 1 augustus is er nog geen enkele klok in de toren. Het zou nog driemaanden duren eer de klokken de gieterij in Doornik verlaten. Het inhuldigingsconcert op 17 april 1922 wordt uiteindelijk gespeeld door Jef Denyn, Staf Nees, Kamiel Lefèvere en de stadsbeiaardier Ildefons Seghers. Het duurt nog tot juni van dat jaar vooraleer ook de wekkering helemaal af is.

Deze beiaard voldoet echter niet en klinkt verschrikkelijk vals. Voor de inhuldiging heeft men reeds heel wat klokken hergoten, maar nog is het resultaat niet goed. Het stadsarchief van Roeselare bewaart een schrijven uit 1922 van een niet nader te identificeren musicus uit Parijs waarin hij uiting geeft aan zijn verbazing over de valsheid van de nieuwe klokken. De man, op weg naar Brugge, hoort bij toeval de beiaard en meent dat die zo gehavend uit de oorlog gekomen was. Groot is zijn verwondering, als hij verneemt dat het hier om een volledig nieuwe beiaard gaat .

De stad neemt geen vrede met het resultaat en maant Michiels Sr. aan om hierin verbetering te brengen. Deze stelt voor om in het najaar van 1925 alle valsklinkende klokken te herstemmen. Ondertussen overlijdt de klokgieter en de stad maakt in 1926 een nieuw akkoord met zijn zoon en opvolger Marcel Michiels Jr. waarbij deze belooft de hergieting en herstemming op eigen kosten ten doen.

Twee jaar later is er echter nog niets gebeurd. De stad onderneemt ook niet direct verdere stappen en het komt niet tot een verbetering van de Roeselaarse beiaard.

Het duurt tot 1939 vooraleer het Roeselaarse schepencollege opnieuw Marcel Michiels contacteert. Er komt een nieuwe voorstel waarbij de hele beiaard hergoten zou worden en de inrichting een renovatie krijgt. Men komt tot een akkoord en op 20 september 1939 verlaten de oude klokken de toren. Michiels stelt voor om de nieuwe beiaard op een “moderne” manier in de lantaren op te hangen en galmborden aan te brengen in de openingen, zodat alles beschermd is voor regen en wind. De klank van de beiaard zou hierdoor ook flink verbeteren.

Het monteren van het nieuwe instrument zal in 1942 gebeuren in volle oorlogstijd. De inhuldiging door Staf Nees vindt plaats op 18 juli van dat jaar. Gerard Marichal en Elie Ryckelinck, allebei studenten van de Mechelse beiaardschool, spelen ook.

Naoorlogse periode

In 1968 voerde de firma Meridiaan uit Menen renovatiewerken aan de beiaard uit, waarbij de mechanische trommel van het automatisch spel vervangen wordt door een elektromagnetisch systeem met ponsband. De trommel wordt uit de toren gehaald en meegenomen naar het atelier van Meridiaan. De inhuldiging van het vernieuwe instrument vindt plaats op 31 oktober 1969 en wordt gespeeld door stadsbeiaardier Jozef Flipts.

Opnieuw treedt een snel verval op, want bij een inspectie in 1985 wordt vastgesteld dat enkel nog de 35 klokken, de grootste klepels en de hoofdbalken van de klokkestoel in goede staat zijn. De rest is doorroest en aan vervanging toe. De herstellingen worden in 1987 uitgevoerd door Clock-O-Matic. Er worden 15 nieuwe klepels geleverd. De tuimelaars, de klepelscharnieren, de verbindingen en de veren worden allen vervangen. De automaat wordt een computer-speelwerk met electro-magnetische hamers. Er komt ook een nieuw vier-octaafs stokkenklavier volgens de Noord-Europese standaardmaten. In maart 1988 worden in de gieterij Eijsbouts te Asten (Nederland) 12 nieuwe klokjes gegoten voor het vierde oktaaf. De inspeling gebeurt door Jo Haazen op vrijdag 24 juni 1988.

Naar aanleiding van het 10-jarig ambsjubileum van burgemeester Daniël Denys in 1991 wordt hem door de Kamer voor Handel en Nijverheid een beiaardklok geschonken, die als “es” het basregister zou vervolledigen. Deze klok van 400 kg krijgt uiteraard de naam “Daniël”. In 1992 wordt ze samen met de 47 andere beiaardklokken opnieuw uit de toren gehaald en naar de gieterij Eijsbouts gebracht voor een herstemming van de ganse beiaard. Het stadsbestuur bekostigt aansluitend nog de gieting van een basklok van 890 kg met het schild van Roeselare, die als “bes” de beiaard volledig maakt. De Roeselaarse beiaard krijgt dan ook een nieuw eikenhouten klavier, door de gieterij Eijsbouts vervaardigd.

Merkwaardigheden

In de Sint-Michielstoren te Roeselare zijn de luidklokken en de beiaard, anders dan gewoonlijk, volledig van elkaar gescheiden. De vier luidklokken maken dus geen deel uit van het basregister van de beiaard. Uniek is dat de luidklokken nog steeds dagelijks met de hand geluid worden : drie maal daags het angelus, de endeklok bij een overlijden, het klein en groot akkoord op zondagen en feesten, het overdood-luiden bij het overlijden van de deken, de bisschop, de paus of de koning. De luiders staan onder de leiding van de hoofdluider, die tevens verantwoordelijk is voor het stadsuurwerk en voor het automatisch spel van de beiaard.
Sinds oudsher worden de luiders betaald zowel door de kerk als door de stad, daar de toren tevens als belfort dient voor de stad Roeselare. Deze luiders verenigden zich in 1987 in een vzw onder de naam “Roeselaarse Klokkengilde”. Deze vereniging zet zich in voor het verzorgen en het bewaren van de manuele luidtraditie. Onder impuls van de klokkengilde werd de toren ingericht als klokkenmuseum en opengesteld voor het publiek. Het initatief tot de laatste restauratiebeurt van de beiaard ging ook van deze vereniging uit. Jaarlijks wordt een internationaal beiaardfestival georganiseerd en wordt een jaarboek gepubliceerd.

In 1990 werd de oude trommel uit 1922 door het stadsbestuur teruggekocht van de firma Meridiaan. Hij werd in de stadswerkplaatsen door bestuursleden van de Roeselaarse Klokkengilde vakkundig gerestaureerd en herschilderd. Nadien kreeg hij terug een plaats op de tweede verdieping van de toren.

Op zaterdag 26 september 1992 werd te Roeselare een afdeling geopend van de Koninklijke Beiaardschool uit Mechelen op initiatief van de directeur Jo Haazen, de schepen van onderwijs en cultuur Marc Deseyn en de klokkengilde. Reeds bijna twee decennia leren mensen uit West-Vlaanderen als amateur of als professionele beiaardier er het instrument bespelen.

Naast de stadsbeiaard beschikt de Sint-Michielstoren ook over een kleine museumbeiaard van 15 klokjes, gegoten in 1997 bij Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel (Nederland). De toonreeks is g3-a3-b3-c4-cis4-d4-e4-f4-fis4-g4-a4-b4-c5-cis5-d5. De grootste klok weegt 28 kg, de kleinste 10,3 kg. Met deze klokjes kon de werking van de oude trommel op de museumzolder gedemonstreerd worden. Nadien werd ook het oude klavier door middel van tuimelassen aan deze klokjes gekoppeld, zodat ook bezoekers even kennis kunnen maken met het beiaardspel. Het geheel werd gerealiseerd door de firma “Michiels. Torenuurwerken en beiaarden” uit Mechelen.

In 2002 schonken de paters Redemptoristen uit Roeselare hun torenuurwerk met voorslag aan de Roeselaarse Klokkengilde. Het uurwerk dateert uit 1922 en werd gemaakt door de firma Tordoir uit Brussel. Met een minitrommeltje wordt een “Bigben” aangedreven van vijf klokken, gegoten door Michaux uit Leuven in 1921.

Doorheen de jaren werd de verzameling klokken, bellen en torenuurwerken uitgebreid met verschillende schenkingen en aankopen.

Beiaardiers

1552-1554 naam onbekend, de beiaardier overlijdt in 1554 aan de pest
1555 een beiaardier uit Doornik bespeelt de klokken
1567 Christiaen Vander Straete
1572-1580 Joos Vandenkeere
1604 Maryn vander Strate
1631-1642 Marcq van Borre
1642-1649 Nicolaeys Verstraeten
1649-1663 Jan Leynaert
1663-1670 Charles d’Hulster
1670-1679 Jan Leynaert
1679-1726 Jan de Gandt
1727 Guillaume Simono
1792 Ludovicus Simono
1830 Ludovicus Simono
1839 Antoon Nono
1868 François Devriendt
1893-1917 Ildefons Seghers
1922-1939 Ildefons Seghers
1942 Gerard Marichal Elie Ryckelinck
1947 Jozef Flipts
1993 Koen Cosaert
2001 Wim Berteloot (Adjunct-beiaardier)

Tekst: Koen Cosaert

Geplaatst in Torens.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *