Een beiaard voor de Sint-Jan-de-Doperkerk in het Groot BegijnhofSinds 13 juli hangt in de dakruiter van de Sint-Jan-de-Doperkerk de vierde Leuvense handbespeelbare beiaard. KlokkenVolgens de normen van de Beiaardwereldfederatie mag een klokkenspel ‘beiaard’ genoemd worden als het wordt bespeeld met een stokkenklavier en het minstens 23 bronzen gestemde klokken bevat. Aangezien 23 klokken slechts beperkte muzikale mogelijkheden bieden, tellen de meeste volwaardige concertbeiaarden 4 octaven of 49 klokken. De 16 oorspronkelijke klokken van Gillett & Johnston uit 1928 vormen de kern van de nieuwe beiaard. Na de herstemming die in 1998 werd uitgevoerd, weegt de reeks nog 169,1 kg. Aan de baskant is de reeks uitgebreid met 14 klokken die samen 1.103,2 kg wegen en aan de diskant met 15 klokjes die elk tussen 3,6 en 4,6 kg wegen. Klokkengieterij Koninklijke Eijsbouts heeft de nieuwe klokken ontworpen op basis van het profiel van de oorspronkelijke Gillett & Johnstonreeks. De zwaarste drie klokken dragen een naam. Klavier en draadverbindingenDe ruimte ter hoogte van de wijzerplaat, vlak onder de open lantaarn, dient als klavierkamer. Het klavier volgt de maatvoering van het zogenaamde Keyboard 2000, dat werd ontworpen door de Amerikaanse beiaardier en beiaardbouwer Richard Strauss. Daar waar het klavier qua maatvoering en speelgemak vooruitstrevend is, heeft het op het vlak van vormgeving een ietwat archaïsch karakter, in overeenstemming met de historische omgeving waarin het instrument functioneert. De constructie is volledig uitgevoerd in eik. De vier hoekbalken lopen bovenaan uit op een sierlijke bol en boven de lessenaar is in gouden letters op een zwarte achtergrond het volgende opschrift aangebracht: ANNO MVSICA LAETITIAE COMES MEDICINA DOLORVM MMIX De verticale klavierdraden worden in de open torenlantaarn verbonden met horizontale klepeldraden door gerichte tuimelaars. Dat zijn hefbomen in de vorm van een winkelhaak die scharnieren rond een as. Voor de beiaard van het Groot Begijnhof heeft Koninklijke Eijsbouts gebruik gemaakt van een nieuw soort kleine tuimelaars in roestvrij staal, die lichter zijn dan het type dat meestal wordt gebruikt. De klepels zijn vervaardigd van gietijzer. Doordat gietijzer zachter is dan klokkenbrons, worden de klokken niet aangetast door het voortdurend spelen. Op de duur zal het slagpunt van de klepelbollen wel afgeplat worden, wat de klank van de beiaard doffer zal maken. Het ontwerp laat echter toe dat de klepelbol na afslijten op een efficiënte manier naar een nieuwe positie kan gedraaid worden. Automatisch speelwerkDe uitbreiding van 16 naar 45 klokken maakt een muzikaal rijkere speelautomaat mogelijk dan de huidige. Toch werd ervoor geopteerd om de vroegere voorslag van 16 Gillett & Johnstonklokjes niet uit te breiden en de automaat bescheiden en discreet te houden. UitvoeringDe opdracht tot de nieuwe beiaard werd gegeven door de universitaire residentie Groot Begijnhof. Het concept werd uitgewerkt door universiteitsbeiaardier Luc Rombouts in overleg met professor Marc Vervenne, president van de universitaire residentie Groot Begijnhof. De technische begeleiding van het dossier en de opvolging van de werken gebeurde door Luc Karremans, verantwoordelijke monumenten bij de technische diensten van de KU Leuven. Onder supervisie van Luc Karremans werden ter bevordering van de veiligheid een aantal bouwkundige werken uitgevoerd in de klavierkamer en op de toegangsweg naar de klavierkamer. Na de opdrachtgunning aan Koninklijke Eijsbouts werd het werk voltooid in minder dan vier maanden tijd. Op basis van het lastenboek werd het instrument ontworpen in april 2009. Op 23 april werden de 16 voorslagklokjes uit de toren verwijderd en naar de gieterij gebracht om als voorbeeld te dienen voor de te gieten nieuwe klokken. InhuldigingDe nieuwe beiaard wordt officieel ingespeeld op woensdag 9 september om 20 u. Gastbeiaardier van de avond is Geert D’hollander. Bij die gelegenheid wordt ook een nieuw boek voorgesteld van Universitaire Pers Leuven: De beiaard. Een politieke geschiedenis. Het boek bevat artikels van tien auteurs, die meestal verbonden zijn aan het departement geschiedenis van de KU Leuven. De voorstelling voor het grote publiek is gepland tijdens de Open Monumentendag van zondag 13 september. Bespelingen op de beiaardDe bewoners van het Groot Begijnhof vormen het bevoorrechte publiek van de nieuwe beiaard. Daarom zijn de toekomstige speelmomenten ook afgestemd op deze doelgroep. Universiteitsbeiaardier Luc Rombouts zal de beiaard bespelen elke eerste en derde woensdag van de maand van 19 tot 20. Een Vlaams erfgoed met een venster op de wereldHoewel het aantal beiaarden wereldwijd blijft aangroeien – vandaag staat de teller al boven de 600 – komen er in België nog maar zelden nieuwe toreninstrumenten bij. Luc Rombouts |
Maandelijkse archieven: december 2022
Universiteitsbibliotheek Leuven
Geschiedenis van de beiaardHet ontstaan van de Leuvense universiteitsbeiaard hangt nauw samen met een van de grote drama’s van de Eerste Wereldoorlog : de brand van Leuven. Reeds tijdens de oorlog rijpten plannen om de Leuvense universiteitsbibliotheek met internationale steun te herstellen. Na de oorlog werd beslist om een nieuw gebouw op te richten aan de Volksplaats (nu Mgr. Ladeuzeplein), op het hoogste punt van de binnenstad. Het geld kwam voornamelijk van Amerikaanse universiteiten die hiervoor werden beloond met een inschrift in de stenen van het nieuwe gebouw. Warren had gevoel voor traditie en voorzag zijn bibliotheek bijgevolg van een belforttoren. Volgens het gangbare verhaal was in de toren geen beiaard voorzien en kwam die er pas toen Edward Dean Adams, vice-voorzitter van de United Engineering Society van de Verenigde Staten, kort voor de voltooiing van het gebouw het idee kreeg die “lege toren” te voorzien van een uurwerk en beiaard ter nagedachtenis van de Amerikaanse ingenieurs die tijdens de oorlog in Europa gesneuveld waren. Het bouwproject stootte in de jaren ’20 echter op zware financiële problemen en kwam pas opnieuw op de rails dankzij de inspanningen van de latere president Herbert Hoover, die tijdens de oorlog reeds de voedselhulp aan het bezette België had gecoördineerd. Vanaf dan liep het beiaardproject als een trein. De Leuvense universiteitsbeiaard – officieel heet hij American Engineers’ Memorial Carillon and Clock – was in meerdere opzichten uniek. De consultant van het beiaardproject was Frederick C. Mayer, organist van de militaire academie van West Point, N.Y. en de leidende Amerikaanse beiaardarchitect van die tijd. Drie jaar voordien had hij met de beiaard van de Park Avenue Baptist Church te New York het grootste klokkenspel ter wereld ontworpen. Mayer plaatste de beiaard in vier etages. Ter hoogte van de wijzerplaten plaatste hij de speeltrommel, ter hoogte van het balkon werden de basklokken opgehangen, een verdieping hoger kwam het klavier en hierboven vonden de 42 overige klokken een plaats binnen 8 lantaarnopeningen. De beiaard transponeerde een grote terts naar omlaag, net zoals de beroemde stadsbeiaard van Mechelen, en was daarmee volgens de inhuldigingsbrochure de zwaarste beiaard van Europa, een bewering die enkel correct is als de twee historische beiaarden in het koninklijk paleis van Mafra in Portugal buiten beschouwing worden gelaten. Het prestigieuze projectDe omvangrijkste Europese beiaard was in die tijd de belfortbeiaard van Gent met 52 klokken. Vermoedelijk wilden de Amerikanen dit record niet breken omdat dan de grootste beiaard ter wereld, de Laura Spellman Memorial Carillon te New York, zou geëvenaard worden. Bovendien kwam het totale aantal van 48 klokken mooi overeen met het toenmalige aantal Amerikaanse staten. De Amerikaanse symboliek in de beiaard werd vervolledigd door de zeven ton zware basklok -tevens uurklok- , die de naam Liberty Bell of Louvain meekreeg, een expliciete verwijzing naar de beroemde Liberty Bell van Philadelphia. De klok draagt als opschrift : THE LIBERTY BELL OF LOUVAIN THIS CARILLON IN MEMORY OF THE ENGINEERS OF THE UNITED STATES OF AMERICA WHO GAVE THEIR LIVES IN THE SERVICE OF THEIR COUNTRY AND ITS ALLIES IN THE GREAT WAR 1914-1918 Daarna volgen de namen van de vier overkoepelende ingenieursverenigingen. De andere klokken zijn veel soberder. De grotere zijn versierd met een eenvoudige gotische fries en het gieterszegel van Gillett & Johnston. Gillett & Johnston. Croydon.England.1928.
De klokken dragen nummers van 1 tot 48, te starten bij de kleinste klok en een serienummers. . De kleinste klokken dragen geen opschrift, maar een inschrift. Op 17 mei 1940 werd de bibliotheek beschoten en grotendeels vernield. Engelsen en Duitsers gaven elkaar de schuld van deze nieuwe catastrofe. Hoe dan ook gingen meer dan 900.000 boeken in vlammen op, waaronder talrijke exemplaren die na de Eerste Wereldoorlog uit Duitse bibliotheken waren overgekomen als herstelbetaling. Na 1945 geraakte de beiaard stilaan in verval. Corrosie tastte de klokken aan en de beiaard werd nauwelijks nog bespeeld. De universiteit had na de oorlog immers dwingender materiële noden dan het organiseren van beiaardbespelingen. In 1979 werd de universiteitsbeiaard bezocht door Margo Halsted, de toenmalige beiaardier van de University of California at Riverside. Zij was onder de indruk van de slechte toestand van dit Amerikaanse geschenk en vroeg toelating aan de universiteit om fondsen te werven voor een grote restauratie. Onder haar impuls werd € 300.000 verzameld, ongeveer tweederde uit de Verenigde Staten en de rest uit ons land. De Latinist Jozef IJzewijn ontwierp voor de nieuwe b-klok enkele Latijnse opschriften : HONORI ET MEMORIAE OMNIVM MACHINATORVM E CIVITATIBVS AMERICAE FOEDERATIS ORIVNDORVM QUI MARTE FVRENTE SANGVINEM PRO PATRIA PROFVDERVNT De 30 nieuwe kleinere klokjes bevatten de namen van sponsorende instellingen en prominente figuren die iets met de beiaard te maken hebben. De gerenoveerde beiaard werd op 7 oktober 1983 plechtig ingehuldigd met een concert door de beiaardiers Jo Haazen, Renaat Vansteenwegen en Janet Tebbel. Het publiek kan van de beiaardconcerten genieten in een rustige luisterplaats in theatervorm aan de achterkant van de bibliotheek. De toegang wordt gemarkeerd door een stenen klok die ooit als gevelsteen de klokkengieterij Michaux aan de Diestevest sierde. Automatisch speelwerkHet automatische speelwerk is veel eenvoudiger dan men bij dit prestigieuze beiaardproject zou verwachten. De speeltrommel is voorzien van niet-versteekbare pinnen en is verbonden met slechts zes klokken. Die vormen een diatonische reeks zonder leidtoon op basis fis1, dus een octaaf boven de uurslag van de Liberty Bell (fis1 – gis1 – ais1 – b1- cis2 – dis2). Elke klok is voorzien van twee hamers. Er was een tweede trommel voorzien met muziek van Frederick Mayer zelf. Het was de bedoeling dat de twee trommels regelmatig zouden worden verwisseld : ‘Belgian and American tunes alternating will be reminders of the friendship of the two peoples’. Na meer dan driekwarteeuw is de Reuzegom uitgegroeid tot het auditief icoon van de stad Leuven, net zoals de voorslag van Big Ben, de Westminster Quarters, dat voor Londen is. Het uurwerk is nog het oorspronkelijke exemplaar van 1928. Historische stukken en curiosa in de bibliotheekIn de bibliotheek bevinden zich een aantal voorwerpen of opschriften die verband houden met de universiteitsbeiaard of de beiaardkunst in het algemeen. Wij vermelden ze vanuit het standpunt van de bezoeker die de bibliotheek binnenkomt en zich naar de toren begeeft. Op de muur rechts van de eerste treden op weg naar de eerste verdieping bevindt zich een opschrift dat verwijst naar de schenking van de beiaard en het uurwerk door de Amerikaanse ingenieurs. In MEMORY of the ENGINEERS of the United States of America Who gave their lives in the Service of their country & its Allies in the Great War 1914-1918. In de grote hall op de 1ste verdieping hangt een verkleinde kopie van de Liberty Bell. Het gebouw herbergt nog een derde Liberty Bell. In het tabularium aan de zuidzijde van de bibliotheek wordt een inktpot bewaard in de vorm van een klok. To Monseigneur P. Ladeuze A memento of the Louvain University Library Carillon July 4th 1928 From Cyril F. Johnston Op de overloop van de trap die naar de tweede verdieping leidt, zien we vier koperen platen die verwijzen naar de restauratie van de beiaard in 1983. Het opschrift luidt : LEUVEN CARILLON RESTORATION PROJECT Donors to the American Engineers Memorial Carillon Restoration Project Carillon rededicated on October 7, 1983 ENGINEERING SOCIETIES Dan volgen de namen van 14 ingenieursverenigingen, 13 uit de USA en 1 Vlaamse, met daaronder de namen van 549 andere schenkers. Naast de hall op de 2de verdieping bevindt zich de Andreas Valeriuszaal. Links van het torendeurtje staat een beeld van de Leuvense stadsbeiaardier Matthias Vanden Gheyn. Het is een plaasteren model voor het Vanden Gheynbeeld op de voorgevel van het Leuvense stadhuis. In 1995 kocht de KU Leuven het bij een Leuvense antiquair. Even buigen voor de Bach van de beiaard voor de we de toren binnengaan … Restanten van de oorspronkelijke beiaard buiten de bibliotheekDe kleinste 16 klokjes van de oorspronkelijke beiaard zijn momenteel te zien en te horen in het Leuvense Groot Begijnhof. In 1998 werden ze op initiatief van de universiteitsbeiaardier herstemd door Koninklijke Eijsbouts en als voorslag opgehangen in de dakruiter van de Sint-Jan-de-Doperkerk. Het oorspronkelijke klavier van Gillett & Johnston is door de K.U Leuven in langdurige bruikleen gegeven aan het Nationaal Beiaardmuseum te Asten, waar het een van de pronkstukken is. 0verzicht beiaardiersDe eerste universiteitsbeiaardier was Arthur Bigelow. Deze Amerikaan woonde en studeerde in Leuven en werd stadsbeiaardier in 1934, kort na de herinrichting van de Sint-Pietersbeiaard. Hij bespeelde ook geregeld de universiteitsbeiaard, hoewel niet duidelijk is of hij hier een officiële aanstelling had. Tussen 1940 en 1976 was er geen beiaardier en werd de beiaard slechts zelden bespeeld. In 1976 verzocht de KU Leuven stadsbeiaardier Renaat Vansteenwegen om op vrijdagen om 17 u de universiteitsbeiaard te bespelen. Vansteenwegen bleef universiteitsbeiaardier tot 1991 en werd toen opgevolgd door Luc Rombouts. De helft van de bespelingen wordt verzorgd door een team van vijf gastbeiaardiers. Tekst: Luc Rombouts |
Sint-Pieterskerk Leuven
Geschiedenis van de beiaardVan de eerste klokken tot de eerste beiaardDe eerste vermelding van een klok, een gemeenteklok, dateert uit het charter van Hendrik I uit 1233. Bijna honderd jaar later, in 1327, is er sprake van een weversklok Vanaf 1381 tot 1573 was er bovendien een zogenaamde Jaquemart. De eerste ervan – opgesteld in de westertoren – bestaat uit de volgende elementen: a) een uurwerk gemaakt door meester Jan van Hingene uit Aalst in 1381 b) twee klokjes gegoten door een zekere Daniel, klokkengieter in Leuven c) een groot beeld, genaamd Meester Jan, in de galerij van de klokketoren, dat door middel van een hamer het uur sloeg. In 1434 giet Godefroid van Bechelen uit Leuven twee nieuwe klokken: één voor het slaan van het uur (4000 pond) en een zwaardere van 6050 pond. Op 30 juli 1458 brandt de toren van de kerk echter volledig af, waarbij de klokken smelten en het uurwerk, samen met de eerste Jaquemart, verloren gaan. Deze klokkengieters krijgen nog in 1458 de toestemming om de Mariaklok te gieten op de Oude Markt te Leuven (26 oktober 1458). De klok weegt 6000 pond en draagt de volgende inscriptie: Nog in 1458 komt er een bijkomende klok, de Carolusklok (vermoedelijk toon c1), ook “Poortklok” genoemd omdat ze luidt op het ogenblik dat de stadspoorten ’s avonds worden gesloten. Deze klok wordt gegoten op de Keizersberg door de gebroeders Jan en Willem Hoerken uit ‘s-Hertogenbosch, weegt 5000 pond en heeft het volgende klokopschrift: Na de restauratie van de toren in 1459 wordt uurwerkmeester Jan vanden Vekene belast met het maken van een nieuw uurwerk, dat voortaan ook de halve uren zal slaan. In 1462 giet Dominique Magret een bourdonklok (PHILIPPE) van 12000 pond. Deze klok barst echter al in 1494, en wordt op 4 mei 1496 in de Leuvense Hallen hergoten door klokkengieter Gobelinus Moer (‘s-Hertogenbosch). De kerkleiders willen later nog een bijkomende klok om de dagelijkse kerkdiensten aan te kondigen, waarvoor Joris I (Georgius) Waghevens in 1522 de kleine Annaklok giet (die eveneens als poortklok zal dienst doen). De Annaklok is versierd met een aantal afbeeldingen: een zwaan die een banderol draagt met de woorden “poir Dieu”, de Heilige Maagd met kind Jezus, St-Michiel die de draak verplettert en de Heilige Anna met het opschrift “Anna vocor”. Het klokopschrift van deze klok luidt: Twee jaar later, in 1524, levert Josse Metsys een – volgens Van Even – bijzonder opmerkelijk model van wijzerplaat. Tegelijkertijd worden het uurwerk en Jaquemart gerestaureerd door Hendrik van Bree uit Leuven. De eerste vermelding van een aaneengesloten reeks klokken dateert uit 1525, toen het Leuvense stadsbestuur een klokkenspel kocht van 8 klokken (of 9, de stadsrekeningen zijn tegenstrijdig) bij Peter Waghevens uit Mechelen (3588 pond). In 1548 wordt dit klokkenspel van een stokkenklavier voorzien. Er zijn plannen ook voor een uitbreiding, zoals in 1562 – waarbij de Mechelse gieter Pieter Vanden Ghein wordt gecontacteerd – maar deze worden nooit uitgevoerd. Het uurwerk en de Jaquemart worden wél vervangen, want in 1562 levert Willem van Bree, uurwerkmaker te ’s Hertogenbosch en zoon van Hendrik Van Bree, de wijzerplaat en het raderwerk voor een nieuw uurwerk. De Jaquemart van 2000 pond wordt door een lichter beeld vervangen, gemaakt door de Leuvense beeldsnijder Walraven Scepman. Bij het instorten van een deel van de toren in 1573, valt het uurwerk naar beneden. 17de eeuwWat de 17de eeuw betreft is er geen zekerheid wat er met de bestaande klokken is gebeurd, evenmin of er bijkomende klokken werden gegoten. De aanpassingen en uitbreidingen werden niet altijd zorgvuldig in de stadsrekeningen opgetekend. 18de eeuwHet is wel met zekerheid geweten dat het stadsbestuur in 1725 beslist om een volledige beiaard te kopen, samen met een nieuw torenuurwerk. Henri Foltrain uit Antwerpen levert in 1727 het nieuwe torenuurwerk, en met Andreas-Franciscus Vanden Gheyn wordt een overeenkomst afgesloten om een nieuwe beiaard te leveren. Desondanks betreft het het instrument waarop de zoon van de gieter, Nadien, in 1732, vervaardigt Karel Alexander Lion uit Charleroi het beiaardmechanisme en giet Andreas-Franciscus Vanden Gheyn een beiaardtrommel (lengte: 6 voeten 1 duim, diameter: 6 voeten en 4 duimen, met 6576 gaten). Franse revolutie De Leuvense kroniekschrijver J.B.Hous noteert verschillende gebeurtenissen met betrekking tot de klokken en de beiaard, zoals ondermeer in 1794 -“de 23 8ber moesten savents ten 8 uren alle de clocken luyden tot tien uren ten oorsaeken van het winnen van dese vier plaetsen te weten Hulst, Axel, ’t Sas van gendt en de Philippin, door de Franschen” – of in 1795 – “de groote klock moest luyden en den byaert spelen onder het geduerig geroep Vivat de republiek”. Vele abdijen en kloosters verliezen tijdens deze periode hun klokken (“Den 25 meert 1797 syn de klocken naer de vaert gevoert die uyt de torens gedaen syn van de cloosters die verjaegt syn”), maar enkele handige Premontstratenzers van de Abdij van ’t Park demonteren in 1796 de beiaard van hún abdijkerk en verstoppen de klokken onder de grond. Er worden zeer veel overwinningen gevierd en de klokken moeten steeds meer en langer luiden, zoals in 1798:”de 23 februari heeft savents ten aght uren de groote klock (de grote stormklok) geluyt en den beiert gespeelt tot elf uren om dat de Franschen in Roomen waeren van den 22 Pluviose of den 10 februari” Enkele klokken van de Sint-Pieterskerk worden in datzelfde jaar echter gedemonteerd: “den 7 meert syn de clyn clocken onder de naem van schellen uyt den toren van Sinte Peeter gedaen” Het betreft de Sint-Pieterklok, de Sint-Paulusklok en 2 schellen. In 1801 schrijft Hous: “den feestdag van de fondatie van de republiek is geviert in de volgende order, den 22 september heeft savents ten 7 uren tot 9 uren de clock van Sinte Peeter (ick segh de clock van Sinte Peeter en daer is maer een clock in de heel stadt van Loven) geluyt en den beyaert gespeelt” Een nieuw begin Vanaf juni 1802 komt er – voorlopig – verandering in de woelige periode. De overlevende paters van de Abdij van ’t Park stellen in 1810 voor om hun beiaard om te ruilen met de stadsbeiaard. Alleen het verschil in gewicht moet door de stad bijbetaald worden. Deze beiaard bevatte toen 40 klokken (omvang c1 van 2850 Kg tot f4 van 7,5 Kg, totaal gewicht 10.381 kg), waarvan 32 gegoten door Albert de Grave en Claes Noorden (Amsterdam), 7 door Andreas-Franciscus Vanden Gheyn (Leuven) en 1 door Claude en Joseph Plumere (Hoei). De commissie moet niet lang nadenken, want de stad kan hiermee een uitstekende beiaard verwerven. Albert de Grave en Claes Noorden waren immers leerlingen van de beroemde gebroeders Hemony te Amsterdam en hebben het vakmanschap van hun leermeesters dicht benaderd. Het voorstel wordt goedgekeurd, en de klokken worden opgehangen in de vieringtoren van de Sint-Pieterskerk. In 1811 wordt de “nieuwe” stadsbeiaard ingespeeld: “den eersten 7ber op Loven kermis dag, heeft den beyaert van Sinte Peeter den eersten keer gespeelt” Het is trouwens niet bekend wat de bestemming is geweest die de abdij heeft gegeven aan de klokken van de voormalige stadsbeiaard. Wellicht werden de klokken doorverkocht, net zoals de trommel uit 1732 die in 1828 werd verkocht aan Andreas Lodewijk Vanden Gheyn. Vier jaar later, in 1815, viert men uitbundig het einde van de Franse revolutie, met ondermeer beiaardspel op de twee Leuvense beiaarden (Sint-Pieterskerk en Sint-Geertruikerk): “den 19 juni smiddaegs ten twelf uren quam hier de tyding dat het fransch leger dat gecommandeert wirt door Bonaparte, geslagen was op alle pointen en veel stucken canon op den vyandt genomen, aenstonts wirt der order gegeven van alle de klocken te luyden en de twee beyaerden te spelen en hebben geluydt tot savents” Abrupt einde van een mooie beiaardIn de eerste helft van de 19de eeuw worden enkele aanpassingswerken of herstellingen uitgevoerd, zoals het aanbrengen van galmborden in 1822 (“den 11 August – tegenwoordig syn sy besig met jaloesien te hangen in den beyaert-thoren van Sinte Peeters kerck”), of het herstellen van het torenuurwerk van Henri Foltrain in 1837 en het aanpassen van het beiaardmechanisme in 1844. In 1851 giet Séverin Van Aerschodt en zijn vennoot Felix Van Espen een nieuwe luidklok. Deze “Peetersklok” (toon d) of Boogaertsklok wordt genoemd naar de Leuvense advocaat Jean-Joseph Boogaerts (+ Leuven 1850) die bij testament aan de kerkfabriek van de Sint-Pieterskerk een bedrag van 9000 BF had nagelaten om daarmee een nieuwe klok te kopen (2794 kg met diameter van 1610 mm). In 1914 vindt dan de meest tragische dag plaats in de geschiedenis van de stad Leuven. De beiaard van 1932Geruime tijd na de Eerste Wereldoorlog beslist het stadsbestuur om terug een nieuwe beiaard te plaatsen, en na diverse aanbestedingen worden in 1930 4 luidklokken en 38 beiaardklokken besteld bij de Leuvense klokkengieters Constant en François Sergeys (vader en zoon), die de luidklokken nog in hetzelfde jaar opleveren en de beiaard in 1932. Sergeys installeert tevens het trommelspeelwerk met de trommel uit 1885 die redelijk ongeschonden de vernielingen heeft doorstaan. Heel opmerkelijk is wel dat de stad één jaar later, in 1934, op verzoek van Constant Sergeys, een bijkomende bestelling plaatst bij Sergeys om de beiaard volledig te verplaatsen naar een verdieping hoger in de toren. Niemand hield het voor mogelijk, maar de stadsbeiaard gaat opnieuw volledig verloren, ditmaal tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eerder, in 1943, werd een commissie voor het behoud van de klokken opgericht en op haar aandringen krijgt ze de garantie dat ondermeer alle historische klokken in België van vóór 1790 en alle beiaarden onaangeroerd zouden blijven. Dezelfde commissie besluit echter in 1944 om, tegen de gemaakte afspraken in, de beiaard van de Sint-Pieterskerk te laten wegnemen in ruil voor het behoud van de 5 luidklokken van Sint-Kwintenskerk (Van Aerschodt A° 1835-1855-1869-1875) – die geantidateerd werden en onder de naam van een andere gieter waren opgegeven (J. en J.Plumere A° 1671) – én het behoud van de 5 klokken (Van Aerschodt) van de abdij Keizersberg. Binnen de klokkencommissie achtte men het blijkbaar belangrijker tien Van Aerschodt-klokken te ruilen tegen de nieuwe Sergeys-beiaard. Later in het jaar worden alle klokken van de beiaard van de Sint-Pieterskerk (die opnieuw zwaar gehavend werd door de bombardementen) opgeëist door de bezettende overheid. Eén klok (nr 9 uit de huidige klokkenlijst) blijft in de toren. Twee weken later worden de teruggekeerde klokken in processie doorheen de Leuvense binnenstad gevoerd, met eveneens een bezoek aan de klokkengieterij Sergeys. 24 klokken en stukken van 3 gebroken klokken (totaal 4.628 kg) worden daarna bij de firma Sergeys in bewaring gegeven en 11 worden voorlopig beneden in de Sint-Pieterskerk geplaatst. De beiaard van 1960Na enkele aanbestedingen wordt in 1960 een bestelling geplaatst bij François Sergeys voor 22 nieuwe klokken, ter vervanging van 10 die ontbraken, en 12 die gebarsten of beschadigd teruggekomen zijn. Op 9 juni 1961 gieten vader en zoon François en Jacques Sergeys de Mariaklok, die nadien op 16 september wordt ingewijd. Later op het jaar worden de andere klokken opgeleverd en gekeurd door Staf Nees, toenmalig directeur van de Mechelse beiaardschool. Het automatisch speelwerk wordt eveneens opnieuw hersteld (in 1968) door Sergeys in samenwerking met firma Meridiaan, waarbij het oude opwindingsmechanisme van de trommel wordt vervangen door een elektrische motor. Reeds in 1974 beslist de Stad Leuven om over te gaan tot een algemene restauratie van hun beiaard. Het duurt echter tot 1988 alvorens het definitieve aanbestedingsdossier wordt goedgekeurd en toegekend aan de firma Clock-o-Matic. In 1990 worden alle klokken herstemd door Eijsbouts, waarbij één klok (nr 8) wordt hergoten. Clock-o-Matic levert een nieuwe klokkenstoel, speelcabine, klavier en tractuur. Op 14 oktober speelt Renaat Vansteenwegen het inhuldigingsconcert. Na waterschade in de winter van 2002 blijkt dat het klavier volledig moet worden gedemonteerd en grondig hersteld. Dit wordt eveneens uitgevoerd door Clock-o-Matic waarbij tevens enkele aanpassingen worden aangebracht aan het klavier op basis van het advies van de stadsbeiaardiers, met als voornaamste element een licht verminderde diepgang van de toets, ten opzichte van de Noord-Europese standaard. BesluitIn het bruisende leven van de stad Leuven hebben de klokken en de beiaard van de Sint-Pieterskerk bijna altijd een grote rol toebedeeld gekregen. Automatisch spelDe Sint-Pieterskerk beschikt over een automatisch spel minstens vanaf 1525. In 1885 herstelt Michiels uit Doornik het uurwerkmechanisme en levert een nieuwe trommel voor het automatische speelwerk met een diameter van 138 cm, 164 rijen en 90 lichters. In 1914 wordt de beiaard vernield door de fameuze brand dat jaar, maar de trommel blijft vrij ongeschonden. In 1932 wordt het trommelspeelwerk met de trommel uit 1885 teruggeplaatst. Jef Denyn adviseert de hamerverdeling en bepaalt het aantal noodzakelijke stiften (noten) op 3600. Tijdens de oorlog ligt de trommel stil, en wanneer de klokken worden weggenomen in 1944, duurt het 24 jaar alvorens de trommel terug aangesloten wordt. Het automatisch speelwerk wordt hersteld in 1968 door Sergeys in samenwerking met firma Meridiaan, waarbij het oude opwindingsmechanisme van de trommel wordt vervangen door een elektrische motor. Stadsbeiaardiers1525 – 1544 Peeteren van Thienen
Tekst: Jacques Sergeys en Koen Van Assche |
Sint-Geertruikerk Leuven
Geschiedenis van de beiaardKlokken- en beiaardkroniek van de Leuvense Sint-GertrudiskerkIn 1206 stichtte Hendrik IV, graaf van Leuven (= Hendrik I, hertog van Brabant), de Sint-Gertrudisproosdij van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus. 1437:In de torenromp hangen ‘drie nieuwe groote clocken’. (4) 1557:Medardus Waghevens uit Mechelen giet een nieuwe klok van ongeveer 1800 pond die in ‘accoord’ moest zijn met de derde klok in de torenromp. (5) 1559-1572: Er zijn vier luidklokken: Maria (major campana of stormklok), Joannes, Gertrudis en Augustinus. (6) Enkele van die klokken – een duidelijke specificatie ontbreekt – werden in de 17de en 18de eeuw hergoten. Dat gebeurde o.a. met de grote klok (Maria?) in september 1607 door ene Sebastiaen. Ze barstte al in 1608. 1644:Jef Rottiers publiceerde in 1952 een fragment van een notarisakte (dd. 12 januari 1644) waarin staat dat de organist van de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen samen met de organist van de Leuvense Sint-Gertrudiskerk en ‘andere bevoegde personen’ ten huize van de Mechelse klokkengieter Bartholomeus Cauthals ‘sekere clocxkens’ gingen ‘besigtighen ende proeven [= keuren]’. Die klokken waren bestemd ’totten beyaert van Sinte Geertruyden’ en moesten onderling worden afgestemd op ‘eene groote clocke van den voorscreven beyaert aldaer gebrocht wesende de note ut [= do]’. 1678:Voor 1672 moet er tussen Cornelius De Smet, pastoor, en Reynier Vanden Steen, horlogemaker op de Kiekenmarkt in Brussel, een overeenkomst hebben bestaan i.v.m. de plaatsing van een nieuw uurwerk met trommel voor de toren van de kerk. Maar het afgeleverde werk bleek niet te voldoen aan de gestelde verwachtingen. 1683:Voor de installatie van de nieuwe ’trommel ofte voorslach vande horologie van Ste Geertruijden’ werden, bij een notarisakte (dd. 15 september 1683), de heren Jan Baptist Daems en Anthonius Michaux, resp. organist en zangmeester van de Sint-Jacobskerk, als experten aangeduid. Zij moesten hun ‘oordeel ende opinie segghen’ over het werkstuk van Reynier Vanden Steen. Dat oordeel was gunstig: zij ‘connen gheene fauten hooren ofte vinden waer over dat die selve soude connen worden geblameert’. 1713:Beiaardier Hendrik Dujardin (zie verder) begon op 17 februari met herstellingen aan: 1. het ‘speelwerck’ met levering van een ‘nieuw sluytradt’; 2. het uurslagwerk; 3. het slingerwerk; 4. het hamerwerk. ‘Levering van 372 nieuwe noten met hunne schroeven aan 7 stuivers de noot; 26 dubbel nieuwe noten aan 8 stuivers; hermaking van 830 oude noten a 2 stuivers. Den 23 september heeft dezelfde herstellingen gedaan aan het klavier: als 46 stokken met ijzeren oogen beslagen enz. [sic]; levering van 24 tuimelaars te samen wegende 248 pond aan 6 stuiver het pond. Dezelfde heeft 9 daguren besteed aan het stellen vanden beiaard aan 6 schellingen daags.’ (14) 1743:‘Den 16 october van dit jaar wierd er op de wijkvergadering van de Burchtstraat (Vischbrug – binnepoort) beslist de aanvraag der kerkmeesters van S. Geertrui toe te staan te weten: voor de som van 100 gulden te contribueeren het maecken der horologie ende restaureren van den beiaard’. Deze som zou in de wijk rondgehaald worden. (15) 1746:Charles-Alexandre Lion vervangt het oude Vanden Steenuurwerk. Lion, afkomstig van Charleroi, was sinds 1730 als horlogemaker werkzaam in Leuven. (16) 1760:Eind december werden in de kleine toren boven het koor, vermoedelijk ter vervanging van de kleine Ursulaklok (= misklok) van 1677, twee nieuwe klokjes gehangen met de naam Philippus en Henricus. (17) 1778:Adrien-Guillaume de Renesse de Baar, prelaat van de abdij, bestelt bij Andreas Josephus Vanden Gheyn een nieuwe beiaard. De klokkengieter dient drie voorstellen in: een beiaard van 4000 pond met een basklok van 500 pond klinkende ‘Dlare [= d] in ’t orgel’ (bijlage 2); 2. een beiaard van 6770 pond met een basklok van 1250 pond klinkende ‘Amila [= a] in’t orgel’ (bijlage 3); een beiaard van 10200 pond met fis1 als basklok (geen document voorhanden). Het derde voorstel werd aanvaard. In de overeenkomst staat duidelijk dat Vanden Gheyn de 20 klokken van de oude beiaard zou overnemen en dat het nieuwe klokkenspel drie octaven of 37 klokken zou omvatten ‘met alle de half thoonen daer in begrepen.’ (18) Uitgaande van de klokkensamenstelling van Van Horenbeeck bevatte de Vanden Gheynbeiaard in het laatste decennium van de 19de eeuw één klok van 1776, vier van 1777, 29 van 1778, drie van 1779. Daarvan hangen er nu in de huidige beiaard nog 29: twee van 1777, 24 van 1778, drie van 1779. Beiaardklok nr.7 (= g1) draagt de inscriptie: ANDREAS JOSEPHUS VANDEN GHEYN ET ANDREAS LUD[OVICUS] FILIUS EIUS ME FECERUNT LOVANII ANNO 1779 – OPUS XXI’. Een gelijkaardig opschrift stond ook op de fis1- klok (nr.6), een Vanden Gheynklok van 1778 die door Frans Sergeys in 1954 werd hergoten. (19) Vanden Gheyn had de gewoonte zijn klokkenspellen van een opusnummer te voorzien. Uit het opschrift blijkt dat ook zijn zoon Andreas Ludovicus (1758-1833), op dat ogenblik 21 jaar, bij het nieuwe werk was betrokken. Die zou later met zijn kleinzoon André-Louis-Jean Van Aerschodt de Leuvense klokkenkunst een nieuwe impuls bezorgen. Alle beiaardklokken zijn gesigneerd en gedateerd. Op vier klokken staan de volgende Latijnse psalmverzen: Het instrument werd op 31 oktober 1778 ingespeeld door Franciscus Martinus Josephus De Prins (zie beiaardiers). Naar aanleiding van de ingebruikname van de nieuwe beiaard stelde abt de Renesse een reglement op met richtlijnen voor de beiaardier. 1798:Op 1 december werden klokken ‘uyt den toren gehangen’, d.w.z. dat een onbepaald aantal luidklokken door de Fransen werd weggehaald en vernield. De beiaard bleef hangen. Alleen het wapenschild van abt de Renesse dat op enkele klokken prijkte, werd weggekapt. (21) 1802:Op 25 september werden drie klokken in de toren gehangen. Ze waren afkomstig uit de oude Sint-Michielskerk aan de Tiensestraat die in 1781 was afgebroken. 1829-1847:De firma Vanden Gheyn-Van Aerschodt levert drie nieuwe luidklokken die, samen met de Zeelstmanklok, in de beiaard worden opgenomen. 1848:Jozef Keustermans uit Diest giet een nieuwe speeltrommel met 16.200 gaten (180 maten en 90 oplichters). (23) Volgens Adolf Denyn, vader van Jef Denyn, was hij een kopie van de speeltrommel van de Sint-Romboutskathedraal. 1852:Midden juni levert A.L.J. Van Aerschodt succ. Vanden Gheyn ‘5 cloches par ordre de la fabrique d’église pour le carillon.’ Gewicht: 45 1/2 kilo; kostrijs: 175.96 fr. (24) 1892:De Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn herstelt, i.s.m. de Mechelse installateur Désiré Somers, volgens zijn nieuwe beiaardtechnische inzichten de mechaniek en de traktuur van het instrument. Het klavier verhuisde van de horlogekamer naar een verdieping hoger naast de beiaardklokken. Midden augustus herstelde Denyn de speeltrommel. Kostprijs: 2400 fr. Tevens plaatste hij er nieuwe aria’s op: voor het uur: In totaal waren 178 van de 180 maten volzet. Aangezien de trommel sindsdien niet meer werd herstoken, bevat hij nog steeds de oorspronkelijke ‘aria-zettingen’ van Denyn. 1943/44:Aangezien de luidklokken met de beiaard waren verbonden, werden ze door de Duitsers niet opgeëist. (27) 1944:In de nacht van 11/12 mei werd Leuven gebombardeerd door de geallieerden. 1970/71:Tijdens de grote, ingrijpende beiaardrestauratie die door Jacques Sergeys werd geleid, werd de hoogste klokkenreeks (cis4-b4) met zes Vanden Gheyn- en vijf Van Aerschodtklokjes vervangen door elf nieuwe Sergeysklokken. 2003/05:Bij de restauratie van de torenspits werd de mechaniek van de beiaard vernieuwd. De klavieren1778-1892: Over het oude Vanden Gheynklavier is niets bekend. 1892-1970: Het vier-octaafsklavier van Désiré Somers uit 1892 werd tijdens de beiaardrestauratie van 1970/71 verwijderd. Het bevindt zich in het privé-bezit van Paul-Félix Vernimmen (Veltem). (30) 1971-2003: Ter vervanging van het Somers-klavier levert Clock – o – Matic een nieuw vier-octaafsklavier. Het ligt nu gedemonteerd in de toren. Vanaf 2003: Het nieuwe vijf-octaafsklavier, ontworpen door Petit & Fritsen, is afkomstig van de stadhuisbeiaard van Rotterdam. Het werd geïnstalleerd door Marc Van Eyck. Enkele beiaardiersOude beiaard (31) 1616 Willem ‘den bayaerder’. 1656-1659 Joos Gargan (vanaf 1659 organist). 1720-1729 Fredericus Dujardin (ook organist). In 1721 ontving hij een vergoeding ‘voor den voorslagh van d’orologie te stellen’; in 1724 ‘voor de byart gesteld te hebben’; in 1729 ‘voor het stellen van het mirliton liedeken’. Frederik was de broer van Hendrik I Dujardin die van 1707 tot 1724 stadsbeiaardier was van Leuven. 1729-1745 Joannes Franciscus De Laet (ook organist). In 1732 was hij, na het overlijden van Job Vaes, heel even plaatsvervangend stadsbeiaardier van Leuven. Nieuwe Vanden Gheynbeiaard (33) 1778 Franciscus Martinus Josephus De Prins (1746-1815). Hij stelde in 1781 een beiaardboek samen dat in 2005 in facsimile werd uitgegeven. ? Maurits Vrancken. ? Gérard Deprins. ? tot 1870 Desiré Deprins. 1870-1893 Edmond Hendrickx (ook organist). 1893-1914(?) François Vande Plas. 1938-1940(?) Arthur Lynds Bigelow (occasioneel). Na 1954 Jef Van Stappen (occasioneel). 1960-1990 Renaat Vansteenwegen (occasioneel). 1997 Marc Van Eyck (officiële beiaardier).
Noten(1) Voor Marc Van Eyck, de promotor van de Sint-Gertrudisbeiaard. (2) Door toedoen van kanunnik Armand Thiéry († 1955) werd op dezelfde plaats een proosdij – abdij in 1954 – gesticht van benedictinessen. Zij verbleven er van 1919 tot 1974. Sommige gebouwen zijn nu omgetoverd tot luxueuze leefruimtes. Zie: M. Smeyers, Armand Thiéry (Gentbrugge, 1868 – Leuven, 1955) – Apologie voor een geniaal zonderling, Arca Lovaniensis (jaarboek 19-20), Leuven, 1992, p. 181-251. (3) Enkele jaren geleden kreeg ik van een Leuvens antiquair een volle doos met handgeschreven dokumenten. Ze hadden toebehoord aan Cornelius Henricus Van Horenbeeck (1856-1932), van 1882 tot 1898 onderpastoor van de Sint-Gertrudiskerk. Hij had rond de geschiedenis van de kerk en de abdij veel archiefonderzoek verricht. Zijn nota’s verzamelde hij in kleine mappen. Bijzonder interessant is een Aantekeningboek nr.1 – abdij en kerk van S. Geertrui (verder geciteerd als Aantekeningboek). Daarin verhaalt hij, steunend op oude kerkrekeningen, tal van faits-divers over zijn kerk. Ook aan de klokken, beiaarden en beiaardiers, orgels en organisten besteedde hij aandacht. Zelfs enkele oorspronkelijke brieven met concertprogramma’s van Jef Denyn, die in 1892 het beiaardmechanisme restaureerde, bleven bewaard. Op basis van die gegevens, aangevuld met eigen vondsten, kunnen enkele nieuwe elementen toegevoegd worden aan de synthese die Luc Rombouts over de Sint-Gertrudisbeiaard in 1990 heeft gepubliceerd. Onnodig alles te herkauwen. In onze chronologie beperken we ons tot de belangrijkste feiten uit zijn verhaal. Zie: L. Rombouts, ‘De muziekdoos van Sint-Geertrui’, in G. Huybens (red.), Stad met klank, Leuven, 1990, p.31-36. (4) E. Van Even, Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895 [facsimile-uitgave in twee delen, red. G. Huybens, Leuven, ed. Peeters, 2001] p.403. (5) F. Steurs, Eenige aanteekeningen rakende de Mechelse klokgieters, Mechelen, 1877, p.21-22. Ons boekje draagt het nr. 14 van de 75 in omloop gebrachte exemplaren. (6) Nota’s Van Horenbeeck (verzameling G. Huybens). (7) Nota’s Van Horenbeeck. (8) J. Rottiers, Beiaarden in België, Mechelen, 1952, p.170-171. (9) M. en K. Van Bets-Decoster, De Mechelse klokkengieters, Mechelen, 1998, p.73. (10) G. Huybens, ‘Nota’s over de orgels en het muziekleven in de Leuvense Sint-Kwintenskerk’, in Orgelkunst, 30 (2007), nr.4, te verschijnen. (11) Nota’s Van Horenbeeck. (12) Algemeen Rijksarchief Brussel, Notariaat Generaal van Brabant, nr. 13794 (J. Van Craenenbroeck) – microfilm 1071031. (13) G. Huybens, ‘Een merkwaardig handschrift van de Leuvense rederijker Jacobus van Nethen (1654-1726)’, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en Omgeving, 36 (1996), p.86-87 (nrs.21 en 57). (14) Aantekeningenboek, p.206 en 210-212. (15) Aantekeningenboek, p.207. (16) LPP, p.412. (17) Nota’s Van Horenbeeck. (18) Die voorstellen bevinden zich in het archief van de Koninklijke Beiaardschool in Mechelen dat ondergebracht is in het stadsarchief van Mechelen. Het document van voorstel 3 is niet beschikbaar. (19) De St.-Gertrudis-beiaard herleeft te Leuven – 20 juni ’71. Brochure uitgegeven naar aanleiding van de restauratie van de beiaard. Leuven, 1971, p.16-20. (20) A.L.J. Jacobs, L’Abbaye noble de Sainte-Gertrude à Louvain depuis son origine jusqu’à sa suppression, Leuven, z.j. [1880], p.105-106. Zie ook: G. Huybens, ‘Een 18de-eeuws reglement voor de beiaardier van de Sint-Geertruikerk te Leuven’, in NCL, 9 (1996), nr.3, p.34-36. (21) J. B. Lameere, Aenteekeningen van merkweerdige geschiedenissen voorgevallen binnen Loven (en omliggende) 1784-1835. Uitgegeven en van registers voorzien door M. Bols, G. Huybens (red.), M. Peeters en G. Robberechts, Leuven, 1986, p.55. (22) J. B. Lameere, op.cit., p. 72. (23) Nota’s Van Horenbeeck. (24) Aantekeningboek, p.70. (25) Nota’s Van Horenbeeck. (26) Nota’s Van Horenbeeck. (27) W. Godenne en H. Joosen, Jubileumboek 1922-1972 Koninklijke Beiaardschool ‘Jef Denyn’, Mechelen, 1973, p.172-174. (28) Aantekeningboek, p.62-70. (29) Al de maten en gewichten van de historische beiaardklokken (nrs.1 tot 4 en 6 tot 36) zijn ontleend aan de twee gepubliceerde lijsten (de ene opgesteld voor 1969, de andere bij de restauratie van 1971), zie: De St.-Gertrudis-beiaard … Dat cijfermateriaal is verrassend: zes klokken behielden hun ‘oorspronkelijk’ gewicht; 23 ‘verloren’ samen iets meer dan 203 kg; zes andere ‘kregen’ – vreemd maar waar – samen 126 kg bij! Zo woog de zesde luidklok (Rosalia) voor de restauratie 675 kg, na de restauratie 733 kg (dus 58 kg zwaarder), vandaag 600 kg (Nieuwsbrief Campanae Lovanienses, 16 (2003), nr.3, p.52). (30) Afbeelding: G. Huybens (red.), Stad met klank, Leuven, 1990, p.34. (31) Aantekeningenboek, p.210-211. (32) G. Huybens, ‘Bouwstenen voor een geschiedenis van de Muziek te Leuven – 17de en 18de eeuw’, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en Omgeving, 21, p.28-29. (33) Aantekeningenboek, p.201. (34) F. Steurs, De toren van de Sint-Romboutskerk te Mechelen, Mechelen, 1877, p.286-287.
Tekst: Gilbert Huybens |
Sint-Martinuskerk Lede
Geschiedenis van de beiaard van LedeLede is vooral bekend als bedevaartsoord omwille van het miraculeuze beeld der “Zoete Nood Gods”, dat in 1414 naar Lede werd gebracht. De laat-gotische kerk dateert grotendeels uit de 14de eeuw. De westertoren dateert van 1569 maar werd in 1598 hersteld. In 1896 werd de toren verhoogd en van een neogotische balustrade en torenspits voorzien. In 1448 bouwde Jan de Jonghe uit Gent een torenuurwerk “met eenen wisere (wijzer)”. De vier klokken werden op het kerkhof gegoten. Lede bezat reeds vijf klokken, zodat het nodig bleek “het beelfroote te widene” om plaats te maken voor de nieuwe klokken. Meester Jacob Waeghemaekere (Waghevens) te Mechelen hergoot in 1569 de cleender scelle. Het beelfroot vroeg dringende herstellingswerken, die werden uitgevoerd door Jan de Herde alias Castielgie in 108 dagen. Er is sprake van “beelfroot” en ’tcleen beelfroot”, waaruit blijkt dat er twee waren, waarbij het ene zich boven het andere bevond, zoals volgende tekst laat vermoeden: “dhoude beelfroot van den torre ende het nieuwe daer boven.” Door de godsdienstoorlog verdwenen alle klokken uit de kerktorens. In 1592 leverde Jacob van Laerebeque uit Gent een nieuwe klok, die per boot tot Wichelen vervoerd werd, daarna per wagen tot in Lede. Joris de Smet van Gent zorgde voor de klepel, die achteraf vervangen werd door een zwaardere van Chrisoffel Janssens, smid van Lede. De klepel werd in de klok gehangen met “eenen witten leeren riem”. In de 17de eeuw werkte men geleidelijk de sporen van brand en vernieling weg. In 1683 kregen Joannes en Josephus Plumerez de opdracht drie klokken te hergieten. In 1713 werd de Sint-Maartensklok hergoten door Alexius Jullien uit Lier. Het duurde tot 1785 vooraleer men kon vaststellen dat er twee klokken gebarsten waren. Men beschuldigde de pastoor ervan dat de grote klok gebarsten was op Allerzielen 1785 “met het forsig luyden”. In 1786 werd een nieuwe klok besteld bij Georges Du Mery te Brugge. Het gewicht werd bij contract van 25 oktober 1786 bepaald op ongeveer 7000 pond, en de klok moest geleverd worden in juni 1787. Op 9 juli 1787 bestelde de pastoor een tweede klok van ongeveer 700 pond. De aartsbisschop van Mechelen kwam persoonlijk de klokken zegenen op 26 augustus 1788. Na amper vier jaar was er een nieuwe barst. Op 26 januari werd ze naar A.J. Van den Gheyn te Leuven gevoerd om hergoten te worden. Op 30 mei wijdde de deken de grote klok van 7.000 pond. Het totaalgewicht van de klokken bedroeg toen ongeveer 17.656 pond. In 1792 vielen de Franse revolutionairen onze gewesten binnen. De komst van Napoleon Bonaparte was voor de Kerk een verademing. Bij het groots opgevatte feest in 1815 mochten de klokken niemand minder dan Louis XVIII verwelkomen te Lede. De Franse koning was samen met zijn gevolg en vele andere adellijken eregast op het markizaat. In feite was Louis XVIII naar Brussel op de vlucht voor Napoleon, die nog eens de macht gegrepen had. In 1872 werd een nieuw torenuurwerk geplaatst door Ed. Michiels te Mechelen voor 1.940 fr. In 1878 werd een nieuwe klok van 1.163kg (E1) besteld bij Severin Van Aerschodt te Leuven. De plechtige wijding gebeurde op 30 april 1879. De overheid besloot na WOII al vrij snel tot de aankoop van twee nieuwe klokken bij Sleghers te Tellin. Juffrouw Angele Jooris gaf een gift van 10.000 BEF als voorschot. In 1989 werd de luid- en uurwerkinstallatie vervangen door het Apollosysteem van Clock-o-matic. Op 6 juni 1996, in de vooravond van de vermaarde ‘kaarskensprocessie’ bleek dat de klepelhouder van de Mariaklok was afgescheurd door metaalmoeheid. De beiaard staat in de klokkenkamer. Het is te danken aan de inzet van pastoor G. Govaert (1899-1983) en Jozef Heiremans, gewezen koster en organist dat te Lede opnieuw, na 350 jaar afwezigheid, beiaardklanken de lucht verblijden. De basklok heeft een ijzeren pedaallus; alle klokken worden aangeslagen via een klein klavier met korte verbindingen. De beiaardier zit boven de luidlokken, zonder cabine. Plexiglas beschermt hem tegen de hevigste kou. De beiaard werd in 2000 van nieuwe bedrading voorzien door de gemeente Lede. Er lopen momenteel onderhandelingen om een computergestuurd automatisch speelwerk te installeren. Beiaardier Jozef Heiremans (1914-1998) was koster-organist van de Sint-Martinuskerk te Lede van 1944 tot 1994. Hij studeerde aan de Koninklijke Beiaardschool te Mechelen en was lid van de Oud-leerlingenbond. Hij zette zich mee in voor de totstandkoming van de beiaard en speelde tot in 1992, toen hij om fysieke redenen genoodzaakt werd te stoppen. Patrick Stevens (°1958) werd op 1 juli 1999 aangesteld als koster-organist, en trok zich de beiaard aan die reeds 7 jaar onbespeeld was. Hij speelt voornamelijk bewerkingen van volksliederen en Maria-liederen in functie van het bedvaartspubliek.
Tekst: uit “Beiaarden te Lede – vroeger en nu”, door Jos Heiremans (Bondsnieuws nr. 45) en “1598-1998. Lede en zijn toren. Een verhaal van 400 jaar.”, door André De Grauwe (Heemkundige Kring Lede, 1998) |
Sint-Maartenskerk Kortrijk
Geschiedenis van de beiaard van Kortrijk (Sint-Maartenskerk)De vroegste beiaardgeschiedenis situeert zich in Kortrijk in de Halletoren 16de en 17de eeuwTussen 1546 en 1549 leverde Jan Wagheweys 1 acht klokken en drie schellen en er werden nog twee klokjes aangekocht in Oudenaarde. Er – en dat was dan wel heel vroeg in de ontstaansgeschiedenis van de beiaard – werd toen al een stokkenklavier aan deze klokkenreeks toegevoegd: In 1625 werd een nieuwe beiaardier benoemd: Jacques du Buus . 18de eeuw: DumeryIn 1738 ontbood het stadsbestuur de Leuvense stadsbeiaardier Charles Jozef Peeters voor een onderzoek van de klokken die hergoten moesten worden. “Alle de voorschreven clocken sal den aennemer moeten gieten draeijen ende leveren op het accoordt van voorseijde fondamentele clocke maerten, suijver ende armonieus in alle hunne consonanten te weten den naturelijcken moederthoon bourdon ofte naerclanck octave tertie quinte superoctave immers tot dat sij sullen goetgekeurt worden door liefhebbers bij d’heeren aenbesteders te denomeren “. Op 25 april 1741 schreef Dumery dat het gieten van een nieuwe trommel goed geslaagd was en konden Jan en Antoon Dhondt uit Antwerpen het nieuwe uurwerk plaatsen. De trommel woog 2.500 kgr. en telde 18.000 vierkante gaten . Er werd advies gevraagd over het automatisch spel aan de Brugse stadsbeiaardier Adriaan Leemans. Het zou tot 1747 duren voor alles perfect functioneerde en voor de keurders (o.m. Jan Jozef Colfs uit Mechelen) tevreden waren. Beiaardiers volgden elkaar nu op: Jan Gomaar Bogaerts van Lier (keurde de Dumery-beiaard van Tielt in 1772), Jacob Hannaert, Jan Gomaar Bogaert jr. en zijn broer Peter Jozef. Het was dit klokkenspel dat Dr. Charles Burney (1726-1814), die Europa rondreisde voor het samenstellen van een “General History of Music” , bij zijn aankomst vanuit Rijsel in Kortrijk in 1772 hoorde en hem ertoe aanzette de dag nadien de beiaard van Gent te bezoeken . 1862: de brandrampOp 7 augustus 1862, omstreeks 15 uur, sloeg de bliksem in de toren : Het jammerlijke einde van de Kortrijkse beiaard . 1865; Andreas L. J. Van Aerschodt: nieuwe luidklokkenKort na de brand werd de wens uitgedrukt de torenspits te herbouwen en een nieuw torenuurwerk met automatisch spel en beiaard te voorzien. In 1864 werden de plannen voor reconstructie van de campanile ingediend bij de hogere overheid : De Kerkfabriek was dus niet blijven wachten en bestelde zelf zes nieuwe luidklokken bij André Louis Jean Van Aerschodt . De vijfde klok (“Jozef”) was een schenking van de familie De la Croix-Vandaele. Op 8 augustus 1865 werden deze klokken, die voor de gelegenheid waren opgesteld tegen het belfort, ingezegend door Mgr. Scherpereel, Vicaris-Generaal van het Bisdom Brugge. 1880: Séverin Van Aerschodt: nieuwe beiaardTijdens de gemeenteraadszitting van 27 juni 1876 werd een Commissie belast met een voorbereidende studie omtrent de nieuwe stadsbeiaard. De periode waarin dat alles gebeurde was doorslaggevend voor de beslissingen die zouden worden genomen. Vooral in Frankrijk was de 19°de eeuw voor de klokkengieters een lucratieve tijd: het klokkenpatrimonium diende na de massale opeisingen tijdens de Franse Revolutie bijna volledig hersteld te worden. Geen ander dan dit wonderlijk klavier was goed genoeg voor de beiaard van Kortrijk: een op een harmonium lijkend klavier met twee pedaaltoetsen die de vliegwielen en raderen in beweging brachten. Iets dergelijks functioneerde perfect te Maastricht en zou een korte tijd functioneren op de beiaarden van Antwerpen, Roeselare en Hamburg. De commissie had ook oor voor de kwaliteit van de beiaardklokken. Volgens hun bevindingen stond de beiaard van Antwerpen in Nederland als model voor klankkwaliteit; de beiaarden van Brugge en Mechelen bleken daar zelfs onbekend te zijn. Ondanks de meest uitgebreide tessituur (4 octaven) was de beiaard van Brugge Op 9 juli keurde de gemeenteraad de bestelling goed van 47 klokken voor een bedrag van 53.946,25 fr. Er werd een contract afgesloten met Séverin Van Aerschodt dat de precieze tonen bepaalde, de gewichten, samenstelling van het brons, enz. Naast de beiaardklokken die in de open lantaarn van de campanile zouden worden opgehangen, plande men vier van de zes luidklokken in de beiaard in te schakelen. De derde luidklok (“Elooi”) had een onzuivere toon en moest hergoten worden. De inrichting werd toevertrouwd aan François De Flandre voor een bedrag van 6.110 fr. Intussen werd uitgekeken naar een nieuw torenuurwerk en zou men beslissen over de definitieve klavierkeuze. De nieuwe beiaardklokken werden in 1880 te Leuven gegoten. Men had immers een voor die tijd vernuftig nieuw torenuurwerk besteld bij Eduard Michiels te Mechelen : een uurwerk met gang, uurslag, half-uurslag, sturing van de speeltrommel en twee ingebouwde elektro-magneten die, in verbinding met de moederklok, één maal per dag het uurwerk corrigeerden. Sinds 1861 experimenteerde Michiels met elektrische overbrengingen. Dezelfde firma leverde ook een gietijzeren speeltrommel voor het automatisch spel. De trommel telde 15.300 gaten (180 maten voor 85 hamers) en 2.500 toonstiften. De nieuwe beiaard werd feestelijk ingespeeld op zaterdag 21 augustus 1880; op de vooravond van de kermis die, naar aanleiding van de viering te Brussel van de vijftigjarige Onafhankelijkheid met een week was uitgesteld. Pierre Callens werd de eerste beiaardier van dit instrument. Callens werd in 1911 opgevolgd door Arthur Vermeulen van wie we nog verschillende beiaardcomposities in ere kunnen houden . Was deze beiaard een aanwinst geweest voor de Stad? De meningen zijn verdeeld. De constructie, zoals deze bij de oprichting was opgevat hield problemen in. Het klavier voldeed niet lang vermits het al snel vervangen werd door een stokkenklavier. Een tweede probleem was de grote afstand tussen de basklokken (de luidklokken, onderaan de verdieping met de galmgaten) en de beiaardklokken hoog in de open lantaarn. De beiaard kon niet homogeen klinken met een afstand van bijna twintig meter tussen de twee klokkenruimten. Daarom adviseerde Jef Denyn bij restauraties in 1913 en 1927 om de beiaardklokken op te hangen in de vrije ruimte boven de luidklokken.. Toch werd dit advies voorlopig niet gevolgd. Men achtte het een te zware ingreep in het uiterlijk beeld van de toren die er zonder zichtbare klokjes te kaal zou bij staan. Blijft nog het subjectieve aspect van de klankkwaliteit van de klokken. Ook hierover zijn de meningen thans nog verdeeld. De zeldzaamheid van deze klokkenreeks wordt geprezen (het is de enige bewaard gebleven zware beiaard uit de 19° eeuw) en men kijkt met een zekere mildheid aan tegen de typisch 19°de eeuwse stemtechnieken. De “romantische” klokken klinken warm door een versterking van de onderoctaven ten nadele van andere boventonen. Hiervoor werd een eng profiel gekozen waardoor de kleinere klokken minder rijk en minder lang uitklinken. Anderzijds moet het toch gezegd dat de samenklank te wensen overlaat. De opmerking van Alfons Schynkel Sr. (stadsbeiaardier te Oudenaarde) blijft vandaag nog geldig: 1974: restauratieDe grote beiaardrestauratie van 1974 heeft veel goed gemaakt. De klokken werden eindelijk samengebracht boven de luidklokken. Sergeys probeerde ook de 19de eeuwse evenredige stemming om te buigen naar de middentoonstemming. Hierdoor zijn een aantal klokken onherroepelijk beschadigd. Een dergelijke ingreep zou vandaag onmogelijk zijn… Sindsdien telt de Kortrijkse beiaard opnieuw 49 klokken op basis van de grootste en zwaarste Bes-klok van het land. De klokken zijn niet-transponerend aan het klavier gekoppeld. Ook in die zin is de beiaard van de St.-Maartenstoren de zwaarste (niet-transponerende) beiaard van het land. Tenslotte is deze beiaard voor de luisteraar ook uniek door zijn ligging : kan men zich een mooiere luisterplaats voorstellen dan het intieme kader van het prachtige Begijnhof ? Tekst: Frank Deleu |
Halletoren Kortrijk
Geschiedenis van de beiaard van de Hallentoren te KortrijkDe hallentoren en MantenIn een akte van de Orde van de Tempeliers van 1248 wordt reeds melding gemaakt van een “Halla” op de Grote Markt van Kortrijk. Deze oudste gebouwen werden in 1377 uitgebreid. Later (o.a. in 1424) werden er huizen rond gebouwd. Te Kortrijk had men er in de hallentoren nog een curiosum bij: de uurslager Manten, het kroonstuk van een voor die tijd merkwaardig uurwerkmechanisme met een bewegende uurslager . Waarom anders zou Filips de Stoute -na de slag bij Westrozebeke in 1382- de stad straffen door ondermeer dit mechanisme met klok en uurslager mee te voeren naar de hertogelijke stad in Bourgondië? En waarom anders zou Froissart precies dit feit aanhalen in zijn kroniek bij zijn relaas over de gevolgen van het bondgenootschap van Kortrijk met Filips van Artevelde? Hij noemt het uurwerk zelfs l’un des plus biaux que on seuist dechà ni delà la mer (een der schoonste die men aan deze of gene zijde van de zee kon vinden). Tijdens het transport naar Dijon zou de klok gebarsten zijn. Vanzelfsprekend werd de hallentoren korte tijd nadien opnieuw voorzien van een nieuw uurwerk: in 1394 bestelde de stad een nieuwe uurklok bij Jan de Leenknecht. Er werd ook een nieuwe jacquemart gemonteerd die de uren sloeg. De oudste vermelding van de naam “Manten” voor deze jacquemart vinden we terug in een stadsrekening van 1417. In 1451 werd de installatie uitgebreid en is er sprake van vier persoonen, man ende wyf, twee groote ende twee cleene. Vanaf 1513 vermelden de archieven stabiliteitsproblemen in de hallentoren. Rond het begin van de twintigste eeuw groeide de belangstelling opnieuw voor de uurslagers. Plannen werden gesmeed om kopies van de beelden terug te plaatsen, maar de Eerste Wereldoorlog stelde deze plannen uit. Het geheel werd ingehuldigd in aanwezigheid van E. H. Kanunnik Kir, Burgemeester van Dijon. De kleine voorslag speelt sindsdien een fragmentje van het Berelied van Armand Preud’homme, geschreven voor de Berestoet in Zwevegem in 1960. Een nieuwe beiaardMet het vooruitzicht van een nieuwe en verkeersarme inrichting van de Grote Markt leek het een te verantwoorden project om de hallentoren opnieuw te laten aansluiten met zijn verleden als stadstoren. De toren werd in de jaren ’80 gerestaureerd en er was niet direct een nieuwe bestemming voor te bedenken. Zo groeide in 1993 een plan voor een volledige maar lichte beiaard van 48 klokken waarbij de kostprijs van het instrument gedeeld zou worden door het aantal klokken die dan verkocht zouden worden. Een der eerste bedrijven die werden aangesproken – de Kortrijkse Verzekering – toonde direct belangstelling: zij zochten naar een uniek project om bij hun 75ste verjaardag de stad en hun klanten te danken voor het vertrouwen. Deze onderhandelingen verliepen bijzonder vlot dankzij het enthousiasme van directeur Herman Thibaut. Er werd een communicatieplan opgesteld waarbij op vijf momenten een goed verzorgde perscampagne werd opgezet: de aankondiging van het project (met tentoonstelling van de plannen, technische tekeningen van de inrichting van de klokkenkamer, etc.), het gieten van de klokken (in aanwezigheid van pers, stadsverantwoordelijken, de schenkers en hun genodigden), de aankomst en tentoonstelling van de klokken in de stad, de optrekking van de klokken in de toren op een druk feestmoment in de stad (tijdens de jaarlijkse Sinksenfeesten) en uiteindelijk de feestelijke inspeling van de beiaard. Omdat de zware stadsbeiaard van de stad op hoorbare afstand in de St.-Maartenstoren hangt, werd eerst een klankanalyse gemaakt van deze beiaard. Op basis van deze gegevens kon berekend worden hoe het klankprofiel er bij een toekomstige (en noodzakelijke) bijstemming zal uitzien. Zo kon de toonstructuur van de nieuwe beiaard bepaald worden om beide instrumenten op elkaar af te stemmen. De afstand tussen beide instrumenten maakt het wellicht niet mogelijk om handmatig samenspel te realiseren, maar het automatisch spel kan perfect synchroniseren, bijvoorbeeld met echo-effecten of vraag-antwoord muziek.. Vermits de toren een geklasseerd monument en werelderfgoed is, mochten er aan de buitenzijde van de toren geen wijzigingen aangebracht worden. Het klavier draagt de spreuk Musica Laetitiae Comes, Medicina Dolorum (vertaald: de muziek is de gezel van de vreugde en het medicijn bij verdriet). Ook de beiaardiers konden delen in dit project dankzij de uitgave van een Kortrijks Beiaardboek waarin een aantal composities werden samengebracht van vroegere Kortrijkse beiaardiers en waarin ook een aantal nieuwe compositieopdrachten werden opgenomen. Roland Coryn, Marc Matthys, Eugeen Uten, Gislain Pouseele, Chris Dubois en Christian Vereecke schreven nieuwe muziek voor de inhuldiging. Deze bundel werd gratis verspreid onder de beiaardiers; de creatie van deze muziek gebeurde tijdens een concert op de avond van de inspeling. Door de zuivere klank en hogere tessituur klinkt deze beiaard bijzonder goed in het oudere en hedendaagse beiaardrepertoire. Uiteraard is zo’n lichte beiaard minder geschikt voor het typisch Vlaams-romantische repertoire. De drukke omgeving rond de Grote Markt maakt het moeilijk om over een ideale luisterplaats te kunnen beschikken. Tekst: Frank Deleu |
Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart Sint-Truiden (Kortenbos)
Geschiedenis van de beiaard
Tekst volgt…
|
Sint-Hiloniuskerk (Sint-Tillo) Izegem
Geschiedenis van de beiaard van IzegemDe Sint-HiloniuskerkDe Sint-Hiloniuskerk, in de volksmond de Sint-Tillokerk, beheerst met spitse toren, 71 meter hoog, het stadsbeeld van Izegem. Op 23 augustus 1568 werd de kerk geplunderd en zwaar beschadigd tijdens de beeldenstorm. De herstelwerken startten pas in 1604. De bisschop van Doornik wijdde in 1617 de zes altaren in. Tijdens de Franse overheersing werd de kerk in 1797 gesloten. Pas in 1802 ging ze weer open voor de eredienst. Omdat de kerk te klein geworden was voor de alsmaar groeiende bevolking van Izegem werd ze in 1852 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw gebouw. Kanunnik Tanghe schrijft hierover : “Sedert menigvuldige jaren, klaegden de ingezetenen van Iseghem, zonder ophouden, omdat het, in hunnen al te kleine kerke, op de zondagen binnen de goddellijke diensten niet meer houdelijk was. Architect Pierre Croquison ontwierp een driebeukige hallenkerk met monumentale westertoren in neogotische stijl. De eerste steenlegging gebeurde door Monseigneur Mallou op 2 september 1852. Het gebouw werd voltooid in 1855 en de kerk werd in hetzelfde jaar nog in gebruik genomen. Voor de torenspits gebruikte de architect een constructie van ijzeren balken – voor die tijd een primeur. Deze was pas af in 1868. De voorslag uit 1550In 1550 werd voor de kerk van Izegem een voorslag van 8 klokken gegoten met een zwaardere uurklok van 4200 pond . De samenstelling van deze voorslag kon in 1862 nog afgeleid worden uit het aantal lichters op het bewaard gebleven trommelspeelwerk . Bij het gieten van een nieuwe beiaard in 1768 werden twee klokken als brons ingeleverd met de opschriften : – Klok n°5 : “Jacob es mynne name. MCCCCCL. Sustinuit anima mea in verbo ejus : speravit anima mea in Domino.” In 1862 bestonden nog 4 klokjes van de voorslag en ze droegen als opschrift : – Klok n°2 : “Carolus es mynne name. MCCCCCL. Fiant aures tuae intendentes in vocem deprecationis meae.” De klok n°7 wordt ook vermeld op de lijst van de in 1768 als brons ingeleverde klokken. Ofwel hergoot Barbieux deze met het zelfde opschrift, of hij behield ze in de nieuwe beiaard. De naam en het opschrift van klok n°1 zijn niet bewaard gebleven. In analogie met de andere opschriften noemde deze klok wellicht Hillonius en had ze als opschrift het eerste vers “De profundis clamavi ad te Domine, Domine exaudi vocem meam”. De eerste beiaard (1617-1618)In 1617-1618 vermelden de kerkrekeningen de gieting van drie kleine klokjes door Dominique Fiefvet uit Ieper. “Item aan Dominique Fiefvet over het leveren van drie schellen 25e juni over tdeel vande kercke ter ghoede rekenynghe, 122p.” Aansluitend wordt er een beiaardklavier geplaatst : “Item ande beyaerdier van Ypere vande leverynghe ende het stellen van het clavier om te spelen met de schellen, 12 p. 11 sch.” Deze Ieperse beiaardier was Augustin de Saint-Aubert. Deze beiaardier en installateur uit Valenciennes kon prat gaan op een rijke carrière. Hij was in chronologische volgorde beiaardier van Valenciennes, Mechelen, Valenciennes, Ieper en Gent . Hoeveel klokken de Izegemse beiaard toen telde, kan niet met zekerheid vastgesteld worden. De negen klokken van de voorslag plus de drie nieuwe van Fiefvet brengt het aantal zeker op twaalf. In 1649 wordt de grote klok hergoten. De tekst vermeldt als gieter Antoine Gibelot. Vier gebarsten klokken werden hergoten door Claude Gouvenot uit Romain sur Meuse in Loreinnen. De twee grootste klokken worden zwaarder gemaakt om in akkoord met de zwaarste klok geluid te worden . De drie klokken, samen ongeveer 8.900 pond zwaar, werden samen de “Groote Tribbel” genoemd. De tweede beiaard (1768)In 1768 goot Jean-Baptiste Barbieux uit Doornik 24 nieuwe klokken. Acht klokken van de oude beiaard worden hiervoor bij de gieter ingeleverd, samen goed voor 873 pond brons. De kerkrekening stipuleert : “Op den 1n september 1768 zijn d’afgedaen Clockskens van het Carlion binnen Iseghem om naer Doornyck te senden aenden Clockgieter Theodor (sic!) Barbieu tot voltrecken van het Carlion tot drye octaven gewegen in de weegschaele tot Iseghem Achte van de zelve Clockskens van de Elve die in den thorre waeren…” Het document geeft vervolgens de lijst van de ingeleverde klokken : – Klok n° 5 uit de oude voorslag. 222 pond Hier wordt het moeilijk om precies te bepalen hoeveel klokken er zich in de Izegemse toren bevonden. Het voornoemde document vermeldt dat er acht van de elf in de toren aanwezige klokken werden ingeleverd. Wellicht werden de drie grotere luidklokken niet meegerekend. Hier kan het aantal van elf klokken niet in overeenstemming gebracht worden met de ons bekende gegevens. Doordat klokken n° 2, 3 en 4 na 1768 bewaard bleven, zou de klok n°1 “Hilonius” zich in de lijst van ingeleverde klokken moeten bevinden. Dit is niet het geval, want deze was de zwaarste van de reeks en is aldus niet terug te vinden. Laten we even de redenering omdraaien. Voor een drie-oktaafs beiaard heb je 35 klokken nodig: voorhanden zijn 24 nieuwe Barbieuxklokken, drie luidklokken, en klok n° 2 tot 4 uit 1550. Dan ontbreken nog een vijftal klokken, waaronder klok n° 1 en 8 uit 1550, die in geen enkel document vermeld worden. Op 24 februari 1769 wordt de nieuwe beiaard in de kerk van Izegem gewogen. In 1805 was de grote klok aan hergieting toe. Het werk werd uitgevoerd door Jacobus Dumery uit Brugge. Hij leverde een klok van 4000 pond. Deze werd Hilonius gedoopt. Tien jaar later was de beiaard blijkbaar niet meer in goede staat. De stadsrekeningen uit 1816 vermelden een aanzienlijke uitgave voor het herstellen van de beiaard. De beiaard in de nieuwe kerkNa de bouw van de nieuwe kerk werd in afwachting van de voltooiing van de spits een tijdelijk dak op de toren geplaatst. Er kwam voorlopig een klokkenstoel voor een klok. Tijdens een storm op 24 januari 1856 wierp een rukwind het dak, samen met de klokkenstoel en de klok naar beneden. De klok brak in drie stukken. Op 4 september 1862 kwam de grote klok naar beneden. Tijdens het luiden brak de kroon af en viel de klok met veel gedruis uit de klokkenstoel. In 1868 kreeg de beiaard een plaats in de nieuwe toren aan de noordkant langs de galmgaten. De installatie werd bijzonder slecht uitgevoerd. Het beiaardklavier stond opgesteld tegen de muur van de noordwestkant, maar dan een goeie vijfentwintig meter lager in de toren. Op dezelfde verdieping stond het torenuurwerk en deden de klokkenluiders hun werk. Azer Moenaert beschrijft in zijn schrift dit klavier : “Dat klavier was zeer oud; het dagteekende waarschijnlijk van 1768. Het was gebouwd voor een dertigtal klokken te bespelen. Toen ik in 1921 voor het eerst den Isegemschen toren bezocht trof ik dat oud bouwvallig klavier aan op den halfzolder gelegen aan den trap waar de wekkermekaniek zich bevond. De eikenhouten stoel (geraamte) was goed en wel bewaard gebleven. De toetsen, uit elzenhout, zaten nog op haar plaats, doch verkankerd en onbeweegbaar in de gewrichten. De houten latjes (verbinding voor de klokken) hongen er nog aan in stukken en enden. Toen de nieuwe beiaard kwam in 1924 heb ik dat oud klavier te mijnen huize omvormd tot oefenklavier, stem echter, met stalen veeren. Na drie, vier jaren was het doorslegen en doorstampt. Het geraamte ervan heb ik verder aangewend tot werktafel in mijn uurwerkmakersbedrijf.” Aldus de roemloze dood van een beiaardklavier! Omwille van de enorme lange afstand had men de verbindingen tussen klavier en klepels uit dunne houten latjes gemaakt. Deze kent men ook onder de naam “abstract” in het mechanische orgel. Anders als de metalen verbindingen, waren die uit hout niet gevoelig voor temperatuurschommelingen. Een onoverkomelijk probleem was echter de zeer lange afstand tussen klavier en klokken.Dit maakte het instrument haast onbespeelbaar. Opnieuw schrijft Moenaert : “De oude Izegemnaars van nu hebben den beiaard zelden horen spelen – echter wel den wekker – van sedert hij den nieuwen toren bewoonde tot 1917. Het bespelen was veel te lastig door de slechte voorwaarden waarin de mekanieken opgesteld waren” Met de drie luidklokken uit 1862 hadden de Izegemnaars geen geluk. Ook de beiaardklokken vertoonden heel wat gebreken en in 1871 werd alles gedemonteerd en naar de gieterij van Severinus van Aerschodt te Leuven gebracht. In 1917 noteerde organist Julien Clement de samenstelling van de Izegemse beiaard als volgt : 1 do 1900 Hilonius A. Causard Op 16 oktober 1914 werd Izegem bezet door het Duitse leger. Twee dagen later moest de beiaard stil gelegd worden. De luidklokken luidden nog een allerlaatste maal op kerstavond. Tot in 1917 kwam er geen enkel klokgeluid meer op te toren. De overlevering wil dat toen de organist Julien Clement ook de drie kleinste klokjes heeft gered, door ze heimelijk te verbergen in de orgelkast. Er bestaan vandaag inderdaad nog drie Barbieux-klokjes uit de oude beiaard. “…ik heb alle redens om te denken dat het kloksken , welke uit Duitschland terug gekomen is, juist datgene is, dat in het koor nu is opgehangen. Het was immers nadat het terugkomen was, dat Heer Vanneste uit de Marktstraat de onkosten betaald heeft van het plaatsen in het koor. Hij stelde dit voor omdat hij hardhoorig zijnde het gewoon belgeklingel niet hoorde. Ook geloof ik wel dat Jules Clement enkel twee klokjes heeft kunnen redden”. De Michielsbeiaard (1922-1940)In 1921-1922 werden drie nieuwe luidklokken gegoten door Causard te Tellin. Een jaar nadien startte burgemeester Cyriel Staes een actie voor de oprichting van een nieuwe beiaard. Deze zou grotendeels bekostigd worden met geld uit het fonds voor oorlogsschade. Adviseur was Jef Denyn, de Mechelse stadsbeiaardier. De uurwerkmaker Azer Moenaert kreeg de opdracht om voortaan het uurwerk te onderhouden. Meteen was zijn interesse gewekt voor de beiaard. Toch voldeed het instrument niet. De stemming liet veel te wensen over en werd door de gemeentelijke en kerkoverheid van Izegem niet aanvaard. Michiels maakte echter geen aanstalten om de verbeteringswerken aan te vatten. “Ik schrijf U nog eens om U beleefd te vragen of het U niet mogelijk is in de eerste dagen een voor ons klokkenspel te werken. Het is nu twee jaar en half dat onze beiaard geplaatst is en tot nog toe hebben we niets ernstigs ermee kunnen op touw zetten daar er altijd maar voort klokken niet juist zijn….Zolang onze beiaard valsch klinkt ondernemen wij hier noch concerten noch feesten.” Michiels bleef echter talmen want in 1931 kreeg hij een aanmaning van het Staatskommissariaat voor oorlogschade, waarin gedreigd werd met de stopzetting van alle betalingen. In 1938 schonk Moenaert zeven klokjes om het vierde octaaf te vervolledigen. Een jaar later besliste men om de beiaard nog maar eens onder handen te nemen. “De vormen staan hier sedert maanden gereed, maar wij hebben tot nu toe het niet kunnen gieten, zoowel als vele andere klokken. Ik heb alreeds twintig maal naar Brussel geweest en in al de burelen van “kolen, Coke maatschappijen” (sic) gezeten om toch en weinig coke te ontvangen.” Op Sint-Ceciliadag, 22 november 1941, kon Moenaert eindelijk de nieuwe klokken gaan keuren in de gieterij. Begin december van dat jaar kwamen ze te Izegem aan en werden ze in de toren gemonteerd. Aan de Duitse overheid werd toestemming gevraagd om ze op Kerstmis te mogen laten klinken. Tijdens de oorlogsjaren werd de klavierkamer door de plaatselijke kunstenaars René Demoen en Hubert Stevens op volkse wijze met fresco’s beschilderd. In 1982 was het klavier en de inrichting van de Izegemse beiaard aan vernieuwing toe. De firma Clock-O-Matic verving de oude tuimelassen door gerichte tuimelaars en plaatste een nieuw klavier. Ook de oude trommel werd buiten werking gesteld en vervangen door een electro-magnetisch systeem. Jammer genoeg werd er aan de klokken niet geraakt. Beiaardiers1802-1807 Ferdinand Callens
Tekst: Koen Cosaert |
Belfort Ieper
Geschiedenis van de beiaard van IeperVoorgeschiedenisIeper is gegroeid uit een nederzetting gelegen op het kruispunt van de Ieperlee en een belangrijke weg die Rijsel met Brugge verbond. Halfweg de 11de eeuw gaf Boudewijn V, graaf van Vlaanderen het sein voor een explosieve groei van de stad. De stille stad werd in 1914 opgeschrikt door Wereldoorlog 1: de Britse troepen wilden de vooruitgeschoven post aan het front voor geen prijs uit handen geven, de Duitse troepen beschoten de stad quasi onophoudelijk gedurende 4 jaar. Met de wederopbouw kwam de stad opnieuw tot leven, het middeleeuwse stadsbeeld werd hersteld. De herinnering aan de “Grooten Oorlog” en haar vele (Britse) slachtoffers spoorde de vele nazaten ertoe aan om stad en streek te bezoeken. Belfort – stadsklokken – voorslagHet Ieperse Belfort (of Hallentoren) speelde vanaf zijn voltooiing een centrale rol in het stadsleven. De toren bestond uit 3 verdiepingen, met ondermeer de schatkamer van de stad en het wapenarsenaal. De (beiaard)klokken hadden hun plaats in de torenlantaarn, met daaronder het “clockenluuders-huus”. Diezelfde rekeningen leren ons dat zowat een eeuw later, in 1377, klokgieter Jan Le Boom opdracht kreeg om een nieuwe uurklok te gieten. Deze klok zou ruim 5 eeuwen zijn centrale rol spelen. Tevens lezen we dat er zich in 1377 ook andere klokken in de toren bevonden, omschreven als clocketten. In 1543-1544 werd de voorslag volledig vernieuwd, hiervoor werden er 16 appeelkens besteld bij Jacob Waghevens te Mechelen. In 1574 werd ook het speelwiel vervangen door de Leuvense uurwerkmaker Hendrik van Breda. Rond die tijd vermelden de stadsrekeningen ook de naam van Jan Heins, organist aan de Sint-Maartenskerk als verantwoordelijke voor de versteek: “Meester Jan Heins, organiste, over den dienste van ’t instellen vanden sanck van toorloge, van eenen jaere verschenen te Paesschen xvc iiijxx, xxiiij lib.” Andere omschrijvingen zijn: instellen van den sanck; stellen van den musycq up ’t speelwiel; regieren van ’t speelwiel – de versteek gebeurde waarschijnlijk jaarlijks tijdens de Stille Week. Ook toen de stad vanaf 1609 een stadsbeiaardier in dienst had bleef deze functie aanvankelijk gescheiden van de verantwoordelijkheid voor het automatisch speelwerk. Ook tijdens de installatie van de handbespeelde beiaard met stokkenklavier (1607-1609) werd er nog veel gesleuteld aan het uurwerk, het speelwiel en de verbinding met de klokken. De rekeningen vermelden bijvoorbeeld: De eerste beiaard (1608-1609)In de Nederlanden had de handbespeelde beiaard ingang gevonden sedert het begin van de 16de eeuw. Zowat een eeuw later werden ook in Ieper de klokken van het Belfort voorzien van een stokkenklavier. Deze installatie bracht opnieuw ingrijpende wijzigingen met zich in het mechaniek van het uurwerk en de reeds aanwezige klokken in de Hallentoren. Adriaan de Prys, op dat ogenblik stadsbeiaardier van Gent, werd in 1602 naar Ieper uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen met de magistratuur. De realisatie zou pas doorgaan in 1608. Er werden nieuwe klokken besteld bij Jean Groignart en Jean Samyn (of Sahuwyn). Diezelfde Groignart goot later ook enkele klokken voor de Gentse beiaard in 1618. Het is niet duidelijk hoeveel nieuwe klokken er precies gegoten werden: de stadsrekeningen vermelden het nieuwe totaal van 21 klokken. Opvallend in deze rekening is het gebruik van de term tumelaren: zou dit kunnen wijzen op het gebruik van een tuimelsysteem in de zin zoals dit door Denyn ontwikkeld werd? Eind 1608 werd ook een stadsbeiaardier aangesteld: Augustyn de Saint-Obert, afkomstig uit het Noord-Franse Cambrai. “Augustyn de St-Obert, anghenomen omme te wezen clockspeelder binnen dezer stede, tot vj lib. de weke, compt van xiijen weken, beghonnende den 28 december 1608 ….” Uit de stadsrekeningen blijkt dat er heel wat fout ging tijdens de installatie van het handbespeelde klokkenspel. Sommige klokken moesten bevestigd worden op een andere plaats en zelfs herstemd worden. Op een bepaald moment vond schepen Anthonis Le Coincte het noodzakelijk om zich ter plekke te vergewissen van de toestand: Dit ontlokte bij Edmond Vanderstraeten volgende commentaar (vertaling uit het Frans): “Men had zich beter van bij het begin gewend tot een installateur van beiaarden zoals te Mechelen, Antwerpen, of Amsterdam. Het Ieperse magistraat zou vast en zeker over een goedkoper instrument beschikt hebben dat veel vlugger speelklaar zou geweest zijn. Want de constructie van de beiaard sleepte nu meer dan één jaar aan.” Uiteindelijk raakte het werk toch af. De 1ste handbespeelde beiaard had een omvang van 2 octaven, 25 klokken gegoten door minimaal 4 gieters: Jan Groignart, Jan Samyn, Philippe de Saint-Aubert en Jacobus Waghevens. Drie eeuwen zonder voldoening (1609-1910)In de loop van de daaropvolgende jaren onderging de beiaard vaak ingrijpende wijzigingen. De 300ste verjaardag van de bevrijding van Ieper vormde in 1683 de aanleiding tot grootse herdenkings-feesten (Thuyndagfeesten). Deze klok vormde de basis voor de vernieuwde beiaard, en was rijkelijk versierd. Ze diende tevens als poortklok en sloeg op het halfuur (de uurklok van 1307 bleef behouden). Verdere aanpassingen dateren van 1715 (12 nieuwe klokken gegoten door Antoine Bernaert) en 1742-1743 (1 klokje gegoten door Joseph Coursin; 8 nieuwe klokjes en 11 klokjes hergoten door François Guillemin). In 1772 kreeg Joris Dumery de opdracht om een grondige inspectie van de beiaard uit te voeren. Rond 1870 was de beiaard samengesteld uit 32 of 33 klokken, wat Edmond Vanderstraeten opnieuw een kritische bedenking ontlokte: “De beiaard van Ieper is momenteel (= rond 1867) samengesteld uit 33 klokken, die ongeveer drie oktaven omvatten. Hij biedt enkele restanten van de vroegere ingrepen, in het bijzonder in de verzameling appelkins. Gedurende de zomer van het jaar 1877 onderging de Hallentoren ingrijpende werken. Er waren stellingen aangebracht tot aan de campanile waar de toenmalige beiaard zich bevond. Alphonse Vandenpeereboom maakte van de gelegenheid gebruik om de klokken te laten inventariseren, de inscripties ervan te kopiëren en de diameters op te meten. In tegenstelling tot Vanderstraeten telde hij slechts 32 beiaardklokken; als gieters vermeldt hij ondermeer Jacob Waghevens, Toussaint Cambron, Francois Guillemin, Antoine Bernaert, Joris Dumery, Severinus van Aerschodt naast een 13-tal klokken waarvan de gieter onbekend bleef. Nieuwe beiaard in nieuwe beiaardkamer (1909 – 1918)Op de drempel van de 20ste eeuw was de beiaard van het Ieperse Belfort samengesteld uit een amalgaam van klokken gegoten door diverse gieters uit diverse periodes – zeker naar onze normen zal dit niet bepaald aanleiding gegeven hebben tot veel muzikaal genot. Het valt trouwens op dat er tot op heden nauwelijks namen van Ieperse beiaardiers bekend gebleven zijn. Zowat alles wat met belfort en beiaard te maken had was aan een grondige restauratie toe: de klokken zelf bevonden zich al eeuwenlang onbeschut in de open lantaarn terwijl ook de voorslag een grondig nazicht verdiende. Dit was ook de gemeenteraad niet ontgaan: raadslid Bouquet liet zich kennen als pleitbezorger voor een goed functionerende beiaard en voorslag. Zijn vraag om nieuwe melodieën op de rammel te zetten leidde tot de vaststelling dat dit niet meer kon zonder een grondige (en dure) restauratie van de trommel. Daar een dergelijke restauratie uiteindelijk niets zou wijzigen aan de kwaliteit van de beiaard zelf, groeide de idee om een nieuwe beiaard te installeren. Er werd een commissie samengesteld waar ook Jef Denyn en Felix Van Aerschodt deel van uitmaakten. Een toonanalyse van de klokken door laatstgenoemde leerde dat er nauwelijks nog een klok bruikbaar was om in een nieuw geheel op te nemen: een uitbreiding van de bestaande beiaard was uitgesloten. De klokken werden geleverd door Felix Van Aerschodt. Deze laatste had in 1904 de Van den Gheyn-beiaard van Sint-Jacob op Coudenberg te Brussel (in de buurt van het huidige Koningsplein) gekocht. Deze klokken dateerden uit 1775 (opus 19); achttien ervan werden opgenomen in de nieuwe beiaard voor Ieper. Deze aankoop gaf de plaatselijke pers gelegenheid te over om de toenmalige strijd tussen Katholieken en Liberalen ook op dit niveau uit te vechten. Twee kranten, respectievelijk ‘Le Journal d’Ypres’ en ‘Le Progrès’, berichtten regelmatig over de stand van zaken in het project. Beide namen geen blad voor de mond in hun totaal tegengestelde opvattingen over de nieuwe beiaard, wat voor de lezer van nu gezellige lectuur oplevert … Intrigerend in dit verband is een artikel dat zich baseerde op een tekst die verschenen was in “Le journal de Roubaix”, waarin volgende vraag aan de orde kwam: voor welke type klokken moet er gekozen worden? De auteur meende dat er twee mogelijkheden waren: ofwel koos men voor een ‘normale’ klok, die vooral nadelen had: het gewicht, onvolmaakt en ‘middeleeuws’, lange uitklinktijd, … Er was volgens de auteur een alternatief mogelijk: een modern systeem van buisklokken dat alleen maar voordelen bood, niet in het minst om ze op eenvoudige manier zeer zuiver te stemmen. Volgens de auteur was deze ‘vernieuwing’ afkomstig uit Engeland en toen reeds verspreid in Frankrijk. Toch, zo besloot de auteur zijn betoog, was er één reden om in Ieper voor een traditioneel klokkenspel te kiezen: deze buisklokken hoorden thuis in een ‘moderne’ stad, terwijl ‘oude’ steden zoals Ieper beter af waren met een traditioneel klokkenspel. Zou dit verband houden met de beruchte Schulmerichklokken, dan wel een idee ontsproten aan de fantasie van een of andere penneridder? De nieuwe beiaard van Ieper werd ingespeeld door Jef Denyn op zondag 15 augustus 1909 (Thuyndagfeesten). Het totaal gewicht van deze beiaard bedroeg 6389 kg. De basklok woog 1360 kg, de kleinste 9 kg. De basklok droeg een Nederlandstalig opschrift dat verwees naar deze restauratie. Eventuele inscripties op de andere klokken zijn niet bekend. De meningen over de kwaliteit van het instrument waren verdeeld, ondanks de optimistische geluiden die ‘Le Journal d’Ypres’ liet horen in de week die aan deze première voorafging. Desondanks bleken er een zestal klokken vals te klinken, terwijl er één klok moest vervangen worden. Een aantal klokken konden volgens hem ter plaatse in orde gebracht worden, terwijl hij beloofde om één klok te hergieten. Naar aanleiding van het aanbrengen van de galmborden in de opengemaakte vensters (dit gebeurde pas in januari 1910) schrijft ‘Le Journal d’Ypres’ dan ook dat de bewuste klok spoedig vervangen zou worden. Toch moet deze beiaard, zeker wat betreft het aandeel van de klokken die door Van den Gheyn gegoten waren, een gevoelige verbetering betekend hebben voor de liefhebbers van torenmuziek in Ieper. Jammer genoeg was dit interessante klokkenspel geen lang leven beschoren: de naderende oorlogsdreiging maakte het normale leven in de stad vanaf augustus 1914 almaar moeilijker. Zo lezen we volgende getuigenissen in dagboeken van Ieperlingen: Toen de Britten de stad overnamen begon een jarenlange belegering en werd de stad voortdurend beschoten. Bij een van de eerste beschietingen werden Belfort en Lakenhallen zwaar getroffen. Over de brand van de Lakenhallen en Belfort op zondag 22 november schrijven ooggetuigen: De wederopbouw (1918-1963)In november 1918 bleef er van de eens zo fiere middeleeuwse stad weinig of niets meer over. De wederopbouw gaf aanleiding tot heel uiteenlopende visies: de Britten dachten eraan om de ruïnes van het vernielde stadscentrum blijvend te laten getuigen van de vernietiging, de Ieperlingen zelf wilden niet liever dan het oude stadsbeeld opnieuw tot leven brengen. Uiteindelijk haalde die laatste visie het. De toewijzing van de opdracht voor de nieuwe beiaard was een eerste klip die omzeild moest worden. Er ging flink wat concurrentiestrijd vooraf aan de toewijzing om deze beiaard te gieten: niet alleen Marcel Michiels (samen met Omer Michaux), Slegers-Causard, Constant Sergeys en Felix Van Aerschodt waren kandidaat, maar ook de gieterij van Gillet & Johnston, gevestigd in het Engelse Croydon was kandidaat om deze nieuwe beiaard te gieten. “(…) Voici dont il s’agit: Johnston et Gillet travaillent fortement la place de Ypres pour enlever le carillon du Beffroi des halles. Heureusement pour nous Denyn est avec nous, mais nonobstant cela l’administration communale fait appel à la concurrence et c’est précisément pour ce motif que je vous ai demandé de vos meilleures conditions. (…)” De definitieve toewijzing voor het gieten van beiaard viel uiteindelijk Marcel Michiels te beurt (begin juli 1933). Het aantal klokken bedroeg aanvankelijk 35 maar werd naderhand tot 36 vermeerderd. De montage in de toren moest samengaan met de afwerking van de Hallentoren: de beiaard kreeg haar historische plaats in de torenlantaarn. Krantenberichten leren ons dat het Belfort reeds vanaf de zomer van 1933 een nieuwe beiaard kon herbergen. Op zaterdag 1 juli van dat jaar werd de draak met veel luister op de torenspits bevestigd; in de lokale pers werd telkens ook de vraag gesteld wanneer de nieuwe beiaard klaar zou zijn. Tevens merkte hij op: “Wees zoo goed de beiaard te doorlopen en aandachtig nota te nemen van elke noot in oktaaf of dubbeloktaaf geslagen. Ons dunkt dat g’het medium octaaf kunt verbeteren. Als ge ready zijt verwittig mij onmiddellijk en sein aan Burgemeester Vander Ghote voor bijeenkomst ter gieterij.” De tweede keuring in Doornik ging door op donderdag 22 februari, in het bijzijn van burgemeester Vander Ghote. De tijd begon te dringen, want de aannemer wachtte om de dakbedekking aan te brengen tot de klokken in de toren bevestigd waren. De omvang van de beiaard bedroeg 36 klokken, met een totaal gewicht van ongeveer 3000 kg. De basklok woog 500 kg, de beiaard transponeerde een sext naar omhoog (basistoon A, klaviertoon c). In de toren werd er eveneens een luidklok (stormklok) opgehangen van 1800 kg die niet aangesloten werd op de beiaard. Oorspronkelijk was de officiële inhuldiging van Belfort en beiaard voorzien op 20 mei 1934, in aanwezigheid van Zijne Majesteit Albert I. De ontvangst en beoordeling van de beiaard was zeker niet unaniem positief. “(…) mais elle était vivement choquée, comme moi-même, par l’abus des trémolo. Portables dans certains morceaux, sans emploi abusif, ils étaient intolérables dans ces morceaux graves et tristes qu’ils dénaturaient complètement. …” Ook de klokken zelf vertoonden volgens hem onvolkomenheden: “Mais, …, ce qui manquait pour réussir … c’était une série de cloches empruntée aux octaves 1 et 2.” Zeer harde kritiek kreeg Michiels in 1939 vanwege Arthur Lynds Bigelow, de toenmalige Amerikaanse stadsbeiaardier van Leuven. Deze had een klankanalyse van de klokken in Ieper verricht. In zijn verslag van 14 maart 1939 lichten we ter illustratie volgende passages: “Ik kan tot mijn groote spijt onmogelijk instemmen met de algemeene roep en roem die de beiaard van Ieper als een van de mooiste deed uitkomen tijdens en na zijn onthulling. Mijn onderzoek toont me dat er een 15?tal klokken van slechte toon zijn, waarin de te stemmen harmonieken ongestemd zijn gebleven, …” “Het zijn de onvoldoend gestemde klokken die de Ieperschen beiaard zoo schraal, onzuiver en onaangenaam doen klinken. Daar bovendien het metaal niet van goede kwaliteit is, blijft de klank hard, zelfs waar de klokken goed zijn.” Bigelow was op de hoogte van een mogelijke uitbreiding van de beiaard en waarschuwde onverbloemd voor een eventuele levering door Michiels. Zonder hem bij naam te noemen gaf hij ook Jef Denyn een veeg uit de pan: Zijn analyse ging vooral in op de boventonenstructuur van de klokken als voornaamste oorzaak van zijn kritiek en concludeerde dat 16 klokken niet voldeden om in een beiaard opgenomen worden. Uitbreiding en verhuis van de beiaard (1960 – 2006)Tijdens Wereldoorlog II bleef Ieper gespaard van nieuwe verwoestingen. Ook de beiaard ontsnapte aan de klokkenroof van de bezetter. Toch verging het de Michiels-beiaard van 1934 minder goed. De ophanging in de torenlantaarn stelde zware problemen voor het onderhoud en de kwaliteit van de beiaard. Het instrument bevond er zich totaal onbeschut tegen weer en wind, terwijl de steeds groeiende luchtverontreiniging het klokkenbrons in versneld tempo aantastte. In 1960 was de beiaard quasi onbespeelbaar geworden. Stadsbeiaardier Elie Ryckelynck bewoog hemel en aarde om de beiaard te laten restaureren en een betere plaats in de toren te geven. In het kader van het millennium van de stad (962-1962) besliste de gemeenteraad in 1961 om tot een grondige ingreep over te gaan: de beiaard zou op het derde verdiep van de Hallentoren zijn plaats krijgen en uitgebreid worden tot een volwaardig en modern instrument van 49 klokken. Alle klokken van de Michiels-beiaard uit 1934 werden in het najaar van 1962 overgebracht naar de gieterij in Aarle-Rixtel. Daar werden ze in november 1962 onderzocht in het bijzijn van Staf Nees. De kleinste klokjes van de oude beiaard moesten hergoten worden. De resterende Michiels-klokken werden aangevuld met 22 nieuwe klokken, gegoten van Petit & Fritsen. Het ging enerzijds om 8 klokken in het basregister en anderzijds om 14 discantklokjes. De basis van de beiaard werd nu een klok met toonhoogte C°, gewicht 2.494 kg., op het klavier als Bes aangesloten. Dit evenement genoot ruime belangstelling van de plaatselijke pers. Voor deze gelegenheid werd er ook een brochure opgesteld met gedetailleerde programma’s van de concerten en een historische schets van de Ieperse beiaard. De huidige situatie van de beiaard gaat terug tot op de restauratie van 1963. Sindsdien zijn er slechts enkele ingrepen gebeurd: stadsbeiaardier Elie Ryckelynck paste enkele jaren later de tractuur van de beiaard aan volgens zijn eigen inzichten, waardoor het mogelijk werd om een zeer genuanceerd spel te ontwikkelen. Het klavier, dat volgens de Denynstandaard ontworpen is, werd in 2003 door Marc Van Eyck en de beide stadsbeiaardiers, Ludo Geloen en Geert Stube, in beperkte mate aangepast: de diepgang van de toetsen in het manueel werd gelijkgemaakt. Overzicht stadsbeiaardiers – 1608 – 1620 Augustyn de Saint-Ober Merkwaardige feiten-De stadsrekeningen in verband met de installatie van de eerste beiaard (1608-1609) vermelden enkele keren de term “tuimelaren” (zie tekst). Kan dit wijzen op een tuimelsysteem dat toegeschreven wordt aan Jef Denyn (3 eeuwen later!) in plaats van een broeksysteem? -Bij de installatie van de Vanden Gheyn beiaard in 1909 vinden we een artikel over een nieuw soort klok (zie tekst). Is dit een voorloper van de beruchte Schulmerich klokken?
Tekst: Geert Stubbe |