Sint-Trudokerk Peer

Geschiedenis van de beiaard

1988-1992: idee wordt realiteit

Beiaardcomité

Het verhaal van de Peerse beiaard begint op 30 december 1988 met de oprichting van het Beiaardcomité ten huize van Hubert Hendrix. Ook Jaak Buntinx, Erik Vandevoort en Jan Wellens zijn als stichtende leden van deze feitelijke vereniging aanwezig op de vergadering. De doelstelling is om, in samenwerking met het Stadsbestuur en de parochie, een beiaard in de toren van de Sint-Trudokerk te installeren.
Het opnieuw verlenen van de titel ‘Stad’ aan Peer op 19 juli 1985 brengt volgens de initiatiefnemers van het Beiaardcomité verplichtingen met zich mee: op basis van de spreekwoorden ‘noblesse oblige’ en ‘kunst adelt’ beantwoordt de installatie van een beiaard aan deze verplichtingen. Een uitgebreide kosten-batenanalyse, geïnspireerd door het boek ‘Economische analyse van het verschijnsel Beiaard’ van de hand van Luc Rombouts, wordt besloten als volgt: ‘meer dan andere cultuurgoederen is de beiaard een collectief goed en een uiterst belangrijk element in de opbouw van een ecologisch verantwoord akoestisch milieu in het kader van de stadsherwaardering’.

Prijsoffertes

Reeds op 7 januari 1989 wordt een bezoek aan de kerktoren georganiseerd om de mogelijke locatie van de beiaard te onderzoeken. Aan dit bezoek nemen de leden van het Beiaardcomité en afgevaardigden van de firma Clock-o-Matic uit Herent deel. Een bezoek aan de kerktoren met klokkengieters van de Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel (Nederland) vindt plaats op 21 januari 1989. Begin maart 1989 wordt beiaardier Noël Reynders uit Sint-Truiden als adviseur aangesteld en komen de eerste informatieve prijsoffertes van Clock-o-Matic en Petit & Fritsen tot stand. In mei wordt eveneens een prijsofferte bij klokkengieterij Eijsbouts uit Asten aangevraagd.

Sponsoring

De vzw ‘De Beiaard’ wordt gesticht op 14 november 1989, met als voorzitter Jaak Buntinx, als ondervoorzitter Erik Vandevoort, als secretaris en afgevaardigd beheerder Hubert Hendrikx en als penningmeester Carl Deelkens. Het logo van de vereniging is van de hand van Bernard Keunen uit Hechtel-Eksel. Aangezien de vzw zelf 3 miljoen frank / 75.000 euro (dit is de helft van het voorziene budget van 6 miljoen frank / 150.000 euro, de andere helft wordt betoelaagd door het Stadsbestuur van Peer) bijeen dient te brengen, worden talrijke evenementen georganiseerd, huisbezoeken afgelegd en brieven naar bedrijven in en om Peer verstuurd om sponsorgelden te verkrijgen. De giften stromen gestaag toe en in november 1991 is het benodigde geld voor de installatie van de beiaard ingezameld. De streefdatum om de vieroctaafs beiaard in E (een zogenaamde ‘halfzware beiaard’) met 51 klokken in te huldigen wordt geprikt op de Torenfeesten van 10 mei 1992, het jaar van ‘Peer 625 jaar Stad’.

Op 15 oktober 1990 komt een overeenkomst tot stand tussen het Stadsbestuur van Peer, de Stichting Monumenten- en Landschapszorg te Brussel en de vzw ‘De Beiaard’, het Beiaardcomité. De Stichting zal als bouwheer van het project een beiaard installeren in de toren van de Peerse Sint-Trudokerk op basis van het bestek door ontwerper Noël Reynders.

Studies en adviezen wijzen uit dat van de reeds aanwezige drie luidklokken er één niet geschikt is om opgenomen te worden in de beiaard: de 1500 kg wegende Mariaklok, die in 1641 werd gegoten en het risico zou lopen om te barsten. Bovendien blijkt het onmogelijk om de onzuivere toonklank van deze historisch belangrijke klok nog te corrigeren. Deze klok zou tijdelijk uit de toren verwijderd worden en jarenlang een voorlopige plaats in het kerkschip krijgen.

1992: de beiaard hangt in de toren

Tentoonstelling

In de loop van 1991 besluit het Beiaardcomité om in te gaan op de offerte van de Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen. Op zes maanden tijd worden 49 nieuwe klokken gegoten en twee bestaande luidklokken uit 1952 herstemd. Van de in totaal 51 klokken in de beiaard fungeren de vijf zwaarste eveneens als luidklok. In het automatisch spel worden 39 klokken opgenomen. Het gieten van de drie grootste nieuwe klokken vindt plaats op 13 februari 1992. Enkele dagen later starten de werken in de kerktoren. De monumentale eikenhouten klokkenstoel blijft behouden. Op 10 april arriveren alle klokken, met een gezamenlijk gewicht van 7985 kg, in Peer.
Alvorens in de toren te worden opgehangen en in de klokkenstoel gemonteerd, worden de nieuwe klokken op 11 en 12 april 1992 tentoongesteld in Cultureel Centrum ’t Poorthuis en gewijd door deken Jan Kwanten. Ook de beiaardcabine, vervaardigd door Paul Smeets, en het beiaardklavier (Europese standaard) zijn te bezichtigen. Vanaf 13 april worden alle onderdelen van de beiaard met een kraan doorheen een opengemaakt galmgat in de kerktoren gehesen.

Postafstempeling

Op 10 mei 1992 wordt de beiaard plechtig ingehuldigd en officieel overgedragen aan de Stad Peer ter gelegenheid van de jaarlijks weerkerende Torenfeesten. Om 15.00 uur speelt Noël Reynders het instrument in, ’s avonds verzorgt Geert D’hollander, beiaardier van Antwerpen, Lier en Sint-Niklaas, het slotconcert van deze bijzondere dag. De Peerse Postzegelkring ‘De Toren’ bewerkstelligt een bijzondere dagafstempeling door De Post.

Moederuurwerk

Ter vervanging van het oude torenuurwerk koopt de parochie een computergestuurd moederuurwerk aan dat in de sacristie van de kerk wordt geïnstalleerd. Dit moederuurwerk staat ten dienste van het automatisch spel van de beiaard en bedient eveneens de luidklokken.

De feitelijke vereniging ‘Vrienden van de Beiaard’ wordt op 26 mei 1992 gesticht. Deze vereniging heeft als taken de werking van de beiaard te garanderen en haar leden zoveel mogelijk in kennis te stellen en te laten genieten van heel het beiaardgebeuren in Peer.

1993-1997: omkadering van de beiaard

Stadsbeiaardier

Een oefenklavier, vervaardigd door Jan Wellens, wordt ingehuldigd op 12 maart 1993. Het eerste Beiaardfeest vindt plaats onder de kerktoren op zaterdagavond 28 augustus 1993. Nog in 1993 wordt Erik Vandevoort officieel benoemd tot Peerse stadsbeiaardier. In 1996 behaalt hij na vier jaar studie het einddiploma van beiaardier aan de Koninklijke Beiaardschool ‘Jef Denyn’ te Mechelen.

Torenrestauratie

In 1995 worden restauratiewerken aan de kerktoren opgestart. Het Beiaardcomité ziet er nauwlettend op toe dat beschadigingen aan de beiaard vermeden worden.

Cd-opname

Op 10 april 1996 neemt Koen Van Assche een cd op met ‘Le Quattro Stagioni’ (ook bekend als ‘De Vier Jaargetijden’) van de Italiaanse barokcomponist Antonio Vivaldi.

Torenmuseum

In 1997 worden concrete plannen gesmeed omtrent de oude Mariaklok uit 1641, die niet werd opgenomen in de beiaard, uit de toren werd gehaald en sindsdien tentoongesteld wordt in het kerkschip. De Dienst Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap staat negatief tegenover het voorstel om deze klok buiten de toren te plaatsen in een speciaal daarvoor op te richten open constructie. Het Beiaardcomité suggereert daarom een andere optie: de authentieke eikenhouten klokkenstoel, die in de weg staat voor de voorziene uitbreiding van de beiaard, verhuizen naar een lagere (de tweede) verdieping van de kerktoren en de Mariaklok opnieuw daarin hangen. Dit plan wordt uitgevoerd, zodat de Mariaklok, luidbaar via een zeel, en de klokkenstoel herenigd zijn.
Met de financiële hulp van het Stadsbestuur van Peer wordt het oude torenuurwerk uit 1875 gerestaureerd. Dit torenuurwerk is, samen met andere niet langer in dienst zijnde exemplaren uit de kerkdorpen Kleine-Brogel, Linde en Wijchmaal, op de tweede verdieping van de kerktoren geplaatst in het kader van het ‘Torenmuseum’

1997-1999: Uitbreiding en Amerikaans klavier

Vijf octaven

Het ideaal van het Beiaardcomité was reeds van bij de aanvang van het project de installatie van een zogenaamde ‘zware beiaard’ in C en met een omvang van vijf octaven. De voordelen hiervan zijn o.m. een warmere en meer sonore klank van de beiaard, de mogelijkheid om met andere muziekinstrumenten samen te spelen en een betere verhouding tussen het klokkengelui en de monumentaliteit van de kerktoren. Deze leent zich immers als geen ander tot de edele klank van zware basklokken. Toondichter Armand Preud’homme, geboren aan de voet van de kerktoren, bezong in zijn liederen zo vaak de ‘bronzen klokkengezangen, zwaar van rouw, hel van vreugd’, met in gedachten dit immense gebouw uit zijn geboortestad. Met het oog op de Mariale Feesten van 1997 wordt de uitbreiding van de beiaard vanaf 1995 concreet aangepakt.

Mater Dolorosa

De Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen wordt uitgekozen om 5 zware klokken en 8 discantklokjes te realiseren. De zwaarste klok, ‘Mater Dolorosa’ (3075 kg, toon Bes), wordt gegoten op 21 november 1997 en gewijd tijdens de eucharistieviering van zaterdag 31 januari 1998. Deze luid- en beiaardklok, een blijvende herinnering aan de 25-jaarlijkse Mariale Feesten van 1997, is dan de grootste in Limburg (omtrek van 5,20 m en diameter van 1,70 m) en produceert dus ook de laagste klokkentoon die op dat moment in de provincie te horen is.

Uitbreiding

In 1998 maakt het Beiaardcomité werk van de financiering van de andere nieuwe klokken en hun toebehoren ten bedrage van ruim 6 miljoen frank / 150.000 euro. Hiertoe worden opnieuw bedrijven en particulieren in Peer en wijde omgeving aangeschreven. Het Stadsbestuur voorziet een krediet van 3 miljoen frank / 75.000 euro in de begroting van 1998. Ook de kerkfabriek, de parochie en het Genootschap van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën dragen hun steentje bij.
De 13 nieuwe klokken, met een totaal gewicht van 9.250 kg, worden tentoongesteld in Cultureel Centrum ’t Poorthuis tijdens het paasweekend van 1999. Op 15 mei 1999 speelt stadsbeiaardier Erik Vandevoort de uitgebreide beiaard, 64 klokken rijk en 17.235 kg zwaar, plechtig in. De Peerse beiaard is op dat ogenblik de beiaard met de grootste tessituur in België en heeft een lage Cis klok in de bas. De zwaarste klokken Si mol, Do, Re, Mi mol, Fa en Sol doen dienst als luidklok; de 2 klokken uit 1952 verliezen hun luidfunctie en zijn enkel nog in gebruik als beiaardklok.

Amerikaanse standaard

Het nieuwe vijf-octaafs beiaardklavier is een zogenaamd Amerikaans klavier, uniek in België. De belangrijkste verschillen ten opzichte van de Europese standaard zijn de ruimere afstanden tussen de stokken en de pedaaltoetsen, de grotere afstand tussen de manuaaltoetsen onderling, de langere hefboom van de toetsen en de horizontale ligging van het pedaal ten opzichte van het manuaal. De beslissing wordt gemotiveerd door de ergonomie van dit type klavier: nl. met een rechte rug achter het klavier kunnen zitten en de langere hefboomwerking die speeltechnisch voordeel biedt op het extreem boventoonrijke en dynamisch zeer gevoelige klokkentype van Petit & Fritsen. De dynamiek is beter beheersbaar met een langere hefboom. Tevens wordt er een nieuwe beiaardautomaat geïnstalleerd, eveneens van de hand van de firma Petit & Fritsen.

2000-…: de toekomst is verzekerd

Jubileum

Op 15 juli 2001 vindt de viering van het tienjarig jubileum van de beiaard plaats.

Oefenklavier

Voor didactische doeleinden koopt het Beiaardcomité op 31 januari 2002 bij Clock-o-Matic, inmiddels gevestigd in Holsbeek, een vijfoctaafs oefenklavier (Amerikaanse standaard) aan. Eerder hadden Jan Wellens en Erik Vandevoort elk zelf een oefenklavier (vieroctaafs en Europese standaard) gebouwd, maar deze instrumenten zijn te verschillend van het nieuwe beiaardklavier (vijfoctaafs en Amerikaanse standaard) in de kerktoren.

Beiaardklas

Enkele maanden later, op 30 mei 2002, volgt de oprichting van de beiaardklas in Peer als afdeling van de Koninklijke Beiaardschool ‘Jef Denyn’ te Mechelen. Tijdens het eerste schooljaar, 2002-2003, geeft Erik Vandevoort les aan vier leerlingen op het oefenklavier, dat eind 2003 geplaatst wordt in een ruimte in het geboortehuis van Armand Preud’homme, dat tevens onderdak biedt aan een museum gewijd aan de toondichter en aan het heemkundig museum ‘Dulle Griet’.

Samenspel

Vanaf 2007, het zestiende beiaardseizoen, krijgen de wekelijkse zomerconcerten een nieuwe dimensie. Naast soloconcerten door de stadsbeiaardier of een gastbeiaardier wordt op regelmatige basis samenspel van de beiaard met andere instrumenten (piano, keyboard, klarinet, gitaar, dwarsfluit, viool, cello, zang, enz.) georganiseerd. Hiermee draagt Peer een belangrijk steentje bij tot de promotie van de “Beiaard Plus”-concerten.

Eveneens wordt de vergrote beiaardcabine uitgerust met de nodige apparatuur (microfoons, camera’s, video- en audio mengpaneel) om de concerten op te nemen (klank en beeld) en uit te zenden op een of meerdere schermen op de begane grond.

Luisterplaats

De luisterplaats, tot dan ingericht op de binnenkoer van het postkantoor, verhuist naar een niet langer voor horeca bestemd terras van taverne ’t Torenhuis aan de Noordervest. Voor ieder concert wordt op die plaats een videoscherm geïnstalleerd zodat men er niet alleen optimaal de beiaard (eventueel in combinatie met andere instrumenten) kan beluisteren, maar eveneens de gebeurtenissen in de beiaardcabine, 35 meter hoger, kan aanschouwen.

Beiaardcomité

Tijdens een feestelijke samenkomst op 16 oktober 2009 in het Parochiecentrum van Peer werden Jaak Buntinx, afscheidnemend voorzitter van het Beiaardcomité, en Hubert Hendrix, afscheidnemend secretaris, gehuldigd. Schepen van Cultuur Steven Matheï benadrukte in zijn toespraak de pioniersrol die beiden vervulden in de realisatie van de beiaard in Peer. Na meer dan 20 jaar van onbaatzuchtige inzet beslisten Jaak en Hubert om een wissel door te voeren in het bestuur. Beiden blijven adviserend aanwezig bij de samenkomsten van het Beiaardcomité, dat voortaan onder het voorzitterschap van Marc Desair zal vergaderen. Lucie Weltens neemt de taak van secretaris voor haar rekening en Paul Vossen is schatbewaarder.

Een technische ploeg o.l.v. de beiaardier zorgt voor de visualisatie en de digitale opnames van de concerten. Erik Vandevoort kan hiervoor rekenen op Coen Decraene, Geert Deroo, Alexander Dreesen, Peter Pholien, Paul Vanderstukken en Wouter Vandevoort. Rob Ramakers verzorgt de website.

Klokken in Peer

Vroegere klokken

In het boek “Geschiedenis van Peer” van J. Stinissen vinden we volgende gegevens over de torenklokken van Peer. In 1596 was er sprake van “de nieuwe klok” die herhangen werd door Reyner van Brogel. Vermoedelijk was dit de tiendenklok. Een nieuwe klok werd gedoopt in 1606, dit was de noenclock of angelusklok. In 1612 werd een nieuwe grote klok opgehangen, deze klok werd “de beede clock” genoemd. Ze had een diameter van 5,5 voet, een hoogte van 6 voet en een gewicht van 6000 à 7000 pond. Ze werd vernield in 1663.

De Mariaklok uit 1641

In 1641 werd de vermaarde Mariaklok gegoten. Deze klok, de vijfde die in de toren kwam te hangen, draagt als tekst:
“S. MARIA VOCOR LAUDO DEUM VERUM VOCO PLEBUM CONGREGO CLERUM DEFUNCTOS PLORO FUGO PESTEM FESTA DECORO – RENE MILOT, ANTOINE REGNAULT, JEAN BROCHARD M’ONT FAICT A PEER ANNO 1641”.

In vertaling: “Mijn naam is Maria, ik loof de ware God, ik roep het volk op, ik verzamel de clerus, ik beween de overledenen, ik verjaag de pest, ik luister feesten op. In 1641 hebben René Milot, Antoine Regnault en Jean Brochard mij gemaakt te Peer.” De Mariaklok bevat enkele belangrijke ornamenten: een medaillon met de Heilige Maagd; een monogram met de letters I.H.S.; een calvarie gevormd door strookjes borduurwerk; een aantal salieblaadjes werden op de klok gelegd en vervulden bezwerende functie tegen de pest.

Klokken komen, klokken gaan

Eén van de twee oudste klokken, waarschijnlijk de angelusklok, werd in 1770 hergoten. Vanwege de Franse Revolutie werden in 1799 vier van de vijf klokken in de toren opgevorderd. Enkel de uurklok mocht blijven hangen. De bevolking van Peer verkoos echter de Mariaklok uit 1641 te behouden. Twee van de vijf klokken, waaronder de uurklok, werden zeker meegenomen door de Franse bezetter; het lot van de twee andere klokken is onbekend.

In 1819 goot Andreas van den Gheyn uit Leuven twee nieuwe klokken voor Peer, de Sint-Trudoklok en de Sint-Lambertusklok. De Sint-Trudoklok woog 900 kg en had als opschrift:
“FUDIT LOVANII ANDREAS VAN DEN GHEYN ME FECIT 1819 PATRONUS S TRUDO, CONF. PATRINI J.B. VAN DE CRUYS ET M.E. LOOS PEERENSIUM PASTOR P.L. WILSENS ANNO 1819”.

De Sint-Lambertusklok woog 600 kg en had als opschrift:
“FUDIT LOVANII ANDREAS VAN DEN GHEYN ME FECIT 1819 PATRONUS S LAMBERTUS M. PATRINI: J: JANS M.D. ET M:C: MEURS CONIUGES ANNO 1819”.

In 1943 werden deze twee klokken weggehaald door de Duitse bezetter. De Mariaklok uit 1641 bleef hangen.

De nog in de toren aanwezige klokken

In 1952 goot de firma Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel (Nederland) twee nieuwe klokken ter vervanging van de in 1943 weggehaalde exemplaren: de Sint-Trudoklok (1160 kg) en de angelusklok (800 kg).

Deze klokken werden in 1992 geïntegreerd in de beiaard. Hun opschriften zijn terug te vinden in het overzicht van alle beiaardklokken.

 

Tekst: Rob Ramakers

Norbertijnenabdij Postel

Geschiedenis van de beiaard

In de Noorderkempen, te midden van de bossen, ligt de Norbertijnenabdij van Postel. De monniken van de abdij van Floreffe stichtten in 1138 de Priorij van Postel. In de 14e en 16de eeuw kende de abdij vaak woelige tijden ten gevolge van oorlogen (o.a. Brabantse Successieoorlog, Gelderse Oorlogen, Geuzen, …). Uiteindelijk werd Postel in 1613 een proosdij en in 1618 een zelfstandige abdij, met als eerste abt Rombout (Rumoldus) Colibrant, die ook aan de basis ligt van de Postelse beiaardgeschiedenis.

Een beiaard in de 17de eeuw?

Colibrant heeft (eerst als proost, daarna als abt) heel wat bouwwerken verricht aan de abdijgebouwen. In 1610 laat hij een bijzonder sierlijke belforttoren in renaissancestijl optrekken. Wellicht was deze toren als uitkijktoren bedoeld, maar zeker is dat er een uurwerk moest inkomen dat verbonden zou worden met een klokkenspel. Tot op heden wordt deze toren (die niet te verwarren is met de uit 1769 daterende toren van de abdij- of Sint-Niklaaskerk) dan ook de beiaardtoren genoemd. Hij is 35 m hoog, omzoomd met grijze hard- en gele mergelstenen waarop verschillende figuren zijn gestoken en eindigt in een open octogone lantaarn waarin de huidige beiaard is opgehangen.

Volgens Eduard Grégoir werd er in 1627 een klokkenspel, samengesteld uit 30 klokken, in de toren opgehangen. Van Doorslaer meent dat het hier wellicht om een vergissing gaat en verwijst hierbij naar twee klokken uit 1672 die (in 1939) nog in de toren hingen. Op één van de klokken stond het opschrift Joannes Lefever heeft me ghegoten ’t Antwerpen . Er is volgens Van Doorslaer mogelijks een verwarring tussen 1627 en 1672. Toch is het anderzijds volgens hem niet uitgesloten dat er voor 1627 al een voorslag was. Hij verwijst hiervoor naar een klok uit 1597 waarop het wapenschild van abt Colibrant staat. Jef Rottiers spreekt in zijn boek Beiaarden in België ook van 30 klokken in 1630 en voegt eraan toe “naar de toen heersende mode om meer het oog dan het oor te voldoen was de opstelling kringvormig”. Op welke bron hij deze uitspraak baseert wordt niet vermeld. In Molenijzer, het tijdschrift van de abdij, getuigt abt Gregorius Waterschoot dan weer in 1948 “we hebben hier nog een oude gebarsten klok (1672) van 80kg die enige jaren geleden nog als uurslag dienst deed. Ook een kleinere van 20kg (1627). Deze laatste heeft klaarblijkelijk niet tot de beiaard behoord want ze heeft geen klepel”

Hoe dan ook ontbreken documenten die het bestaan van een beiaard met 30 klokken in de 17de eeuw ontegensprekelijk kunnen staven. Zeker is wel dat de toren in 1610 bestemd was voor een klokkenspel en dat de naam beiaardtoren al vanaf de bouw ervan kan gebruikt geweest zijn.

De beiaard van Alexius Julien

In 1723/1724 giet Alexius Julien uit Lier een nieuwe reeks klokken (al dan niet ter vervanging van de bestaande beiaard). Verschillende bronnen, die mekaar citeren, spreken van 24 klokken, maar volgens de gegevens van abt Waterschoot betrof het 25 klokken. Hij baseert zich hiervoor op de 25 gaten die in de torenvloer zichtbaar zijn langs waar de draden liepen die het klavier met de klokken verbonden. Ook het vermolmde 18de eeuwse klavier dat momenteel nog op een tussenzolder staat, heeft 25 toetsen. Uit de toestand van het klavier meende Waterschoot ook te mogen afleiden dat de beiaard “zelden of nooit bespeeld werd”. Maar er was in ieder geval een handklavier aanwezig dat verbonden was met de Julien-klokken.

Het aantal van 25 klokken wordt ook bevestigd in de interessante correspondentie tussen pater F.G. Thijs van de Postelse abdij en een niet nader genoemde collega uit de abdij van Averbode. De briefwisseling, die wegens het belang ervan als bijlage wordt opgenomen, dateert van eind 18de eeuw en gaat over het versteken van aria’s op de speeltrommel, waarvoor F.G.Thijs verantwoordelijk was. Hij schrijft: “onzen Beyaert Postel heeft maer deze 25 klokken”. Maar toch was het automatisch speelwerk indrukwekkend: de trommel had 77 hamers (gaande van 2 tot 4 per klok) en 63 clavieren (= lichters). Het aantal trommelmaten bedroeg (vermoedelijk) 102 maten als we afgaan op de verdeling die Thijs aangeeft (63 voor het uur, 29 voor het half uur, 3 voor elk kwartier en “drij sesthienden deelen minder als een maet” voor de halve kwartieren. Of de trommel ook door Julien werd gegoten is niet geweten, maar het lijkt zeker niet uitgesloten.

De Franse revolutie

Aan het einde van de 18de eeuw haalden de paters van Postel, uit vrees voor de oprukkende Franse soldaten, de klokken uit de beiaardtoren en begroeven ze onder de aarde bij Hendrik van den Broeck op de Weebosch, onder Bergeijk, gelegen tussen Postel en Eindhoven. In 1836 werden deze klokken verkocht aan Helmond in Nederland door de bemiddeling van Joannes Beugels die, nadat hij uit Postel was gevlucht voor de Fransen, in 1793 als rector van de Latijnse school in Helmond was aangesteld. Hij regelde de verkoop via de firma Petit die afstammelingen zijn van Alexius Julien. Momenteel maken nog zeven Julien-klokken deel uit van de beiaard die is opgehangen in de St. Lambertuskerk (eertijds een parochie van de Norbertijnen van Postel).

De beiaard van Marcel Michiels jr.

Naar aanleiding van het achtste eeuwfeest van de stichting van de abdij en het eerste eeuwfeest van de terugkeer na de Franse revolutie, nam de toenmalige prior en latere abt Gregorius Waterschoot in 1947 het initiatief om een nieuwe beiaard te installeren. Deze beiaard werd geschonken door de gemeente Mol en de vrienden van de abdij.
Marcel Michiels Jr. uit Doornik goot een reeks van 40 klokken (c2-d2-e2—f5). De zwaarste klok woog ca. 300kg. Het klavier was een stokkenklavier met houten kader en ijzeren omsluiting en werd gemaakt door uurwerkmaker Somers uit Mechelen.
Het mechanisch spel werd in 1948 ook door de firma Somers geïnstalleerd; de trommel bevond zich achter de speeltafel. Het betrof een trommel van 600kg, verbonden met een gewicht van 92kg (bediend door een electrische motor) met een doorsnede van ongeveer 1,10m. Er waren 120 maten en 60 lichters, wat in totaal dus 7200 trommelgaten oplevert.

De 30 grootste klokken (c2-g4) waren verbonden met de trommel. Sommige klokken waren van 2 of 3 hamers voorzien en bovendien waren er op sommige klokken nog reserve-hamers. Frans Vos, voormalig beiaardier van de abdij, vertelde mij dat het een springtrommel was (cf. Joltrain-trommel in Lier), maar dit heb ik nog niet kunnen verifiëren (de trommel werd in 1988 verwijderd. Cf.infra).
De trommel werd een eerste maal verstoken door Staf Nees zelf op 23 juli 1948.
In Molenijzer vertelt Gr. Waterschoot dat hij hiervoor “937 pinnen in de trommel plaats (…) de melodieën zijn allen uit de de beiaardcantate” (cf. infra).

In een voorstel tot restauratie en vernieuwing van de beiaard van Postel in 1988, staat over dit automatisch speelwerk van Somers: “Alle toonstiften zijn door veelvuldig gebruik afgesleten, de tractuur en de lichters werken onevenwichtig en zijn eveneens versleten. Dit spel gaf nooit voldoening; het liep onevenwichtig, het is een slechte mechanische constructie”.

De Michielsbeiaard werd ingespeeld op 14 september 1947 door Staf Nees en door Gregorius Waterschoot, prior en organist van de abdij en leerling der Mechelse beiaardschool.
Staf Nees componeerde een Beiaardcantate n.a.v. “het 800-jarig bestaan van de abdij en het eeuwfeest van de wederkomst van de Norbertijnen te Postel”. De inhuldiging van de nieuwe beiaard vormde een onderdeel van deze feestelijkheden. De Beiaardcantate was op tekst van E.v.d. Berg o.praem, pastoor van Postel. Het is niet meteen grote poëzie, maar het geeft wel de typische sfeer weer van de Kempen, de geschiedenis van de abdij en de verwachtingen t.o.v. de nieuwe beiaard.
Het refrein geeft dit mooi weer:

Waar de bossen eeuwig zingen, waar de hei de hemel raakt, waar de Neetjes stil ontspringen waar de beiaardtoren waakt.

De Beiaardcantate is geschreven voor drie mannenstemmen en kinderkoor (knapen) met pianobegeleiding (of klein instrumentaal ensemble?). Bij de uitvoerders waren o.m. een koor samengesteld uit paters van de abdij en het knapenkoor van Bergeijk. Uit de partituur blijkt dat voor het slotkoor Heden moeten bronzen monden onze dankbaarheid verkonden , een intermezzo voor beiaard voorzien was. Of het hier een uitgeschreven partituur betrof, is niet duidelijk; het lijkt aannemelijk dat Staf Nees zelf een improvisatie speelde, als inleiding op het slotkoor.

Tot op de dag van vandaag speelt de automaat op de ‘gewone dagen’ nog vier uitreksels uit deze beiaardcantate. In 1947 werd de beiaardcantate ook opgenomen. Wellicht is deze grammofoonplaat nog ergens terug te vinden?

In Molenijzer van juli 1948 lezen we: “Het oude beiaardklavier van voor de Franse revolutie heeft een net plaatsje in het zeer propere archief-lokaal. – Intussen speelt Mhr. De Prior (= Gr. Waterschoot) op het nieuw oefenklavier. Het ding doet het reuze. Mannen van het vak roepen er over.”

De beiaard van Michiels / Eijsbouts

In 1969 werd de beiaard onder impuls van Frans Vos uitgebreid door Eijsbouts met zeven nieuwe discantklokjes (fis5-c6). In 1988 ging men over tot een grondige restauratie van de torenspits en van de beiaard. Eijsbouts goot een bes1 (Petrus) en een es2 (Gregorius) waardoor het totaal aantal klokken op 49 kwam. Bovendien werden elf discantklokjes van Michiels “omwille van de slechte stemming, vooral qua prime” hergoten (g4-f5). Alle 49 klokken werden gestemd in de gelijkzwevende stemming met diapason 435 Hz waarbij werd rekening gehouden met het typisch Michielskarakter. Ook moest de klokkenstoel en de tractuur, speelklepels etc. die volledig onderkomen waren, volledig vernieuwd worden. Het klavier van Somers werd vervangen door een nieuw klavier “volgens de normen en maten die in een overeenkomst werden bepaald te Leuven (…) op 07.10.83 tussen de Adviescommissie van de Belgische Beiaardiersgilde, de Nederlandse Klokkenspelvereniging en de Deense Gilde van beiaardiers”.

Het uurwerk was nog grotendeels 17de eeuws en stond een verdieping lager, maar was “zo primitief gemaakt dat restauratie ervan geweigerd werd bij de plaatsing van de trommel in 1948” . Eén en ander betekende dat het uurwerk en de trommel “die geen historische waarde heeft” werden vervangen door electronische apparaten. De restanten van het oude uurwerk, het oude Somersklavier en het 17de eeuwse klavier staan nu nog op een tussenverdieping in de beiaardtoren, maar de trommel werd, jammer genoeg, in stukken gezaagd en als schroot verkocht. Een computerspeelwerk bedient nu de 37 zwaarste klokken.

De beiaard van Postel wordt enkel sporadisch bespeeld en heeft, na Frans Vos, geen vaste titularis meer gehad. Nochtans vormt de abdij een uniek kader voor luisteraars (o.a. de binnenkoer met zicht op de bevallige beiaardtoren). De weinige bespelingen en concerten die er doorgaan worden door pater Ivo Billiaert in samenwerking met het beiaardcomité van Mol (waarvan Postel een gehucht is) geörganiseerd.

Bij gelegenheid van de viering van het 850-jarig bestaan van de Norbertijnenabdij Postel, nam Frans Vos een CD op met de beiaard van Postel en Mol. Hierop staat o.a. een bewerking van het slotkoor uit de beiaardcantate van Staf Nees.

 

Tekst: Carl Van Eyndhoven

Sint-Michielskerk Roeselare

Geschiedenis van de beiaard

Geschiedenis van de kerk

De Sint-Michielstoren kreeg zijn huidige uitzicht in 1757. Toen werd de houten campanile voltooid, nadat een zware storm in 1735 de scherpe spits vernield had. De nieuwe constructie zou voortaan dienen als belfort voor de stad Roeselare waarin het stadsuurwerk en de beiaard een plaats kregen.

De stenen romp in laat-gotische stijl werd opgetrokken nadat de stad in 1488 geheel verwoest werd door de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk tijdens de veldtocht tegen Brugge. Door deze plunderingen zijn trouwens ook alle archieven van voor deze datum verdwenen. Er is dus weinig bekend over de middeleeuwse geschiedenis van Roeselare . De bouw van de nieuwe toren duurde van 1497 tot 1504. De stenen torenbouw in gele baksteen werd bekroond met vier hoektorens en een hoge spitse naald. Een notitie uit 1735, toen de spits door een storm werd afgerukt, vermeldt dat de toren toen 274 voet of 75 meter hoog was .

In de stadsrekeningen van 1551-1552 wordt de wijding van nieuwe klokken voor de Sint-Michielstoren vermeld. Vermoedelijk werden deze gegoten door klokkengieter Thomas Caulier, want in hetzelfde document worden aan hem 4 kannen presentwijnen geschonken. Dit is meteen het oudste bericht over een gieting van klokken in Roeselare.

In het begin van de 17de eeuw verhuisden de beiaardklokken en het stadsuurwerk van het bouwvallig geworden belfort naar de Sint-Michielstoren . Dit gebeurde wellicht tussen 1627 en 1629. In de stadsrekening van 1627-1628 lezen we : “Aen Michiel Schotte, over het onderhouden van de oorloge staende alsnu op den thoren van de kercke…”.

In de nacht van 19 januari 1735 werd de torenspits door een zware storm afgerukt : “…vanden thooren vande kercke waer van de schoone en hooghe naille is afgeworpen op den 19den january 1735 corts naer twee uren door eenen grauwsaemen orcaen ende daer door oock het noortoostersche torreken met een deel vande gallerije ende eene groote bresse inden thooren ten noordoosten”.
Er ontstond meteen een geschil tussen de geestelijke tiendeninners en het stadsbestuur die zou instaan voor de herstelling. Een houten kap bedekte voorlopig de gehavende toren. In 1742 beslechte de Raad van Vlaanderen de zaak en oordeelde dat de tiendeninners de bouw van een achthoekige toren bedekt met schaliën zou bekostigen. Doordat Roeselare midden in het krijgsgeweld lag tijdens de Oostenrijkse Succesieoorlog duurde het tot 1751 vooraleer de constructie van de campanile zou beginnen. Na wat discussie over het ontwerp, werden de definitieve plannen getekend door Jacobus Caytan. In 1753 tekenden de stad en de tiendeninners een nieuwe overeenkomst, waarbij de stad “ten eeuwigen dage” zou instaan voor het onderhoud van de toren op voorwaarde dat de tiendeninners een som aan de stad betaalden van 1600 gulden en het herstel zouden bekostigen van de kerk en de pastorie . De nieuwe campanile werd uiteindelijk in 1757 voltooid. Sindsdien meet de toren 62 meter. De vier hoektorens werden, samen met de galmgaten, pas in 1758 hersteld.

De eerste voorslag

Zoals iedere Vlaamse stad had ook Roeselare op het marktplein een belfort met lakenhalle, annex schepenkamer. De stadsweegschaal en de keurderskamers vonden in de halle een onderkomen en een ruimte was ingericht als stapelplaats en verkoophuis.

In het gebouw was ook een kapel waar de stadsmagistraten iedere maandag de mis bijwoonden. Het was een rijk versierd gebouw met beelden op de voorgevel. Vermoedelijk ontstond het complex rond 1260. In de tweede helft van de 16e eeuw vallen de hallen ten prooi aan het oorlogsgeweld en worden zwaar geschadigd. De herstelling van de hallen gebeurt in het begin van de 17e eeuw. De belforttoren verliest dan zijn functie als klokkentoren, wanneer klokken en uurwerk verhuizen naar de Sint-Michielstoren. In 1704 stort de toren geheel onverwacht naar beneden, waarbij drie mensen onder het puin bedolven worden. Wanneer de hallen in 1749 dan nog eens uitbranden, beslist het stadsbestuur om het middeleeuwse gebouw volledig te slopen en een nieuwe stadhuis te bouwen in rococostijl.

De vroegste vermelding van een uurwerk voor het belfort van Roeselare vindt men terug in de stadsrekeningen van 1488-89 . Het betreft hier de wederopbouw na de reeds voornoemde verwoestingen in 1488 : “Item nog betaelt tYperen up tmaken van den oorloge van Roesselare”. Wie de uurwerkmaker te Ieper was, is niet bekend. De installatie van het uurwerk vond pas vijf jaar later plaats tijdens de herstellingswerken aan de halle. Joosse van Aelmeersch wordt betaald voor het ophangen van de schelle en het uurwerk en het plaatsten van de wijzer .

Dan volgen geregeld vermeldingen over het onderhoud van het uurwerk : 1498-99 door Maerten vander strate; 1520-21 door de smid Pieter vander strate. Regelmatig worden ook nieuwe touwen aangeschaft voor de ophanging van het gewicht.

In 1543 maakt Jan Valcke uit Kortrijk een nieuw stadsuurwerk. Hier wordt voor de eerste maal gesproken over een voorslag. Het uurwerk wordt voorzien van drie voorslagklokjes (appeelen) en de wijzerplaat krijgt ook een tweede wijzer : “Eerst betaelt Jan valcke, voor de leverynghe vander nieuwe oorloige, volghende de voorwaerde…..

Noch betaelt den zelven, van hueverwerck by hem ghedaen, ende gheestimeert by ghezworen meesters hen dies verstaende, nopende de drie appeelen, ooc het werck vanden tweesten wysere”.

Er zijn ook aanwijzingen dat er een jaquemart onder de vorm van een wildeman op de toren stond, want de rekeneningen maken vermelding dat Claeis Tasson een wildeman sculpteert. Gildis vande potke levert lood voor de draadgeleidingen met waterkering naar de klokjes en naar de jaquemart : “Betaelt gillis vande potke, van ghelevert thebbene zeker nombre van loode omme de pypen daer de treckdrayen duer gaen vanden wildeman ende appeelen”

De Rijselse klokkengieter Jan Heudebert giet in 1560 een nieuwe voorslag met 7 klokjes. Twee van de oude apelen worden aan de gieter als brons verkocht : “Betaelt Jan heudebert, clockghietere, van geghelevert thebbene een accoort van zeven appeellen ofte voorslaeghen hier up de halle…”. Zoals gebruikelijk worden de klokjes in de toren geplaatst door een torenuurwerkmaker, die ook instaat voor het maken van alle installaties. Uurwerkmaker Jacques le Dieu voert de werken uit en levert ook tuimelaars, hamers, luidmechanisme voor de grote klok, plus een trommelmechanisme met stiften (hier register genoemd) : “Betaelt Jacques Le Dieu, voor de zelve appeelen te hanghene up de halle ende eene omme te luudene ende reste, die ande stylen hanghen moghen, ant hout te hanghene ende aer niet te moeten hanghen met yseren, daertoe maeckende de tumelaers, hamers, naer den heesch vanden weercke, ende alle de noten upt registre te maeckene…”

Vanaf 1560 klinkt er dus automatische klokkenmuziek over de Roeselaarse binnenstad.
Net als in andere steden in die tijd is het ook hier de uurwerkmaker die instaat voor het programmeren van de muziek op de trommel : “Betaelt den zelven (Jacques le Dieu) vande orloidze te stellene ende onderhoudende tzynen coste ende de noten vande appeellen te verstellen naerden tyt”.

Jan Heudebert breidt in 1567 de voorslag nog uit met twee klokken. In de stadsrekeningen van dat jaar wordt ook voor de eerste maal gesproken over het handspel. Beiaardier Christiaen vander Strate krijgt een vergoeding voor het onderhoud van het uurwerk, de versteek van de melodieën op de trommel en het spelen van liederen volgens de tijd van het jaar : “Betaelt Christiaen vander Strate over de oorlogen te stellen ende onderhouden tzijne koste ende de noten van den apeele telcken up tbelfort te verstellen ende liedekens naar den tijd van den jare daerup te spelen”.

Tijdens de godsdienstoorlog wordt de halle opnieuw zwaar beschadigd. De geuzen slaan in 1566 alle beelden van de voorgevel stuk en een groot gedeelte van het gebouw werd door vuur vernield : “duer de voorleden troublen ende destructie metten brande es de oirloge gheruyneert”.

Wanneer de streek rond Roeselare in 1578 onveilig wordt door talrijke rondtrekkende geuzenbendes, worden de klokken zowel uit de Sint-Michielstoren als uit het belfort gehaald om ze in veiligheid te brengen. Na de onlusten treft men het stadsuurwerk vernield aan en de nachtwachters bedienden zich tijdelijk met zandlopers : “voor twee zantloopers, diendende tot onderhouden vande wacht aldaer mits de oorloige verbrant ende ghedestrueert es”.

Nadien verlopen de herstellingswerken niet vlot. Ook zit beiaardier Joos vanden Kere zonder werk, want vanaf 1580 werkt hij als stadsbode. Blijkbaar talmt men met de herstelling van de halle want in 1604 is het complex nog steeds niet voltooid. Wel bespeelt Maryn vander Strate opnieuw de beiaard. De magistraten zullen echter nog tot 1616-1618 vergaderen in het huis van de griffier. Pas dan was de halle weer helemaal gebruiksklaar .

De verhuis naar de Sint-Michielstoren

Zoals reeds eerder vermeld verhuizen rond 1629-1630 de stadsklokken en het uurwerk van het belfort naar de Sint-Michielstoren. In 1629 wordt metser Jan Cappol vergoed om een klokje van de stadshalle af te halen en “wederom tselve ghehanghe thebben in den torre vande kercke deser stede om te dienen totten voorslach.”

In 1630 krijgt Bertholomeus Ruys uit Ieper de opdracht om de trommel van het automatisch spel uit te breiden. Het contract vermeldt de aanpassing van de trommel voor de bediening van 13 hamers en het leveren van de nodige tuimelaars, lichters en noten. Het contract tussen de stad en de Ieperling wordt echter een paar dagen later verbroken. Uiteindelijk voert de Rijselse uurwerkmaker Anthone Beugne de werken uit, daar hij een lager bod had gedaan.

Hij stelt echter dat een uitbreiding van de bestaande trommel niet zal voldoen. Hij wil een compleet nieuwe inrichting maken, die de verschillende functies van een voorslag kan uitvoeren : het slaan van het uur, halfuur en kwartier, het spelen van muziek en allerlei soorten liederen. De nieuwe trommel moet een diameter hebben van drie voet (82 cm) om 22 hamers te bedienen. De elf klokken krijgen dus elk twee hamers met dito tuimelaars. De trommel moet tachtig maten hebben en per maat de mogelijkheid om acht noten te plaatsen. Vijf tot zeshonderd noten zouden moeten volstaan om een gevarieerde versteek te realiseren. Verder voorziet hij de installatie van een nieuwe kast en een nieuw klavier uitgerust voor tweeëndertig toetsen. Hier wordt dus voor de eerste maal te Roeselare melding gemaakt van de bouw van een beiaardklavier. Verder blijkt dus dat niet alle klokken gebruikt worden in het automatisch spel. Deze traditie bestaat vandaag nog altijd. In de huidige beiaard hebben slechts de twee laagste van de vier oktaven klokken hamers. Gerard Medaert, de zangmeester en koster van de kerk – en tevens orgelbouwer -, krijgt de opdracht om de trommel te programeren voor het uur, het half uur en de kwartieren.

Ondertussen werd ook een akkoord gemaakt met de klokkengieters François Delespine en Nicolaeys Chaboteau voor het uitbreiden van de reeks klokken in de toren. Ze hergieten te Roeselare eerst de gebarsten tweede grootste klok, toegewijd aan Maria en vervolgens gieten ze acht beiaardklokken. Nadien worden vanuit het atelier te Gent nog eens drie extra beiaardklokken geleverd. Na de voltooiing van de werken wordt de beiaard in 1631 feestelijk ingespeeld door de beiaardier van de Sint-Pieterskerk te Rijsel.

In 1662 dienen een aantal gebarsten grote klokken hergoten te worden. De opdracht voor de grote klok gaat naar twee Rijselse klokkengieters Adriaen Alio en Hubert Renard. Zij gieten in de zomer van 1663 tevens acht nieuwe klokjes voor de beiaard. Het hergieten van twee andere grote gebarsten klokken werd toegewezen aan de Doornikse gieter Anthoine Souverain. Deze mislukte echter vier maal in zijn opdracht en verliet Roeselare met heel veel schulden. Wie de klokken dan in 1664 uiteindelijk hergoot, is niet bekend.

In 1687 hergiet Jean Wespin uit Rijsel een beiaardklokje. Diezelfde klokkengieter wordt ook ingeschakeld wanneer de grote Sint-Michielsklok of do-klok in 1698 barst. De oorspronkelijke klok woog ongeveer 2000 kg. Blijkbaar is de hergieting geen succes want een jaar later wordt het werk overgedaan door twee andere Rijselse gieters Tousaint en Petrus Cambron.

In 1727 wordt na het overlijden van stadsbeiaardier Jan de Gandt een vacature uitgeschreven waarop vier kandidaten zich meldden. Uiteindelijk krijgt Guillaume Simono uit Menen de opdracht toegewezen. Dit blijkt naderhand geen slechte keuze te zijn, want de man beschikt over heel wat talent als beiaardconstructeur. In zijn sollicitatiebrief, die reeds een functiebeschrijving is van de taak als klokkenluider en beiaardier, staat vermeld dat Simono op eigen kosten twee chromatische klokjes zou laten gieten en bovendien de gebarsten beiaardklokken zou laten hergieten. De stad zou de klokspijs leveren . Of dit werkelijk gebeurd is na zijn aanstelling, moet nog onderzocht worden.
De tweede klok of Maria-klok met de toon re wordt in 1730 hergoten door Ignatius Decock uit Heestert. De klok had een gewicht van ongeveer 1300 kg. Beiaardier Simono verkrijgt ook de hergieting van een gebroken beiaardklokje en de uitbreiding van de beiaard met twee nieuwe exemplaren. De uitbreiding betreftvwellicht het aanvullen van nog ontbrekende chromatische tonen in het instrument : “…ende daerenboven twee nieuwe clocxkens dienende tot de selven beyaert het eene “dieze” ende het andere “bemol” op de toonen die den clockspeelder Simono aen hem de cocq sal opgheven”.

Na de storm

Na de vernieling van de spits door de storm in 1735 blijft de beiaard, die toen in de grote klokkenkamer was opgesteld, verder in gebruik. In 1738 wordt een beiaardklokje door Ignatius Decock hergoten. Mogelijk had dit schade opgelopen tijdens de storm. Ook in 1742 hergiet Decock, samen met zijn zoon Albert Ferdinand, een beiaardklok. In 1752 doet men beroep op de Brugse gieter Georgius Dumery voor het hergieten van vier klokjes en het leveren van een nieuwe klokje.

Wanneer de bouw van de nieuwe campanile in 1751 begint, maakt men ook nieuwe plannen voor de beiaard. Het uurwerk wordt verplaatst naar de eerste verdieping van de nieuwe constructie. Wegens de nieuwe opstellingen vraagt het mechanisme een grondig aangepassing. Vanwege slijtage zijn een aantal onderdelen ook aan vervanging toe. Verder worden alle onderdelen van het automatisch spel samen met de beiaardklokken van de grote klokkenkamer in de stenen romp hogerop gebracht in de campanile. Het Roeselaarse stadsarchief bewaart nog het werkplan uit 1753: “Specifieke vande noodsakelycke veranderinghe omde drie wysers, ende orlogie te transporteren op het eerste tafelment op de toren der stede van Rousselaere metsgaeders werck om het carillon”.

De beiaard krijgt een zichtbare plaats in de lantaren. Het was een traditionele ophanging, waarbij een groot aantal klokken aan balken in de lantarenopeningen tussen de peilers worden bevestigd. Vandaag noemen wij dit een open toren, waarbij de klokken zichtbaar zijn vanop de begane grond. Deze situatie is nog zichtbaar op oude foto’s van de Sint-Michielstoren.
De uitvoering van het werkplan en de levering van de nodige onderdelen wordt toegewezen aan de stadsbeiaardier Guillaume Simono. Nogmaals wordt de beiaard uitgebreid met drie klokjes in 1753 en een in 1754, allen gegoten door Dumery . In 1754 is alles klaar.

De werken zijn blijkbaar veel omvangrijker geweest, dan aanvankelijk ingeschat. Want Guillaume Simono dient bij de stad een rekening in voor het vele extra werk : “Supplierende verthoont reventelick guille Simono clockspeelder der stede ende prochie van tselve Rousselaere te kennen gevende hoe dat hij gedeurende het maecken van den toren gedeurigh heeft moeten op den toren gaen soo om te ordonneren, assistere als andersints, alsoo dat den suppliant meer als een maendt sijnen tijdt geemployeert heeft op den selven toren, dit bij ordre van u.l. heeren geauthoriseert…”. Nadien blijft Simono ook instaan voor het onderhoud en de herstellingen aan uurwerk en beiaard. In 1755 hergiet Olivier Decock, pastoor te Lauwe en zoon van Ignatius, nog een gebarsten beiaardklok.

Dan duurt het tot 1774 voor de stadsrekeningen opnieuw gewag maken van de beiaard. De kleinste klok van het groot gelui, de Sint-Annaklok, wordt hergoten door Jean Theodor Barbieux uit Doornik. De hergieting gebeurt aan de voet van de toren. Vanaf 1798 wordt de versteek van de trommel niet meer door Ludovicus Simono uitgevoerd, maar door Joannes-Franciscus Carpentier, een schoolmeester-orgelist. In 1802, tijdens de Franse bezetting, haalt men in Brugge bij Willem Dumery een nieuw gegoten beiaardklokje af. De Franse bezetter maakt trouwens gretig gebruik van de Roeselaarse klokken voor het verkondigen van allerlei gebeurtenissen. Zo klinkt de beiaard bij het planten van vrijheidsbomen, op 1 augustus 1796 bij de herdenking van de val en de terechtstelling van Robespierre, bij de overwinningen van de jonge generaal Bonaparte tijdens zijn Italiaanse veldtocht enz. Met de sluiting van de kerken wordt de beiaard het zwijgen opgelegd. In 1798 worden op 25 en 26 november alle klokken uit de Roeselaarse torens gehaald. Hoogst waarschijnlijk blijft de beiaard ongemoeid, want in het jaar 1800 bespeelt Louis Simono de beiaard bij het bezoek aan de stad van de prefect. Bij die gelegenheid worden ook de klokken van de Sint-Michielstoren geluid .

Roeselaarse beiaard tijdens de 19de eeuw

In 1867 wordt de Roeselaarse beiaard grondig aangepakt. Severinus Van Aerschodt, klokkengieter uit Leuven, voert de werken uit. Vijf oude klokken blijven bewaard, veertien worden hergoten en de beiaard wordt uitgebreid met negentien nieuwe klokken. Het klassieke stokkenklavier wordt vervangen door een uitvinding van de Gentse orgelbouwer Leo Lovaert. Voortaan bespeelt de beiaardier de klokken door middel van een pneumatisch pianoklavier. Historicus Frans De Potter schrijft dat jaar in zijn Geschiedenis van de stad Rousselare: “Aan Rousselare komt de eer toe, het eerst van al de Belgische steden ’t nieuwe stelsel van beiaardspel, door Lovaert uitgevonden, toegepast te hebben. Nu behooren geene zware pedalen meer in beweging gebracht te worden : ieder, die de piano bespeelt, kan zonder de minste moeite allerlei muziekstukken, hoe ingewikkeld ook, op den beiaard uitvoeren. Een ander voordeel van deze schoone vinding is, dat men met een kalvier, door de vingers in beweging gebracht, meer akkoorden aanslaan kan, en dat al de tonen met volkomene zuiverheid en netheid gehoord worden” .
François Devriendt, organist van de Sint-Michielskerk, bespeelt de beiaard tijdens de inhuldiging op zondag 13 september 1868.

Nadien blijkt dat het nieuwe pianoklavier niet goed functioneert en vrij snel wordt de beiaard onbespeelbaar. Herhaaldelijke pogingen worden ondernomen tot verbetering maar tevergeefs.

In 1887 doet gemeenteraadslid Ferdinand Callebert aan het stadsbestuur het volgende voorstel : “Mijneheeren, ik doen den stelligen voorstel dat er op de stadsbegroting van 1888 eene voldoende som worde ingeschreven om den wekker en het bespelen van den beiaard te volmaken. Sedert bijna 20 jaren hangt de beiaard, bestaande uit 39 klokken, makende 3 oktaven en half, onverrichterzake op den toren. ’t Is waarschijnlijk jammer. Het is nu meer dan 51 jaar dat ik deel maak van den Gemeenteraad, weigert mij toch die voldoening niet, opdat ik vooraleer te sterven, toch nog den beiaard moge horen spelen.”

In 1892 neemt de Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn contact op met de stad en biedt een oplossing voor de aanslepende problemen. Men komt tot een akkoord, waarbij een volledige nieuwe installatie wordt gebouwd en de beiaard gescheiden wordt van de luidklokken. De trommel en het klavier worden gemaakt door het atelier van Desiré Somers uit Mechelen. Denyn spreekt over het Roeselaarse Lovaertklavier in zijn lezing over beiaardklavieren tijdens het Tweede Congres voor Beiaardkunst te ’s Hertogenbosch: “…ik herinner mij dat de heer D. Somers uit Mechelen, die in 1893 de tot een rommel verworden installatie op te ruimen kreeg, ondermeer een massa kartonnen buizen van 1 centimeter doorsnede, loopende van het klavier naar de klokken” . Op koekezondag, 3 september 1893, wordt het vernieuwde instrument door Denyn feestelijk ingespeeld.

De moeilijke geboorte van de Michiels-beiaard

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917, wordt de Roeselaarse beiaard, net als die van Izegem, door het Duitse leger uit de toren verwijderd. Alles samen gaat het om 43 klokken, zijnde 38 beiaardklokken en 5 luidklokken. De grootste klokken worden in de klokkenkamer kapot geslagen. De brokstukken worden samen met de overige klokken op vrachtwagens geladen en naar Duitsland vertransporteerd. In 1919 vraagt de Roeselaarse burgemeester aan de Minister van Economische zaken een schadevergoeding voor de aanschaf van een nieuwe beiaard. Een jaar later vraagt de stad prijs voor “een nieuw stadscarillon met 38 klokken en eene nieuwe torenhorloge” aan Edward Michiels en Zonen uit Mechelen. De stad refereert naar het torenuurwerk dat Michiels in 1907 had geleverd voor de Sint-Amandskerk en waar iedereen zeer tevreden over was.

Amper een week later bezoeken Prosper Michiels en zijn broer Marcel, de klokkengieter, versterkt door Jef Denyn de Sint-Michielstoren. Vrij snel wordt de zaak beklonken en krijgen zij de opdracht tot het gieten van een volledig nieuw instrument met klavier en automatisch spel van 35 klokken met een totaal gewicht van 3.330 kg. De overeenkomst stipuleert ook nog dat Jef Denyn de technische leiding heeft, dat hij de aria’s op de trommel zal versteken en dat hij het inhuldigingsconcert zal verzorgen. Omer Michaux, die de drie luidklokken voor de Sint-Michielskerk had mogen gieten, probeert tevergeefs nog de opdracht in de wacht te slepen .

Oorspronkelijk was het inhuldigingsconcert voorzien voor 20 augustus 1921 tijdens de kermis. Het gieten van de klokken verloopt echter niet vlot, want verschillende exemplaren worden afgekeurd. Op 1 augustus is er nog geen enkele klok in de toren. Het zou nog driemaanden duren eer de klokken de gieterij in Doornik verlaten. Het inhuldigingsconcert op 17 april 1922 wordt uiteindelijk gespeeld door Jef Denyn, Staf Nees, Kamiel Lefèvere en de stadsbeiaardier Ildefons Seghers. Het duurt nog tot juni van dat jaar vooraleer ook de wekkering helemaal af is.

Deze beiaard voldoet echter niet en klinkt verschrikkelijk vals. Voor de inhuldiging heeft men reeds heel wat klokken hergoten, maar nog is het resultaat niet goed. Het stadsarchief van Roeselare bewaart een schrijven uit 1922 van een niet nader te identificeren musicus uit Parijs waarin hij uiting geeft aan zijn verbazing over de valsheid van de nieuwe klokken. De man, op weg naar Brugge, hoort bij toeval de beiaard en meent dat die zo gehavend uit de oorlog gekomen was. Groot is zijn verwondering, als hij verneemt dat het hier om een volledig nieuwe beiaard gaat .

De stad neemt geen vrede met het resultaat en maant Michiels Sr. aan om hierin verbetering te brengen. Deze stelt voor om in het najaar van 1925 alle valsklinkende klokken te herstemmen. Ondertussen overlijdt de klokgieter en de stad maakt in 1926 een nieuw akkoord met zijn zoon en opvolger Marcel Michiels Jr. waarbij deze belooft de hergieting en herstemming op eigen kosten ten doen.

Twee jaar later is er echter nog niets gebeurd. De stad onderneemt ook niet direct verdere stappen en het komt niet tot een verbetering van de Roeselaarse beiaard.

Het duurt tot 1939 vooraleer het Roeselaarse schepencollege opnieuw Marcel Michiels contacteert. Er komt een nieuwe voorstel waarbij de hele beiaard hergoten zou worden en de inrichting een renovatie krijgt. Men komt tot een akkoord en op 20 september 1939 verlaten de oude klokken de toren. Michiels stelt voor om de nieuwe beiaard op een “moderne” manier in de lantaren op te hangen en galmborden aan te brengen in de openingen, zodat alles beschermd is voor regen en wind. De klank van de beiaard zou hierdoor ook flink verbeteren.

Het monteren van het nieuwe instrument zal in 1942 gebeuren in volle oorlogstijd. De inhuldiging door Staf Nees vindt plaats op 18 juli van dat jaar. Gerard Marichal en Elie Ryckelinck, allebei studenten van de Mechelse beiaardschool, spelen ook.

Naoorlogse periode

In 1968 voerde de firma Meridiaan uit Menen renovatiewerken aan de beiaard uit, waarbij de mechanische trommel van het automatisch spel vervangen wordt door een elektromagnetisch systeem met ponsband. De trommel wordt uit de toren gehaald en meegenomen naar het atelier van Meridiaan. De inhuldiging van het vernieuwe instrument vindt plaats op 31 oktober 1969 en wordt gespeeld door stadsbeiaardier Jozef Flipts.

Opnieuw treedt een snel verval op, want bij een inspectie in 1985 wordt vastgesteld dat enkel nog de 35 klokken, de grootste klepels en de hoofdbalken van de klokkestoel in goede staat zijn. De rest is doorroest en aan vervanging toe. De herstellingen worden in 1987 uitgevoerd door Clock-O-Matic. Er worden 15 nieuwe klepels geleverd. De tuimelaars, de klepelscharnieren, de verbindingen en de veren worden allen vervangen. De automaat wordt een computer-speelwerk met electro-magnetische hamers. Er komt ook een nieuw vier-octaafs stokkenklavier volgens de Noord-Europese standaardmaten. In maart 1988 worden in de gieterij Eijsbouts te Asten (Nederland) 12 nieuwe klokjes gegoten voor het vierde oktaaf. De inspeling gebeurt door Jo Haazen op vrijdag 24 juni 1988.

Naar aanleiding van het 10-jarig ambsjubileum van burgemeester Daniël Denys in 1991 wordt hem door de Kamer voor Handel en Nijverheid een beiaardklok geschonken, die als “es” het basregister zou vervolledigen. Deze klok van 400 kg krijgt uiteraard de naam “Daniël”. In 1992 wordt ze samen met de 47 andere beiaardklokken opnieuw uit de toren gehaald en naar de gieterij Eijsbouts gebracht voor een herstemming van de ganse beiaard. Het stadsbestuur bekostigt aansluitend nog de gieting van een basklok van 890 kg met het schild van Roeselare, die als “bes” de beiaard volledig maakt. De Roeselaarse beiaard krijgt dan ook een nieuw eikenhouten klavier, door de gieterij Eijsbouts vervaardigd.

Merkwaardigheden

In de Sint-Michielstoren te Roeselare zijn de luidklokken en de beiaard, anders dan gewoonlijk, volledig van elkaar gescheiden. De vier luidklokken maken dus geen deel uit van het basregister van de beiaard. Uniek is dat de luidklokken nog steeds dagelijks met de hand geluid worden : drie maal daags het angelus, de endeklok bij een overlijden, het klein en groot akkoord op zondagen en feesten, het overdood-luiden bij het overlijden van de deken, de bisschop, de paus of de koning. De luiders staan onder de leiding van de hoofdluider, die tevens verantwoordelijk is voor het stadsuurwerk en voor het automatisch spel van de beiaard.
Sinds oudsher worden de luiders betaald zowel door de kerk als door de stad, daar de toren tevens als belfort dient voor de stad Roeselare. Deze luiders verenigden zich in 1987 in een vzw onder de naam “Roeselaarse Klokkengilde”. Deze vereniging zet zich in voor het verzorgen en het bewaren van de manuele luidtraditie. Onder impuls van de klokkengilde werd de toren ingericht als klokkenmuseum en opengesteld voor het publiek. Het initatief tot de laatste restauratiebeurt van de beiaard ging ook van deze vereniging uit. Jaarlijks wordt een internationaal beiaardfestival georganiseerd en wordt een jaarboek gepubliceerd.

In 1990 werd de oude trommel uit 1922 door het stadsbestuur teruggekocht van de firma Meridiaan. Hij werd in de stadswerkplaatsen door bestuursleden van de Roeselaarse Klokkengilde vakkundig gerestaureerd en herschilderd. Nadien kreeg hij terug een plaats op de tweede verdieping van de toren.

Op zaterdag 26 september 1992 werd te Roeselare een afdeling geopend van de Koninklijke Beiaardschool uit Mechelen op initiatief van de directeur Jo Haazen, de schepen van onderwijs en cultuur Marc Deseyn en de klokkengilde. Reeds bijna twee decennia leren mensen uit West-Vlaanderen als amateur of als professionele beiaardier er het instrument bespelen.

Naast de stadsbeiaard beschikt de Sint-Michielstoren ook over een kleine museumbeiaard van 15 klokjes, gegoten in 1997 bij Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel (Nederland). De toonreeks is g3-a3-b3-c4-cis4-d4-e4-f4-fis4-g4-a4-b4-c5-cis5-d5. De grootste klok weegt 28 kg, de kleinste 10,3 kg. Met deze klokjes kon de werking van de oude trommel op de museumzolder gedemonstreerd worden. Nadien werd ook het oude klavier door middel van tuimelassen aan deze klokjes gekoppeld, zodat ook bezoekers even kennis kunnen maken met het beiaardspel. Het geheel werd gerealiseerd door de firma “Michiels. Torenuurwerken en beiaarden” uit Mechelen.

In 2002 schonken de paters Redemptoristen uit Roeselare hun torenuurwerk met voorslag aan de Roeselaarse Klokkengilde. Het uurwerk dateert uit 1922 en werd gemaakt door de firma Tordoir uit Brussel. Met een minitrommeltje wordt een “Bigben” aangedreven van vijf klokken, gegoten door Michaux uit Leuven in 1921.

Doorheen de jaren werd de verzameling klokken, bellen en torenuurwerken uitgebreid met verschillende schenkingen en aankopen.

Beiaardiers

1552-1554 naam onbekend, de beiaardier overlijdt in 1554 aan de pest
1555 een beiaardier uit Doornik bespeelt de klokken
1567 Christiaen Vander Straete
1572-1580 Joos Vandenkeere
1604 Maryn vander Strate
1631-1642 Marcq van Borre
1642-1649 Nicolaeys Verstraeten
1649-1663 Jan Leynaert
1663-1670 Charles d’Hulster
1670-1679 Jan Leynaert
1679-1726 Jan de Gandt
1727 Guillaume Simono
1792 Ludovicus Simono
1830 Ludovicus Simono
1839 Antoon Nono
1868 François Devriendt
1893-1917 Ildefons Seghers
1922-1939 Ildefons Seghers
1942 Gerard Marichal Elie Ryckelinck
1947 Jozef Flipts
1993 Koen Cosaert
2001 Wim Berteloot (Adjunct-beiaardier)

Tekst: Koen Cosaert

Stadsbeiaard Antwerpen

Geschiedenis van de beiaard van Antwerpen

In 1482 “…begonst men te spelen op clocken…

…aldaer doende trecken die seel met stocken” is nog steeds de oudste verwijzing naar een beiaardklavier. Bovendien vermeldt dezelfde kroniek één jaar vroeger dat er “alderhande liedekens en choorsanck” werden gespeeld.
Er was inderdaad reeds vroeg een grote klokkenbedrijvigheid.
In de 14de eeuw werd er in de stadsrekeningen melding gemaakt van de stormklok Orida (Gerardus de Leodio, Antwerpen, 1316, 1.928 kg), de werck- of daghclocke (1398), een slaepclocke, een diefclocke, een vuerclocke, en de wacht-clocke (1398). In de 15de eeuw hingen kerk en stad meerdere klokken bij, o.m. twee van Gherijt Butendiic (Utrecht, 1431), twee van Joannes en Willem Hoerken genaamd Gabriël en Maria (’s Hertogen-bosch, 1459), en Salvator, Maximiliaen, Peter en Elisabet van Henricus Waghevens (Mechelen, 1480).
Hoewel er vanaf 1431 in de kerkrekeningen anders werd gehonoreerd voor beyaerden dan voor luyen, was er van traditioneel beiaardspel nog geen sprake.
In 1507 kregen Willem en Gaspar Moer (’s Hertogenbosch) van de kerkmagistratuur opdracht om, ter ere van Keizer Karel, Antwerpens zwaarste klok te gieten: Karolus (ca. 5.500 kg.)
Deze werd in mei van dat jaar op het kerkhof van de kathedraal gegoten.

De wedijver tussen kerk en stad

Tegen het begin van de 16de eeuw bezat de stad een diatonische voorslag.
Bij de bestelling van een nieuw torenuurwerk en voorslag in 1535, kreeg Cornelius Waghevens (Antwerpen) opdracht deze met 12 klokken uit te breiden. In 1538 werd het uurwerk geplaatst, in 1540 de klokken gegoten en op 7 maart van dat jaar klonk het automatisch speelwerk, bestaande uit tenminste 17 klokken (wellicht meer, want in 1541 werden er 10 kleintjes verkocht aan de Sint-Andrieskerk.)
Bij de inhuldiging speelde beiaardier Sambsoen van Solbrecht Mertenszoon. Hij bleef beiaardier tot 1560 en werd opgevolgd door Jacques Rieulin.
De kerkmagistratuur reageerde op deze beiaardevolutie en besliste in 1563 een zware luidklok (Thomas, ca. 4.000 kg) en 18 kleine klokken te bestellen. Die opdracht ging naar Jean Fer uit Doornik.
De kerkbeiaard werd ingeschakeld bij de erediensten en werd ook wel de daeghelyksche beiaard genoemd. Het repertorium moest bestaan uit “eenige psalmen, geestelycke oft welstichtige liedekens ende loffsangen, tot beter onderrichtinge vande gemeynte ende stichtinge van d’eene ende d’ander religie”.
Dit kreeg Jacques Rieulin te horen in 1580-1581 omdat hij “onbehoorlycke oft onstich-telycke balladen, liedekens of dichten” had gespeeld. In 1596 werd één klein klokje van de kerkbeiaard hergoten door Cornelius Janssens (Antwerpen).
De ondertussen afgewerkte toren en haar instrumenten werden een curiosum en in 1608 verscheen te Hannover het boekje Tintinnabulis met daarin een tekening waarop een beiaardier staat afgebeeld.
Het betreft een fantasietekening van de Antwerpse beiaard (33 klokken) en haar beiaardier. Deze prent is totnogtoe de oudst gekende afbeelding van een beiaardier.
In de daaropvolgende jaren verschenen gelijkaardige tekeningen: Angelo Roccha, De Campanis Commentarius, Rome 1612; Marin Mersenne, Harmonicorum Libri, Parijs, 1636. Zij beschrijven alledrie “het uitstekend muzikaal samenspel, zo kunstig en harmonieus, dat men geen klokken maar een orgel schijnt te horen.”

De kerk- of kapittelbeiaard (hoogte ca. 50 meter)

In 1637 hadden de kerkmeesters Jan Cauthals (Mechelen, +1640) belast met het verbeteren van hun beiaard.
Blijkbaar zonder bevrediging want in 1654 kregen François en Pieter Hemony (Zutphen) de opdracht om een nieuw instrument te gieten van 32 klokken.
Drie basklokken werden geïntegreerd (Karolus (gis0 = c1), Thomas en Maria).
Zo beschikte de kerk in 1655 over een instrument van 35 klokken (klaviertonen c1 , d1, e1 – chrom. -c4).
Pieter Teron vervaardigde “een nieu clouwier”.
Vóór 1767 werden twee anonieme discant-klokjes toegevoegd (klaviertoon d4 en e4).
Onder impuls van Joannes de Gruijtters kwamen er in 1767 nog drie discantklokjes bij van Joris du Mery (klaviertoon cis4, dis4 en f4) zodat het totaal op 40 kwam.
Na de ambtstermijn van vader en zoon de Gruijtters werd de kerkbeiaard steeds minder bespeeld (tijdens de Franse Revolutie was er een speelverbod) en het instrument geraakte stilaan in verval.
Na W.O.I werden negen klokken uitgeleend aan behoeftige parochies.
In 1925 verhuisden nog 23 klokken naar de tuin van de dekenij, zodat enkel de acht luidklokken overbleven.
Na W.O. II werden opnieuw verscheidene klokken uitgeleend.
Toen alle klokken werden teruggevraagd in 1957, had men er nog slechts 24.
Nog twee Hemony-luidklokken werden uit de toren gehaald om samen met de 24 andere Hemony-klokken aan de Sint-Catharinakerk van Hoogstraten te geven.
Twee Hemony-klokjes (slagtoon a2 en d3) barstten bij herstemming (M. Michiels, 1957) en werden hersmolten.
De acht hoogste klokjes zijn dus spoorloos (3 Hemony’s, 3 du Mery’s, 2 anonieme). De resterende zes luidklokken in de kathedraal doen nog steeds dienst.

De stads- of kermisbeiaard (hoogte ca. 80 meter)

Net als de kerkmagistratuur wou het stadsbestuur een nieuwe beiaard.
Op 20 juni 1651 kwam men tot een akkoord met Florent De le Court (Douai) voor het gieten van 32 klokken.
Dit contract werd echter nooit opgevolgd en vier jaar later, in 1655, goten de gebroeders Hemony 32 klokken op basis van een d1 (1.698 kg.)
Die reeks werd in 1658 nog uitgebreid met vijf basklokken: François Hemony goot vier nieuwe en Gabriël, de oude storm- en uurklok van Jan en Willem Hoerken (a0), werd geïntegreerd als basis van de beiaard.
Het stadsbestuur was ditmaal eerst om de beiaard uit te breiden tot 40 klokken: 16 jaar vóór de uitbreiding van de kerkbeiaard goot Joris du Mery de drie discantklokjes (Brugge, 1751.)
Dat de beiaard en het trommelspeelwerk in die periode hoog-dagen kenden, getuigt o.m. het 194 stukken tellende beiaardboek (1746) van Joannes de Gruijtters en de versteekboeken (1740-1804) van Joannes en zijn zoon Amandus de Gruijtters.
De toren huisvestte bovendien 80 beiaardklokken, een unicum in de toenmalige beiaardwereld!

Het Smuldersklavier: gedaan met labeur…

Joseph Callaerts, organist van de kathedraal en stadsbeiaardier benoemd in 1863, was gewonnen voor een nieuwe beiaardinrichting.
Waarom nog inspanning leveren als het instrument kon worden bespeeld met een pianoklavier van Frederik Smulders (Maastricht)? Het stadsbestuur liet zich in zijn onwetendheid door allerlei fantastische verhalen omtrent deze nieuwe uitvinding overhalen.
In 1877, enkele maanden na de première van Benoits Rubenscantate die van op de Groenplaats in samenspel met de kathedraalbeiaard werd uitgevoerd, werd de beslissing genomen.
Er kwam een Smuldersklavier waardoor “de eerste de beste pianist den beiaard kan bespelen, en dat een beiaardspeler zijn spel kan afwisselen, terwijl hij tweemaal zoveel klank voortbrengt.”

20e eeuw: restauratie en uitbreiding

In 1904 werd, o.m. door aanhoudend protest van Prosper Verheyden (secretaris van de Mechelse Beiaardschool), het pianoklavier terug vervangen door een traditioneel stokkenklavier (Denijn-klavier.)
Het bezoek van de Antwerpse “schepene van schoone kunsten” aan de
St Romboutsbeiaard te Mechelen gaf in die zaak de doorslag.
In 1912 breidde Felix van Aerschodt (Leuven) de beiaard uit met zeven klokjes.
Marcel Michiels Jr. (Doornik, 1898-1962) verving tussen 1951 en 1955 twee du Mery- en de zeven Van Aerschodtklokjes.
In 1972 vond de belangrijkste restauratie plaats: Koninklijke Eijsbouts (Asten) haalde het hele klokken-bestand uit de toren, herstemde alle historische klokken en verving de tien kleinste klokjes.
Dezelfde firma breidde in 1990 de beiaard uit met twee basklokken in Hemony-profiel: de bes0 en de es1.
In hetzelfde jaar plaatste Clock-o-Matic (Holsbeek) een nieuw klavier. Sinds 1972 klinkt de beiaard terug in zijn volle glorie en vanaf 1990 werd het mogelijk de Mechelse literatuur ongetransponeerd te spelen.
In februari jl. besliste het College van Burgemeester en Schepenen om de wekelijkse bespelingen uit te breiden. Voor het eerst in 500 jaar wordt de beiaard het hele jaar door op maandag, woensdag en vrijdag bespeeld telkens van 12.00 tot 13.00u.
Van mei tot september wordt daar de zondagnamiddagbespeling (van 15.00 tot 16.00u) nog aan toegevoegd.
Van juli tot en met september vinden de legendarische maandagavondconcerten plaats.

Historische curiosa

Er is na vijfhonderd jaar Antwerpse klokkengeschiedenis heel wat interessants bewaard gebleven.
Zo is Antwerpen wellicht de enige stad die haar drie stormklokken uit de 14e, 15e en 16e eeuw nog in bezit heeft. Een overzicht:

Klokken

Het Vleeshuis Museum te Antwerpen huisvest meer dan honderd klokken en vijzels waarvan er momenteel slechts enkele zijn tentoongesteld.

In de toekomst zal men een aparte ruimte voorzien waar deze schat zal worden geëxposeerd. De verzameling omvat o.m. halfsferische klokjes uit de 13e eeuw, tafelbellen, rinkelbellen, beiaard- en luidklokken, kombellen, historische klepels enz.

Onderstaand schema vermeldt enkel de klokken die gelinkt zijn aan de Antwerpse kathedraal:

· Gerardus de Leodio (Zuidelijke Nederlanden), Orida (stormklok), 1316, 1.928 kg.
· Jan Cauthals (Mechelen), luidklokje, 1637.
· Willem Witlockx (Antwerpen, +1733), de elf-ure- of wachtklok, 1730.
· Joris du Mery (Brugge, 1715-1784), drie beiaardklokjes uit de stadsbeiaard, 1751.
· Marcel Michiels Jr. (Doornik, 1898-1962), negen beiaardklokjes, 1951, 1953, 1955.

Muziekhandschriften

· Beyaert 1728, het oudste beiaardboekje ter wereld, toegeschreven aan Theodoor Everaerts (1690-1740) of zijn broer Clemens-Augustinus Everaerts (1703 -na 1779). Antwerpen, Stadsarchief, Oude Muziek M 25.
· Versteekbladen voor het trommelwerk (1740-1804) van Joannes en zijn zoon Amandus de Gruijtters. Mechelen, Koninklijke Beiaardschool, archief.
· Het beiaardboek (1746) van Joannes de Gruijtters. Antwerpen, Bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, 17.761 (hs).
· Préludes Mélodiques (1841) van Joannes Franciscus Volckerick. Antwerpen, Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, v 743/H.
· Kerkmuziek, Joseph Callaerts, Beijaardspeler der stad Antwerpen, 1863. Ca. 120 bladenzijden beiaardmuziek, samengesteld door J. F. Volckerick. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.
· Stadsmuziek, 1864. Ca. 100 bladzijden beiaardmuziek, samengesteld door J.F. Volckerick. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.
· Arias van den Beijaard (1864-1904). Ca. 160 bladzijden versteekmuziek, samengesteld door Joseph Callaerts en Gustaaf Brees. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.
· Beiaard Muziek, Gust. Brees, Antwerpen, 1904. Twee volumes, samen 164 bladzijden. Lake Wales (Florida, VS), Anton Brees Carillon Library.


Historische beiaardliteratuur

· Eliseus, Cronyk van Antwerpen, hs. van ca. 1500. Stads-biblitoheek Antwerpen, nr. B 11285.
· Hieronymus Magius, Tintinnabulis, Hannover, 1608 en Amsterdam, 1664 en 1689. (Ter inzage: Mechelen, KBS)
· Angelo Roccha, De Campanis Commentarius, Rome 1612 en 1719. (Ter inzage: Mechelen, KBS)
· Marin Mersenne, Harmonicorum Libri, Parijs, 1636.
· Théodore De Sany, “Lof onser uurwerckx” in Dienende tot den vorschlag en hora in Ste Nicolaes, hs. van 1648. Brussel, Museum Broodhuis.

Varia

· 17e eeuws torenuurwerk. Antwerpen, kathedraal.
· beiaardklavier van de stadsbeiaard, gesigneerd door Joannes de Gruijtters (18e eeuw), Antwerpen, Vleeshuis Museum.
· beiaardklavier van de kerkbeiaard (18de eeuw). Antwerpen, Vleeshuis Museum.

Het automatisch speelwerk

Volgens Théodore de Sany’s “Lof onser uurwerckx” bezat de kathedraal in 1648 een bescheiden trommel bestaande uit 82 trommelmaten en 24 hefbomen.
Het huidige, bijzonder fraaie trommelspeelwerk bevat daar nog onderdelen van.
Het is het werkstuk van Jan de Hondt die in 1730 de opdracht kreeg om het torenuurwerk en de trommel te vernieuwen. Hij leverde een trommelklavier van 66 smeedijzeren stukken met elk 10 verstaalde bekken, 3.000 noten, 300 dubbelnoten en 20 nieuwe hamers.
De trommel is voorzien van 8.160 gaatjes (120 trommelmaten en 68 hefbomen) en speelt elk half kwartier, van 10.00u ’s morgens tot 22.00u ’s avonds.
Het uurwerk werd herhaaldelijk hersteld (o.m. in 1744 en 1746) tot Pieter Van Hoof (Antwerpen) in 1786 een nieuw vervaardigde.
Er werd in die periode ook opvallend veel verstoken. Met name Joannes de Gruijtters was verplicht om “den trommel alle maenden, uijtterlyck alle ses weken, veranderende met daerop te steken ieder reijse een ander fraeij liedeken ofte aire ten contentemente van Mijne Heeren van het magistraet”.
Dat was nieuw, want tot in 1732 viel de versteek onder de opdracht van de torenuurwerkmakers.
Na de ambtstermijn van vader en zoon de Gruijtters werd er steeds minder verstoken. In de 19e eeuw was dat hooguit één keer per jaar en tussen 1930 en 1970 zelfs niet meer. Dat had uiteraard tot gevolg dat trommel, hefbomen en pinnen in zeer slechte toestand verkeerden en een muziekstuk nauwelijks nog te herkennen was.
Bij de restauratie van 1972 werd het geheel hersteld en sindsdien wordt er op regelmatige basis (aanvankelijk 4 maal, nu minstens één keer per jaar) verstoken.
De beiaardier heeft overigens keuze uit een uitzonderlijk groot aantal soorten versteekpinnen: 24 enkele, 70 dubbele en 18 driedubbele (of 112 in totaal!) en er zijn nog steeds ca. 3000 pinnen in voorraad.
Gezien deze verscheidenheid is ritmisch zowat alles mogelijk -indien de trommel regelmatig draait. Dat is heden niet meer het geval, en zal in de toekomst worden opgelost (m.a.w. terug naar de oorspronkelijke aandrijving met gewichten.)
Het trommelspeelwerk werd tot in 1990 bestuurd door het 18de eeuwse uurwerk.
Vandaag heeft de computer die functie overgenomen en staat het prachtig uurwerk er wat zielloos bij. Ook dat moet worden herbekeken.

Overzicht van de stadsbeiaardiers

· Eliseus, vermeld als kerkbeiaardier in 1481
· Gheerde, vermeld als “beijaerder” in 1524
· Sambsoen van Solbrecht (geb. te Valenciennes, +1560), “beyaerder” van de kerk van 1540 tot 1560 Rombout van Schouwenburch, vermeld als vervanger in 1560
· Franchoys Loerens, vermeld als stadsbeiaardier gedurende slechts 4 maanden in 1560
· Jacques Rieulin (geb. te Ath, +1585), “beyaerder oft clockspeelder” van 1560 tot 1584
· Jean Rieulin (+1631), beiaardier van 1584 tot 1631
· Hubert Crama (Montignies, 1606-1686), leerling van Jean Rieulin, assistent in 1628 en beiaardier van 1631 tot 1687
· Joannes An, beiaardier van 1687 tot 1688
· Frans de Wever (+1719), beiaardier van 1688 tot 1719
· Joannes Franciscus van Dijck (1674-1731), assistent van 1708 tot 1714
· Theodoor Joannes Everaerts (1690-1740), “stadts beyaerder” van 1720 tot 1739
· Egidius Everaerts, assistent (?) van 1734 tot 1740
· Joannes de Gruijtters (1709-1772), “beyaert ofte klokspilder der stad ende Chatedraele” van 1740 tot 1772
· Amandus de Gruijtters (1736-1805), zoon van Joannes en stadsbeiaardier van 1802 tot 1805
· Jozef de Gruijtters, oudste zoon van Amandus en vermeld als beiaardier van 1806 tot 1807
· Jan Baptist Jozef Janssens (geb. 1768), stadsbeiaardier van 1807 tot 1832
· Joannes Franciscus Volckerick (1815-1897), “carillonneur de la ville d’Anvers” van 1834 tot 1863
· Jacques-Joseph Callaerts (1838-1901), “Beijaardspeler der stad” van 1863-1901
· Gustaaf Brees (1863-1936), assistent van 1880 tot 1901
· Gustaaf Brees, stadsbeiaardier van 1901 tot 1936
· John Gebruers (1898-1978), assistent van 1925 tot 1945
· Jos Vaes (1895-1973), assistent van 1929 tot 1936, stadsbeiaardier van 1936 tot 1945
· John Gebruers, stadsbeiaardier van 1945 tot 1968
· Jo Haazen (geb. 1944), treedt sedert 1962 regelmatig op als officieus vervanger van John Gebruers
· Jo Haazen, stadsbeiaardier van 1968 tot 1982
· gastbeiaardiers (vnl. Geert D’hollander en Linda De Schepper) in beurtrol, 1982-1985
· Geert D’hollander (geb. 1965) stadsbeiaardier vanaf 1985

· Vanaf 2013: co-stadsbeiaardierschap tussen Geert D’hollander, Liesbeth Janssens en Koen Van Assche

Enkele merkwaardige feiten

* De stads- en kerkbeiaard werden meestal door één persoon bespeeld die sinds 1715 alleen door de stadsmagistratuur werden benoemd.
De stadswedde was vrij laag, ondanks extra vergoedingen (processies, biddagen enz.).
De kerkwedde lag veel hoger en ook hier betaalde men voor extra spel.
Daarenboven vervulde de beiaardier buiten de stads- en kerkdienst allerlei betaalde opdrachten voor broederschappen, gilden enz.

* Behalve beiaard spelen moesten beiaardiers soms mee luiden.
Een gebruikelijke dienst was het luiden bij zwaar onweer.
Om die reden had het torenpersoneel (trompetters, klokluiders, uurwerkmakers en beiaardiers) zich sinds 1630 verenigd in de “Congregatie ofte vergaederinge van donder en bliksem van Onze-Lieve-Vrouwethoren der stad Antwerpen”.

* Heel even leek het erop dat wie het meeste geld had sowieso beiaardier kon worden!
In het octrooi van 1738 stond immers dat het beiaardiersambt mocht verkocht worden aan de meest biedende.
Het stadsbestuur besefte gelukkig dat de artistieke bekwaamheid hierdoor in het gedrang zou komen en verzocht de landvoogdes in 1739 om de verkoop van stadsambten op het beiaardierschap af te schaffen… met gunstig gevolg.

Bibliografie

– Dilis, Emile: L’ancien carillon et la vieille horloge de Saint-Jacques à Anvers, Antwerpen, 1912, 44 pp.
– Donnet, Fernand: Les cloches d’Anvers. Les fondeurs Anversois, Antwerpen 1899, 371 pp.
– Grégoir, Edouard: “Notice sur le carillon”, in Messager des sciences historiques, Gent, 1870, p. 459-479
– Haazen, Jo: De Zingende Toren, N.V. De Vlijt, Antwerpen 1979, 143 pp.
– Huybens, Gilbert (red.): Beiaarden en torens in België, Ludion, Gent, 1994, p. 79
– Lehr, André: “O.L.Vrouwekathedraal – beiaard na restauratie”, in Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 29-35
– Lehr, André: Van paardbel tot speelklok, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1967
– Magius, Hieronymus: Anglarensis de tintinnabulis, Amsterdam, 1689, p. 93-94
– Spiessens, Godelieve: “Muziekleven en muzikanten te Antwerpen 1700-1750”, in Jaarboek van het Vlaams Centrum voor Oude Muziek, VZW Musica (Peer), Jaargang I – 1985, p. 73-107
– Spiessens, Godelieve: “De Antwerpse stadsbeiaardiers, deel 1:1540-1650”, in Jaarboek van de Provinciale Comissie voor Geschiedenis en Volkskunde, 1993-1994, p. 5-97
– Vander Straeten, Edmond: La Musique Aux Pays-Bas Avant de XIXe Siècle, Brussel, 1880, Deel V, p. 293-336
– Van Doorslaer, Georges en Verheyden, Prosper: Biographie Klokgieters en Beiaardiers, manuscript Koninklijke Beiaardschool Mechelen, z.j., p. 70-92
– Verheyden, Prosper: Antwerpen’s Onze-Lieve-Vrouwe-Toren, Stadsbestuur Antwerpen, 1927, 32 pp.
– Vleeshuis Museum Antwerpen: Catalogus Muziekinstrumen-ten, Ruckers Genootschap, Antwerpen, 1981, p. 25-36

Tekst: Geert D’hollander

Belfort Aalst

Geschiedenis van de beiaard van Aalst

Eerste beiaard (1545-1715)

De eerste beiaard van Aalst kent een geschiedenis van 1460 tot 1715 wat de klokken betreft, maar in de huidige betekenis van het woord (minimum 23 klokken) kan men nog niet van een echte beiaard spreken.
In 1451 wordt er melding gemaakt van een uurklok. Na de afwerking van de octogonale toren van het belfort in 1460, hingen er drie appeelkens, vervaardigd door Jan Zeelstman (Mechelen). Deze had drie jaar daarvoor (1457) ook de werkklok gegoten die nu nog steeds in het bijtorentje hangt.
Pas 79 jaar later, in 1539, bestelde men zeven nieuwe klokken bij Medart Waghevens (Mechelen) en konden er liederen op de klokken gespeeld worden. In 1545 leverde zijn half-neef Jacob Waghevens elf nieuwe klokken.
Van Doorslaer besluit dat men niet tevreden was over Medart en dat men deze klokken zou vervangen hebben door die van Jacob. Dit wordt bevestigd in de stadsrekeningen van 1545-’46, die spreken van een prijsvermindering door het gewicht van de oude klokken. Even verder wordt gemeld dat de nieuwe klokken op het belfort zijn gehesen en de oude er afgehaald zijn. In 1591 goot Peter vanden Ghein (Mechelen) vijf nieuwe klokken.
Op dit moment wordt er ook sprake gemaakt van klepels, wat op de aanwezigheid van een klavier wijst.

In 1666 kwamen er nog vier klokken bij van Hendrick Lefebvre (Antwerpen), zodat de beiaard aangroeide tot 20 gekende klokken.

In 1714 sprak men van “negenthien clocken, daer onder niet begrepen noch ure noch alf ure clocke”, dus een totaal van 21 klokken. Blijkbaar is de uurklok steeds blijven hangen en nooit hersmolten, wat gebruikelijk was.

Tweede beiaard (1715-1750)

De tweede beiaard werd door Joannes Pauwels (Gent) gegoten tussen 1715 en 1717.
Eerst goot hij een reeks van 35 klokken, zijnde drie octaven.
De beiaard transponeerde een grote sext omhoog. De uurklok e1 was aangesloten op het klavier als g0.
Omdat de eerste nieuwe klok een a2 was (op het klavier aangesloten als c1), besloot men in juni 1716 de tussenliggende klokken fis1 en gis1 (op het klavier aangesloten als a0 en b0) ook aan te schaffen.
Daar men de nieuwe reeks echter diatonisch was begonnen, ontbraken ook de klaviertonen cis1 en es1. Die werden besteld in januari 1717, zodat het totale aantal op 40 klokken kwam, met klaviertonen g0 – a0 – b0 – c1 – chrom. – c4.
Algemeen wordt over een totaal van 41 klokken gesproken, waarbij de half-uurklok meegerekend wordt. Niets bewijst echter dat deze in de beiaard werd opgenomen, enkel de uurklok wordt vermeld als onderdeel van de beiaard.
Met 41 klokken zou de beiaard eindigen op klaviertoon cis4, wat erg onwaarschijnlijk lijkt. Van deze beiaard is er nu nog slechts één klok te vinden van 1717, in het stadsmuseum van Aalst.
Dat deze beiaard vals moet geklonken hebben, wordt bevestigd door de kroniekschrijver Luyckx en door het feit dat hij hergoten werd in 1750.

Derde beiaard (1750-1879)

Joris Dumery uit Brugge werd eerst belast met het hergieten van enkele Pauwels-klokken, gekeurd in juni 1750. In juli werd de beiaard nog eens onderzocht door Matthias Vanden Gheyn, en uiteindelijk werden alle klokken hergoten, met uitzondering van enkele basklokken die verkocht werden aan Nieuwerkerken.

Uitgaande van de afmetingen van de vierde beiaard, mag men aannemen dat de Dumery-beiaard een omvang had van 38 klokken met klaviertonen g0 – c1 – d1 – e1 – chrom. – d4 en een kwint omhoog transponeerde.

Vierde beiaard (1880-1958)

In 1879 brandde de toren af, waarbij slechts 17 Dumery klokken onaangetast bleven. Nog in 1879 ondertekende het stadsbestuur een contract met Andreas Van Aerschodt (Leuven) voor het hergieten van de 17 kleine klokjes en de vier basklokken.
In 1880 werden de klokken geleverd en goedgekeurd door Xavier van Elewijck uit Leuven.
In hetzelfde jaar zorgde Edward Michiels voor de trommel, het beiaardklavier, en de bijbehorende tractuur.
De beiaard bestond nu uit 17 Du Meryklokken en 21 Van Aerschodtklokken.
In 1896 leverde Adrien Causard (Tellin) nog drie klokjes. Beiaardier Karel De Mette goot zelf de vier kleinste klokjes in 1926, zodat de beiaard in totaal uit 45 klokken van vier verschillende gieters bestond.
Bij de meting van deze beiaard in 1958 ontbraken de laagste twee Van Aerschodt-klokken en de hoogste twee De Mette-klokjes.

Vijfde en huidige beiaard (1958)

Na lang aandringen van beiaardier Robert De Mette, besloot het stadsbestuur aanvankelijk om de beiaard met zeven klokken uit te breiden. De andere klokken zouden herstemd worden. Toen echter bleek dat de klokken die te laag van toon waren niet konden herstemd worden, besloot men alle bestaande klokken te hergieten.
Dat gebeurde in 1958 door Horacantus (Lokeren), een filiaal van Eijsbouts. De zwaarste klok werd geëlimineerd uit de reeks, en de nieuwe beiaard werd een kwart lichter dan de vorige, nl. g1 – a1 – b1 – c2 – chrom. – c6. Deze dispositie is geïnspireerd op die van 1717. De Michiels-trommel verdween waarschijnlijk in 1961, bij de plaatsing van een bandspeelwerk door Gabriël Castelain, dat in 1969 op zijn beurt vervangen werd door een electro-magnetische speeltrommel van Clock-O-Matic.
Na 500 jaar klokken-geschiedenis kan Aalst luisteren naar een zuivergestemde beiaard die voorbeeldig harmonieus klinkt.

Historische curiosa

In de loop der eeuwen is er telkens nog hier en daar iets overgebleven dat herinnert aan de beiaard of haar beiaardiers. Een opsomming:

Klokken
• Jan Zeelstman, werkklok 1457, bijtorentje belfort Aalst
• Jacob Waghevens, 1545, Begijnenkerk Aalst
• Joris Du Mery, 1750-53, Nationaal Beiaardmuseum Asten: 5 klokken
• Joris Du Mery, 1750, Stedelijk Museum Aalst
• Adrien Causard, 1896, Stedelijk Museum Aalst

Varia

• Zes marsen (na 1732 – vóór 1746) Boudewijn Schepers, Nat. Beiaardmuseum Asten
• Oefenklavier (vóór 1750) Boudewijn Schepers, Nat. Beiaardmuseum Asten
• Oefenklavier (vóór 1920) Karel De Mette, Stedelijk Museum Aalst
• Salonbeiaard (+/- 1920) met buisklokken en Hollands pedaal van Karel De Mette, Nationaal Beiaardmuseum Asten

Het automatisch spel anno 1962

Na de plaatsing van de huidige beiaard in 1958 door Horacantus, besloot het stadsbestuur van Aalst in 1961 om het automatisch speelwerk te laten vernieuwen en een nieuw torenuurwerk te laten plaatsen.
Er kwamen zes inschrijvingen binnen. Hoewel het voor de hand zou liggen dat Horacantus de opdracht zou krijgen die toch ook de beiaard had gegoten en ingericht, werd gekozen voor Gabriël Castelain uit Kuurne, die bij de goedkoopste bieders was.
Het werd een lang aanslepende lijdensweg. Stad Aalst vond dat de uitgevoerde werken geen voldoening schonken. Verschillende haperingen waren reeds kort na de installatie van het bandspeelwerk merkbaar.
Tot overmaat van ramp scheurden, kort na de installatie van het automatisch spel, twee Horacantusklokjes.

Toen Castelain de schuld bij de klokkengieter legde, wierp deze op dat de oorzaak lag aan het veel te hard spelende automatische spel.
“De motorhamers hiervan slaan met een dusdanige kracht tegen de klokken, dat het scheuren van één of meerdere klokken haast onvermijdelijk is. En dit temeer omdat deze stalen hamers dikwijls niet op de juiste plaats van de slagring aanslaan.”
Dat het automatisch spel wel degelijk lawaaierig was, bewijst volgende brief van de omwonende Ajuinen:
“Ondergeteekenden, gezinshoofden zijn zo vrij te protesteren tegen het te langdradig en te luid-druchtige rammel van de beiaard, op het uur, het half uur, en het kwartier. Dit beiaardspel verhindert de rust in de dag; stoort onze zieken en kleine kinderen; stoort het beluisteren van radio en T.V.; belet onze Studenten ernstig te studeren. Het klokkenspel is ook de oorzaak dat personen gevaar lopen zenuwziek te worden.”

Eijsbouts hergoot in juni 1965 de twee klokjes (nr. 27 en nr. 40).
In 1969 leverde Clock-O-Matic een electro-magnetische speeltrommel met twee reservetrommels. En daarmee verdween elk spoor van Castelain.

Geschiedenis van de beiaardiers van Aalst

Dit hoofdstuk kan men gedetailleerd lezen in De beiaard van Aalst (1984), geschreven door Pierre Desmedt.

• Cornilles den Rouc, beyaerdere van der stede, rond 1447-1459, doch niet op het belfort
• Jan van der Sporct, beyaerdere van der kercken (1511 – 1531/32)
• Cornelis van der Sporct, beyaerdere van der kercke (1531/32 – 1538/39), beyaerdere deser stede (1539/40 – ?)
• Gillis Alicourt (+1603), beyardere (1588 – 1603) In 1590 is er sprake van klepels, het eerste bewijs van de aanwezigheid van een klavier
• Sampson Allicourt (+1636), beiaardier (1603 – 1636)
• Jan Droeshout (°1627 – +1676), beiaardier (1653/54 – 1676). Hij bespeelde vanaf zijn 10 jaar (1637/38) de beiaard, maar werd pas aangesteld in 1653/54.
• Jaecques de Wespin, beiaardier (1678 – 1681)
• Franchois Guens, cantor en violist in dienst van de hoofdkerk, beiaardier ad interim (1681-1684)
• Theodoor de Labremont (+1724), beiaardier (1684 – 1716)
• Karel Peeters (°1699 – +1745), beiaardier (1716 – dec. 1732) daarna beiaardier te Leuven (1732 – 1745). Hij was de eerste beiaardier die een degelijke muziekkennis bezat en zelf voor de versteek zorgde. Dit ging gepaard met de eerste serieuze beiaard qua omvang van klokken.
• Boudewijn Schepers (? – +1781), beiaardier (1733 – 1772). Meest beroemde beiaardier van Aalst. Van hem zijn verschillende marsen bewaard gebleven. Zijn oefenklavier staat in het museum te Asten.
• Cornelis Schepers (°1747-+1826) beiaardier (1772 – 1826)
• Jozef Schepers (°1783 – +1859) beiaardier (1826-1859) waarschijnlijk reeds lang vóór 1826 actief
• Franciscus-Albertus van de Maele (°1863 – +1891), beiaardier (1863 – 1891)
• Karel De Mette (°1867 – +1936), beiaardier (1891 – 1936)
Hij was reeds 4 jaar beiaardier van Aalst toen hij beiaardier van Brussel werd. Dit gebruikte hij om in 1896 een loonsverhoging te vragen in Aalst van 600 gulden naar 1000 gulden per jaar.
• Robert De Mette (°1902 – +1975), beiaardier (1936 – 1975)
• Pierre De Smedt (°1934), beiaardier (1977 – 1999)
Nadat Pedro de Smedt met pensioen ging, werd er geen nieuwe beiaardier aangesteld. Organist Kristiaan Van Ingelgem bespeelt de beiaard ad interim op zaterdag.

Legende hardnekkiger dan de feiten

Er is geen stad zoveel besproken geweest i.v.m. het ontstaan van de beiaard als Aalst. In Antwerpen vindt men het enige bewijs hieromtrent, geschreven door een monnik van de St.-Michielsabdij te Antwerpen, dat er in 1480 voor het eerst gebeiaard werd op een manier waar “eene sot van Aelst” op gekomen was.
Dit wordt bevestigd door een andere kroniekschrijver genaamd Ortelius, die de feiten in 1481 plaatst en het heeft over iemand van Aalst met weinig gezond verstand.
André Lehr meent dat er niet is op te maken of Ortelius bedoelde dat de man in kwestie ofwel werkelijk gek was, ofwel dat alleen een man die niet goed wijs was het spel op de klokken kon uitvinden.

Misschien moeten we de benaming zot gewoon zoeken in het feit dat carnaval ten allen tijde met Aalst werd vereenzelvigd, en dat iemand uit Aalst niet in de betekenis van “krankzinnig” werd gebrandmerkt, maar als carnavalszot of feestvierder.
Dat Ortelius het heeft over iemand met weinig gezond verstand, kan wijzen op een letterlijke overneming van een andere bron, zonder dat hij de tradities van Aalst in het carnavalvieren kende. In Aalst zelf wordt echter in geen enkel tekst over een nieuwe manier van spelen gerept, en daarmee zou het gerucht kunnen stoppen.

In de 19de eeuw kreeg deze zot een naam toegekend, die volledig verzonnen werd door een patriottistische Aalstenaar. Dat werd het begin van een heerlijke legende, waaraan G. Van Doorslaer in 1925 een halt toeriep met zijn lezing op het congres van ‘s Hertogenbosch.

Ter afsluiting nog even zeggen dat Charles Burney in 1773 in zijn boek The present state of music in Germany, the Netherlands, and United Provinces, London, Vol. I, p. 15 schreef dat “the carillons are said to be originally of Alost.”

Bibliografie

• Burney, Charles: The present state of music in Germany, the Netherlands, and United Provinces, London, 1773, Vol. I, p. 15
• De Mette, Robert: “De zes klokkenspelen van Aalst,” overdruk uit Het land van Aalst, jaargang XI nr. 5, 1959, afdeling Onderwijs en Schone Kunsten, Aalst, 1959, 3 pp.
• De Mette, Robert: “Beiaard van Aalst” in Bondsnieuws nr. 23, jan. 1963, pp. 5-6.
• Desmedt, Pierre: De beiaard van Aalst, Stadsdrukkerij Aalst, 1984, 22 pp.
• Edwards, Georges: Vanished towers and chimes of Flanders, Penn Publ. Company, 1916, pp.111-115.
• Huybens, Gilbert: Beiaarden en torens in België, Ludion, Gent, 1994, p. 78.
• Lehr, André: Van paardebel tot speelklok, Europese bibliotheek, Zaltbommel, 1971, p.157
• Vander Straeten, Edmond: La musique aux Pays-Bas avant le XIXe siècle, Brussel, 1867-1888, pp.302-307
• Van Doorslaer, Georges: De beiaard van Aalst, Beiaardschool, Mechelen, 1927, 63 pp.
• van Nuffel, Petrus: De beiaard van Aalst van 1715, Van den Broeck-Jacobs, Aalst, okt. 1930, 19 pp.
• van Nuffel, Petrus: Kermisklokken, Spitaels-Schuermans, Aalst, 1920, 16 pp.

Tekst: Liesbeth Janssens

Belfort Gent

 

Een basklok van de Gentse beiaard.

Geschiedenis van de beiaard van Gent

De eerste stadsklokken: 11de eeuw

De geschiedenis van de burgerlijke klokken in Gent begint volgens historicus d’Oudegherst ten laatste in 1047, wanneer graaf Boudewijn V aan de Gentse poorters het privilege verleende van de juridische klok.1 Het was de klinkende erkenning van een eigen rechtsmacht. Deze banklok (bannum betekent officiële bekendmaking) hing van de 11de tot de 14de eeuw in de toren van de Sint-Niklaaskerk, het eerste belfort van Gent waarin zich eveneens de werkklok bevond.

Een klokkenspel van 10 klokjes

De Gulden Sporenslag betekende ook de val van de Leliaertsgezinde schepenbank van Gent. De overwinnaars – de Klauwaerts – liggen aan de basis van de bouw van het tweede en huidige belfort. Hun nieuwe stormklok ‘die gheheeten es Roelant’ werd in 1314 gegoten door Jan van Ludeke en Jan van Roosbeke. In 1325, toen de bouw gevorderd was ter hoogte van de luidklokkenkamer, verhuisde Roeland van de Sint-Niklaaskerk naar het belfort. In 1376 werd de campanile voltooid en installeerden de gebroeders van Akerne een houten speeltrommel. Daniël de Leenknecht, voorzitter van de Gentse bronsgieters en reizend klokkengieter, was plausibel ook de gieter van deze voorslag. Die bestond uit tien voorslagklokjes.2 In 1442 kwam de Sint-Pietersabdij in financiële problemen en verkocht abt Filips Conrault I de 3 ton zware Bertholf (b0) aan de Gentse Schepenen als werkklok. Het zelfde jaar maakten de torenwachters de overstap van de Sint-Niklaaskerk naar het huidige belfort. In 1486 goot Simon Waghevens de justitieklok Filips.

Nieuwe voorslag

Jacob Waghevens kreeg in 1543 de opdracht om de oude voorslag te hergieten die ‘wesen sal van XIIII clockskens, en 2 semi toonen van goeder fyne stoffe, sulcks als daer toebehoort, ende van clare ende perfecte toonen, wel gheproportioneert, oom alerande liedekins daer ippe te spelene’. Hij gebruikte de klokkenspijs van de oude klokken uit 1376 ‘omme dezelve daer inne te voeghene’. De klokken wogen samen 9.625 pond, en vormden twee diatonische octaven met sib in elk octaaf. Ze werden in 1544 aangevuld tot 17 klokken. Stadshorlogemeester Victor Nelis deed de versteek van de nieuwe speeltrommel. In 1548 kocht de stad zijn versteekboek ‘inhaudende de jabulature van diveersche liedekins in discante ende musike ghestelt omme te speelne up de nieuwen voirslach. Dit boek is helaas verloren gegaan. Wel bezit het stadsarchief de Gentse versteekboeken vanaf de 17de eeuw tot vandaag.

Eerste beiaard en Calvinisme

In 1552 installeerde Victor Nelis het eerste klavier m.m.v. Christophe Ruckers (klavier- en orgelbouwer). Het bovenste octaaf kreeg ook een fis, wat de beiaard op 18 klokken bracht. De stad ‘was vol vreugden in alder manieren’ wanneer op 1 mei 1553 de benoeming van de beiaardier in voege ging en organist-beiaardier Jacob van Hoelbeke (Hoolbeke) zijn eerste officiële bespeling gaf. Hij moest elke zon- en feestdag spelen van 12 tot 13u. In 1560 kwam de stad onder streng Calvinistisch regime, dat wou afrekenen met het even absolutistisch katholiek regime van Karel V. De Calvinisten hadden het echter niet voor de muziek, die de weg versperde naar God. Zelfs psouterliedekens (contrafacten) konden niet op de beiaard, omdat ze ‘seer onstichteliyck en God betert, seer ghemeen waren, gemaect op lichtvaerdighe voysen ende andere wulpscheden’, aldus de Calvinistische Gentse griffier, dichter en schilder Lucas D’Heere3. Bovendien hadden ze het helemaal niet begrepen op ‘Antichrist bellen’, die ze een ‘superstitieus en papistisch misbruik’ vonden. De ‘Pacificatie van Gent’ van Willem van Oranje bracht geen verandering in het vlijmscherp dictatoriaal beleid. Op korte tijd werd het luidklokkenpatrimonium van de stad bijna gedecimeerd.

17de eeuw: Wyckaert en Hemony

De scheiding van de Nederlanden die in 1585 tot stand kwam, was ook muzikaal hoorbaar. Om en bij de 30.000 Gentenaren, voornamelijk Calvinisten, vertrokken tussen 1585 en 1587 naar het noorden, en met hen verdween het liedrepertoire van de ‘welstichtelijke (psalm)liedekens op de voyse van Clément Marots Psalmen’. In de Zuidelijke Nederlanden werd ‘Den boeck vanden voorslahc van Ghendt’ (1681) van campanoloog-organist Phillipus Wyckaert (1620-1694) het muzikale spiegelbeeld van het vervolg van de dogmatische strijd tussen protestanten en katholieken.4 Liederen als ‘Marten Luther is in d’Hell’, Marialiederen, kerst-liederen, sacramentsliederen, Grego-riaans ‘om de ketters te bekeren’ (Eysackers), en tal van volksliedekens en luchtige dansen kenmerken het gedachtegoed van de Contrareformatie. Wyckaert noteerde af en toe de mening van het publiek naast zijn versteekpartituren, zoals ‘placuit multum, fuit grata’ (het behaagde velen, men vond het bevallig), ‘Dit is de Beste Pavane die in desen Boeck ist’ enz.

Jan Groignart breidde in 1618 de beiaard uit met twee klokken. In 1659-1660 ondergingen het bronzen stads-instrument en het trommelspeelwerk een metamorfose zonder voorgaande. Het aantal klokken verdubbelde terwijl de chromatiek werd ingevoerd. Eerst verving Jozef Bury het oude raderwerk door een slingeruurwerk. Op 8 maart 1659 sloot Pieter Hemony een contract met de stad Gent om 32 klokken te gieten, eventueel nog drie bijkomende klokjes tegen prijslijst ‘in sulcke perfectie datter hier te lande gheene betere en sullen ghevonden worden’.

Uiteindelijk goot hij 37 klokken.5 In 1660 kreeg hij de opdracht nog drie zware luidklokken bij te gieten die moesten aansluiten op de beiaard. Daardoor kreeg de beiaard een uitgestrektheid van 40 klokken, met een totaalgewicht van 59.458 pond. Op 16 april 1660 besliste Hemony om Gents poorter te worden ‘omme te ghenieten ende jouysseren de privilegien generalle an dese poort is’. Op nauwelijks vier jaar tijd goot hij ruim honderd klokken. ‘Nydigheyd en afjonstigheyd’ van Gentse concurrenten zouden hem echter de das omdoen. Zijn belagers smeedden een complot en lieten de basklokken afkeuren, zodat Pieter Hemony het onderspit moest delven: hij werd nooit betaald voor een derde van de beiaardklokken en het merendeel van de basklokken.6

Achttiende eeuw

De beiaard werd in 1713 uitgebreid met een cis1 klok (herdenking Vrede van Utrecht, Karel VI) gegoten door de Gentse gieter Jan Pauwels bij contract van 25 september 1713. Deze klok kreeg ook de functie van werkklok in opvolging van de derde triomfante, Bertholf, die alleen nog verder fungeerde als beiaardklok. In 1725 werd de a3-klok hergoten door Andreas vanden Gheyn. In 1749 verving Joris Dumery de c4-klok en goot hij de es1-klok ’tot volmaeckinge van het clockspel’. De beiaard bezat toen 42 klokken met een gezamenlijk gewicht van ca 30 ton.

Wyckaert had reeds gesteld dat het speelwerk ‘nootsaeckelijk moet spelen als een clavecimbel’. Gold dat niet des te meer voor het beiaardspel? Vooral 18de eeuwse beiaardiers zagen hun klokkenspel wel eens als een reuzenklavecimbel en de belangrijkste onder hen tekenden in op de modieuze klavecimbelliteratuur van hun tijd-genoten. Bijvoorbeeld Mertyn, beiaardier van de Sint-Pietersabdij, en Damman, beiaardier van de abdij van Baudelo, tekenden in op Six Divertissements pour le Clavecin van F.J. de Trazegnies7.

Pieter Le Blan (1711-1765) tekende in op Le Deuxième livre de Clavecin van Dieudonné Raick, kapelmeester van Sint-Baafs in Gent. Le Blan componeerde zes klavecimbelsuites (Le Livre de Clavecin), was klavecinist, fagottist en werd (tijdelijk) directeur van de Opera van Gent. Hij bouwde zelfs een kamerbeiaard met kristallen klokjes waarvan hij zijn eerste concert aankondigde in de Gazette van Gendt op 17 april 1763. Zijn opvolger Jozef Egidius De Lantsheer die zich reeds gedurende ‘acht jaar had verdiept in de musique, clavecine, orgel ende beijaertspel’ heeft plausibel W.A. Mozart rondgeleid op het belfort in 1765.

In 1789 brak de Brabantse Omwenteling uit. De Gentenaren kozen de zijde van de Staten van Brabant en Clocke Roeland luidde tot verzet. Het Oostenrijks bewind beschouwde dit als verraad en beschoot het belfort in volle hevigheid. De tweede triomfante werd in het midden van haar flank doorboord met een gat van 8 cm doorsnede. Vanuit dat gat loopt een scheur over een lengte van ca. 40 cm recht naar boven en een van ca. 25 cm naar beneden. Aan de binnenkant van de klok, precies aan de tegenovergestelde zijde van het gat is een voorwerp afgeketst dat nog een gevaarlijker scheur heeft veroorzaakt. Ze begint direct onder de schouder, heeft een lengte van 80 cm en eindigt net boven de slagring. Het gat staat reeds als bezienswaardigheid vermeld in Guide des Voyageurs van 1831. Het is een raadsel dat de klok niet gebarsten is. In 1982 werden de scheuren afgeboord om niet verder door te lopen. Dat de doorboorde klok nog mooi en zuiver uitklinkt, is te wijten aan een onwaarschijnlijk toeval: het gat bevindt zich in de klok op een meetkundig juiste plaats waar alle horizontale en verticale knopen samenkomen. Ze werd ooit terecht ‘een der seven wonderen van Ghent’ genoemd.

19de eeuw

Andreas Lodewijk Van Aerschodt-vanden Gheyn verving in 1838 nog een bes3-klokje. In 1839 hing de stoel van de speeltrommel uit elkaar. Gemeente-raadsleden oordeelden zelfs dat het ‘nutteloze’ belfort beter afgebroken kon worden om de straat te verbreden voor het verkeer. Gelukkig kwam het niet zover. In 1853 werd een nieuwe ijzeren klokkentoren gebouwd. In 1855 kreeg stadsuurwerkmaker Charles Nolet de opdracht om de stoel van de speeltrommel te hergieten. Daarop schreef Karel Miry, toondichter van de Vlaamse Leeuw, in zijn brief van 30 maart 1855 aan het schepencollege: ‘J’ai jugé, que le choix de ces airs [van het trommelspeelwerk], doit être fondé sur les distinctions suivantes: … que les airs composés de compatriotes et qui excitent la nationalité et l’amour de la patrie méritent une préférence marquée’. In zijn keuze verdedigde hij De Vlaemsche Leeuw op het speelwerk met ‘Je me suis permis de porter ce chant sur la liste, encouragé par l’accueil favorable que cet oeuvre a obtenu de mes compatriotes et la Belgique entière’. In 1860 goot Severinus Van Aerschodt een cis4.

20ste eeuw

In 1912 werd de ijzeren campanile verbouwd in zijn huidige stenen vorm door architect Vaerwijck met openingen van nauwelijks 15% van het muuroppervlak (vgl. Utrecht: 70%). Jef Denyn waarschuwde voor de akoestische en muzikale gevolgen van een te gesloten toren in een brief aan het College van Gent, maar de werken waren reeds gestart om klaar te kunnen zijn tegen de Wereldtentoonstelling van 1913.

In 1913 breidde Omer Michaux de belfortbeiaard uit met een octaaf. Het trommelspeelwerk, het beiaardklavier en 48 klokken werden opgesteld in de Roelandkamer (derde verdieping) terwijl de vier basklokken naar de vijfde verdieping verhuisden. De samenstelling van de beiaard bedroeg in 1913: 37 Hemonyklokken, 1 Pauwels, 1 Dumery en 13 Michauxklokken. In 1930 werden de 13 Michauxklokken door Louis Meire uit de klokkenstoel gehaald en aan het belfortmuseum geschonken. Op 28 december 1931 bestond de beiaard uit: 30 Hemony’s waarvan 11 uit Baudelo van 1661, 1 Pauwels (Karel VI), 1 Dumery van 1749, 2 vanden Gheyn uit het museum, 1 Meire uit Baudelo en 17 nieuwe klokken (Hemony-imitaties), gegoten door Louis Meire (sic), in totaal 52 klokken.

Robert Dierick (1893-1966) die op dat moment beiaardier was, bleef zoals zoveel collega’s tijdens WOII de bespelingen verzorgen met voorlopige schorsing als beiaardier tot gevolg. Toen hij enige tijd later in ere werd hersteld, weigerde hij het belfort nog te betreden. Tussen 1945 en 1964 werden de bespelingen verzorgd door gast-beiaardiers.

In 1948 verving Marcel Michiels de gebarsten g0 van Hemony, de bes3 van Andreas-Lodewijk Van Aerschodt en het volledige discant-octaaf van Meire. Hij stelde zeven basklokken op in de luidklokkenkamer (derde verdieping) en verhuisde 45 klokken naar de vijfde verdieping. Het klavier en het trommelspeelwerk werden opgesteld in de uurwerkkamer (vierde verdieping). In maart 1964 meldde Ephrem Delmotte na een bespeling de bedenkelijke staat van het instrument. Ook Staf Nees klaagde over de onhandelbaarheid van het instrument en werd belast om een studie te verrichten over de toestand van de beiaard en mogelijke verbeteringen. Hij schakelde Petit & Fritsen in voor een prijsofferte. Na zijn dood werd de expertise overgedragen aan zijn opvolger Piet van den Broek. De firma Horacantus-Eijsbouts leverde op 28 januari 1966 een prijsofferte. Na goedkeuring en toekenning van een Rijkstoelage van 60% en een provinciaal aandeel van 20%, werden de klokken uit het belfort weggehaald op 27 en 28 december 1967 en naar Asten gevoerd. Ondertussen was vastgesteld dat er zich scheuren voordeden in de muren van het Belfort. Vermits deze constructieve ingrepen met prioriteit dienden uitgevoerd te worden, werd de verdere afwikkeling van het herstelplan voor de beiaard uitgesteld tot beëindiging van de werken in 1979-80.

Ondertussen werden te Asten nog verschillende wijzigingen aan de opdracht besproken. Zo motiveerde dr. André Lehr het voorstel om voor een eikenhouten klokkenstoel te kiezen i.p.v. een stoel in constructiestaal. Ook werd beslist om alle basklokken, op Roeland na, in de beiaardstoel onder te brengen.

Op 23 juni 1980 werd Jos D’hollander door het Gentse schepencollege aangesteld als adviseur. Het lastenboek werd ingediend op 10 november. Op 1 juli 1981 werd in de klokkengieterij een aanvang gemaakt met de werkzaam-heden. Om volledig aan te sluiten bij de Vlaamse beiaardtraditie werd de oorspronkelijke dispositie g0- a0- b0- c1 aangesloten op het klavier als bes0-c1-d1-es1, zodat de beiaard voortaan een kleine terts omlaag transponeert. De klavierkamer werd tussen de klokken gemonteerd. Dit alles ging gepaard met de hergieting van het discantregister in Hemonyprofiel (c3-c5) en de toevoeging van cis5. De klokken werden herstemd in de toen pas herontdekte middentoon-stemming van Hemony door André Lehr, omwille van de transpositie van c1 naar a0. Concreet betekende dit het omlaag stemmen van alle klokken om een herstemming van elke es tot dis (klaviertoon fis), f tot eis (klaviertoon gis) en bes tot ais (klaviertoon cis) mogelijk te maken, plus het ontzweven van klokken die in dat opzicht zouden storen. De klepels en hamers werden vervangen door mangaanmessing klepelbollen en hamers. De beiaard werd officieel ingehuldigd op 17 juli 1982. In 1993 werd het kleinste klokje toegevoegd door Eijsbouts, d5 (klaviertoon f5).

Bijzondere activiteiten

Na de beiaardrestauratie van 1982 werden gedurende een tiental jaar speciale openings- of slotconcerten gegeven waarbij gebruik gemaakt werd van jachthoorns afgewisseld met massakoor en/of samenzang, dansgroep, inleidende lezingen, videoscherm, Thebaans kwartet, vierhandig beiaardspel, … Op zaterdag 7 juli 1990 vond in Gent een Internationaal Beiaardcolloquium plaats in het kader van het post-congres na het BWF-congres te Zutphen. Onderwerp van de lezingen waren de Gentse beiaardcultuur, het 17de eeuws Gents versteekboek van Wyckaert en het Brussels versteekboek van de Sany, en het bewerken van pianomuziek voor beiaard. De lezingen vonden plaats in het congresgebouw van Gent met simultane vertaling in de officiële BWF-talen.

Automatisch speelwerk

De speeltrommel werd in 1659 gegoten door Pieter Hemony. Hij weegt 4.210 pond. Uurwerkmaker Nicolas Van Royen uit Turnhout draaide de speelton af en voorzag ze van 17.500 toongaten. In 1660 werkte organist-campanoloog pater Wyckaert een systeem van nootjes uit dat zestiende noten, triolen en oneven maatsoorten mogelijk maakte.8 Omstreeks halverwege de 19de eeuw verkeerde de trommelstoel in slechte staat, en in 1855 werd hij hergoten door de stadshorlogemeester, Charles Nolet. De koperen (messing) trommel heeft een omtrek van 5,65 m en is 1,80 m hoog. Hij heeft 80 cirkelbanen waarboven een lichterbed is gemonteerd met 79 lichters voor de hamers en een lichter voor de pal die de trommel vastklemt. De omwentelingstijd van de 220 trommelmaten bedraagt 4’20”. Hij wordt elektrisch aangedreven.

Historische curiosa

Muziekhandschriften
· Versteekboek 17de eeuw
· Versteekboek van Philippus Wyckaert 1681 (1661-1693)
· Livre de clavecin par le carillonneur Leblan (1752)
· Voorstel tot versteek van Miry (1855)
· Versteekboek (1856-1898)
· Versteekboek (1901-1938, 1982-1998)

Klokken e.a.
· Klokkenmuseum belfort: 8 Hemony’s van het Belfort (1659: b1, cis2, es2, f2, fis2, g2, d3, es3), 5 Hemony’s van Baudelo (1661: e2, fis2 (2 stukken), gis2, b2, b3) 4 Dumery’s (1741: as2, 1760: g3, 1774: g2, 1774: toonhoogte ongekend) , 1 A. Van Den Gheyn (1725: a3), 1 A.L. Van Aerschodt (1838: bes3), 8 Michauxklokjes (1913: d4, es4, f4, fis4, gis4, a4, b4, c5), 7 Hemony-replica’s van Louis Meire (1931, toonhoogtes ongekend)
· Kamerbeiaard uit de Sint-Pietersabdij met 42 bronzen klokjes uit het einde van de 18de eeuw, oorspronkelijk van Pierre van den Gheyn uit Leuven

Overzicht van de stadsbeiaardiers

1553-1558 Pieter Jacob van Hoelbeke
1558-1603 Michiel Maes
1603-1620 Adriaan De Prys (Ath)
1620-1628 Augustin de Saint-Obert
1628-1640 Philippe Laloo – Jan Hardy hulpbeiaardier
1640-1674 Lodewijck Gleize – Jan Hardy hulpbeiaardier – versteek o.m. Philippe Wyckaert
1674-1695 Willem Boulanger
1695-1716 Frans Schepers – Peter Schepers hulpbeiaardier
1716-1745 Peter Schepers
1745-1765 Pieter Le Blan – Jacques Ballas hulpbeiaardier
1765-1798 Jozef Egidius de Landsheer – Jan Thibaut en Joris Aelsters hulpbeiaardiers
1798-1839 Joris Aelsters Sr.
1839-1856 Joris Aelsters Jr. – Frans Reylof Sr. hulpbeiaardier (1858) versteek o.m. Karel Miry
1856-1868 Frans Reylof Sr. – Sr. Ottevaere en Frans Reylof Jr. hulpbeiaardiers
1868-1886 Sr. Mestdagh
1886-1896 Prosper Poulet
1896-1923 Pieter Poulet
1923-1945 Robert Dierick
1945-1964 Staf Nees, Piet van den Broek, Ephrem Delmotte, Jules Verniers, e.a. gastbeiaardiers
1964-1982 restauratiewerken belfort en beiaard
1982-1984 Jos D’hollander – Aimé Lombaert, plaatsvervangend beiaardier
1984-2000 Jos D’hollander – Geert D’hollander, adjunct-stadsbeiaardier
2000- Geert D’hollander – Jos D’hollander, ere-beiaardier – Liesbeth Janssens, adjunct-stadsbeiaardier
2013 Kenneth Theunissen

Voor nog meer informatie: zie “Van klok tot beiaard. Met ‘Clocke Roeland’ in de hoofdrol”, uitg. Mens & Cultuur, Gent, 2003.

Tekst: Jos D’hollander

Over ons

De Vlaamse Beiaardvereniging is een organisatie die is opgericht met het doel om de kunst en cultuur van het beiaardspel te behouden en te bevorderen in Vlaanderen, het Nederlandstalige deel van België. De vereniging biedt educatie en toonkunst aan, en organiseert activiteiten om de gemeenschap betrokken te houden bij het beiaardspel. De Vlaamse Beiaardvereniging werkt ook samen met andere organisaties en instellingen om dit doel te bereiken. Het beiaardspel is een unieke en oude kunstvorm die voornamelijk wordt gespeeld op grote, kerkklokken genaamd beiaarden. De Vlaamse Beiaardvereniging speelt een belangrijke rol in het behoud en bevordering van deze kunst en cultuur in Vlaanderen.

Vlaamse Beiaardvereniging

Wij zijn de Vlaamse Beiaardvereniging en onze missie is om de kunst en cultuur van het beiaardspel te behouden en te bevorderen door middel van educatie, toonkunst en gemeenschapsbetrokkenheid.