Belfort Brugge

Geschiedenis van de beiaard

Het belfort

De bouw van de eerste Brugse hallen en het belfort werd aangevat rond 1240. Ze werden onmiddellijk in steen opgetrokken. Omstreeks 1280 waren de hallen en twee vierkante torengeledingen klaar. De toren was bekroond met een houten constructie waarin de gemeenteklok was opgehangen.
Op 15 augustus 1280 viel het gebouw ten prooi aan de vlammen en brandde de houten bekroning af. Rond 1300 was de herstelling zo goed als klaar en rond 1364 begon men aan de bouw van de zuidelijke hallenvleugel, de “oude halle”. Reeds in rekeningen van 1292, 1300 en 1303 vinden we vermeldingen van de bruudsclocke die, zoals haar naam vermeldt, diende om de huwelijken van de notabelen uit de stad aan te kondigen. Daarnaast was er de scepenscelle die gebruikt werd om de magistraten ter zitting op te roepen. De wercclocke luidde viermaal per dag. Zij kondigde het begin en het einde van de werktijd aan en ook het openen en sluiten van de stadspoorten. De belangrijkste klok was de triomfclocke of gemeenteklok die bij alle droevige en feestelijke gelegenheden geluid werd. Zij luidde alarm bij gevaar, brand of oorlog maar werd ook geluid bij de intrede van koningen en graven. Ook gaf zij het sein tot het voorleggen van de jaarlijkse rekeningen, de vernieuwing van de magistratuur, de opening van de jaarmarkt, de Heilige Bloedprocessie en het nieuwe kerkelijke jaar.
Rond 1450 werd aan de marktkant een uurwerk aangebracht. Het uitzicht van het belfort zoals wij het nu kennen, dateert van het einde van de 15de eeuw. De achtkant werd afgewerkt in Brabantse zandsteen en de houten spits werd bekroond met een beeld van Sint-Michiel met banier in de hand en de draak onder de voeten.
Op 25 januari 1493 sloeg de bliksem in. Het vuur vernielde het houtwerk, de klokken smolten en het beeld van Sint-Michiel stortte naar beneden. Toen de spits hersteld was, koos men als bekroning een klimmende leeuw. In 1542 herbouwde men de centrale poort aan de kant van de markt. Rond 1560 werden de muren van de binnenkoer vernieuwd en rond 1715 werden de hallenvleugels overwelfd.
In 1741 werd het Brugse belfort voor de derde keer door brand getroffen. De toren werd hersteld en in 1822 werd de laatgotische kroon geïnstalleerd. Daar-mee verdween de houten spits voorgoed.

De beiaard

In 1528 werd er een reeks van elf klokken gegoten door Jacob Waghevens, die moesten dienen voor het voorspel of de wekkering. Deze voorslag werd in 1533 manueel bespeeld door Adriaan Van Der Sluus. Hij ontving daarvoor XXV scellingen grote per jaar en is daarmee de eerste Brugse beiaardier.
In 1603 leverde Marc Le Serre een nieu accort van 20 klokken en in 1631 kwamen er nog eens zes klokken bij.
Vanaf 1672 wilde men in Brugge een nieuwe beiaard van 35 klokken. Pieter Hemony uit Amsterdam kwam in 1673 naar Brugge om zijn voorstel te verdedigen maar de stad eiste dat de klokken in Brugge zouden gegoten worden. Pieter Hemony vertrok zonder opdracht. Melchior De Haze kreeg in 1675 de opdracht voor een beiaard van 35 klokken die 44.626 pond moest wegen, waar in 1681 nog 4 klokjes bijkwamen. Dat gebeurde op advies van de Gentse pater Wyckaert, bekend door zijn nog bewaard gebleven versteekboek, die in Gent reeds een beiaard van 40 klokken ter beschikking had.
De beiaard verdween echter in de brand van 30 april 1741: 39 klokken, een 20.200 pond zware H.-Bloedklok en een trommel gingen verloren.
Datzelfde jaar kreeg de Antwerpse klokkengieter Georgius (Joris) Dumery (1715-1787) de opdracht een nieuwe beiaard te gieten en een nieuwe H.-Bloedklok. Dat was het begin van een samenwerking tussen de stad Brugge en het geslacht Dumery die tot vandaag sporen nalaat. Immers, het grootste gedeelte van de huidige beiaard bestaat uit de oorspronkelijke Dumery-klokken en talrijke andere klokken in Brugge dragen de signatuur “Georgius Dumery me fecit”.
Joris Dumery deed op 19 juni 1741 een voorstel aan het Brugse stadsbestuur “… een carillon te gieten ten dienste van deselve stadt in syne perfectie, ende alle de clocken egael van gheluyt ende armonie, soo goet als er een sal te vinden syn; my verobligierende deselve clocken te doen hebben alle hunne juiste qualiteyten bestaende in enen forssighen bourdon, juste octave, cleyne tierce, quinte ende juste super octave; soodanigh dat het gheheel carillon onverbeterlick sal syn, als de eene clocke soo goet, delicaet ende armonieus moeten syne als de andere …”
Eén van zijn voorwaarden was echter dat hij een gieterij ter beschikking kreeg in Brugge, wat hem toegestaan werd.3 Einde 1741 begon Dumery met het hergieten van de gesmolten klokkenspijs, maar geen van die eerste klokken voldeden omdat er te veel lood in geslopen was bij de brand. Aangezien Dumery geen schuld had aan de minderwaardige klokkenspijs, en hij meer dan anderhalf jaar gewerkt had, werd hem een schadevergoeding betaald. De klokken werden verkocht.
Tussen 1742 en 1745 goot Dumery alle nieuwe klokken. Voor de bekostiging van deze aanzienlijke uitgave kon de stad Brugge, naast haar eigen fondsen, ook rekenen op de steun van instellingen en particulieren. Zij tekenden massaal in op speciale “obligaten”, ten voordele van de heropbouw van de toren, de herstelling van het uurwerk, de H.-Bloedklok en de beiaardklokken.
Op 2 februari 1746 werd de beiaard ingespeeld door stadsbeiaardier Adriaen Leemans. Op 2 juni echter klaagde hij reeds over de slechte staat van de beiaard. Aangezien ook een nieuw horloge en een nieuwe trommel gemaakt moesten worden, werd de beiaard pas in augustus 1748 definitief gekeurd, nadat er nog 2 klokken hergoten waren. Het eindverslag, de goedkeuring en aanvaarding ervan werden ondertekend door de vier beste beiaardiers van die tijd, nl. Jan-Jozef Colfs van Mechelen, Joannes de Gruytters van Antwerpen, Pieter-Jozef Le Blan van Gent en Boudewijn Scheepers uit Aalst.

Tot 1939 bleef de Dumerybeiaard ongewijzigd. In dat jaar werden 15 kleine klokjes door klokkengieter Michiels uit Doornik door nieuwe vervangen maar zij gaven geen voldoening. In 1969 werden ze, samen met nog 6 andere, hergoten door de Horacantus-Eijsbouts uit Asten (NL). In 2010 werd de beiaard gerestaureerd: na reiniging, klankanalyses en correctie-bijstemmingen van de Dumery-klokken werden de 21 niet historische klokken vervangen door nieuwe klokken die nu perfect aansluiten bij de historische reeks uit de 18de eeuw (Kon. Eijsbouts). Bij deze restauratie (Clock-o-Matic) werd ook het klavier vernieuwd, werden nieuwe, zwaardere klepels gemonteerd en kreeg het automatisch speelwerk een grondig onderhoud.

Automatisch speelwerk

Volgens sommige bronnen zou Brugge reeds in 1396 een uurwerk met voorslag gebruikt hebben. De stadsrekeningen van 1419 waarin zeer nauwkeurig de inkomsten en uitgaven staan opgetekend, vertellen dat aan smid Hubrecht Perre een bedrag werd uitbetaald “voor het leveren van stalen pennen ende tuimelaars voor de clocken van de Brugse hallen”. Vanaf 1421 werd er ook een onderscheid gemaakt tussen clocken en scellen, waarbij scellen steeds in combinatie met het uurwerk gebruikt werd. Zo weten we of er al dan niet een voorslag was.
Na de brand van 1493 leverde Simon Waghevens een nieuwe uurklok met appeelen daertoe. Er was dus duidelijk een voorslag aanwezig. In 1528 leverde Jacob Waghevens elf scellen “van accorde omme tmaken vanden voorslaghen van der oorloge up de halle”.
In 1603 werden de bestaande scellen vervangen door een nieuw klokkenspel van 20 klokken. Adriaen Van Troostberghe, horlogiewerckere, leverde de nieuwe trommel, noten, klavier, hamers en assen. Nicolaas Helewaut, de zesde beiaardier, stak de nieuwe aria’s op de trommel. 72 jaar bleef deze trommel in gebruik. In 1675 vond uurwerkmaker Jean Pauwels, volgens zijn verklaring, de trommel in duusent stucken. De befaamde Antwerpse klokken-gieter Melchior De Haze kreeg nu de opdracht om niet alleen de trommel maar ook een nieuwe volwaardige beiaard te leveren. Met het gieten van de trommel liep het grondig fout. De eerste poging mislukte en de twee volgende leverden geen aanvaardbaar product op. Gilles Moerman bracht ten slotte deze niet alledaagse opdracht tot een goed einde in 1678.
Jean Pauwels maakte, op aanwijzingen van de Gentse musicus pater Wyckaert, 108 rijen van 90 gaten in de trommel die nodig waren voor het vastzetten van de pinnen of nokken. In 1681 stak pater Wyckaert de aria’s op de trommel.
Zestig jaar later, tijdens de brand van 1741, verdwenen de beiaard, het uurwerk en de trommel met 19.449 gaatjes in de vuurpoel. Terwijl Joris Dumery een nieuwe beiaard en trommel goot, leverde zijn schoonbroer Antonius De Hondt het uurwerk en het volledige mechanisme voor de voorslag.
De ongeveer 9000 kg wegende trommel is een echt huzarenstuk. Hij heeft een diameter van 206 cm en een wanddikte van 5 cm. Er zijn 122 rijen gaatjes, goed voor het in beweging brengen van 122 hamers. Er zijn 250 openingen per rij, samen dus 30.500 gaatjes. Een gewicht van 1500 kg brengt dit gevaarte aan het draaien. De voorslag krijgt zijn opdracht van het monumentale uurwerk met een slinger van 78 kg die 3 m lang is. Een ingenieus systeem van nokken, verbindingsdraden, tuimelaars en terugslagveren zet de 122 hamers aan het werk.
Deze hamers zijn als volgt verdeeld over 37 klokken van de 47 klokken tellende Dumerybeiaard:

· 1ste octaaf: 25 hamers op 10 klokken (gis en bes ontbreken)
· 2de octaaf: 44 hamers op 12 klokken
· 3de octaaf: 44 hamers op 12 klokken
· 4de octaaf: 8 hamers op 3 klokken (de rest van het octaaf wordt niet gebruikt voor de voorslag).

Dit merkwaardig historisch ensemble is een staaltje van echt vakmanschap van 18de-eeuwse ambachtslieden, dat jaarlijks door meer dan 200.000 bezoekers bewonderd wordt. Dagelijks tussen 8 en 21 uur brengt het Dumery-Dhondt automatische klokkenspel om het kwartier een melodie ten gehore. Deze melodieën worden om de twee jaar door de stadsbeiaardier verstoken.

Overzicht Stadsbeiaardiers

1533-1537 Adriaen Van der Sluus Adriaen Thonus, hulpbeiaardier
1537-1546 Adriaen Thonus
1546-1548 Hubrecht Noppe
1548-1554 Hans Roos(e)
1554-1604 (geen gegevens beschikbaar)
1604-1632 Nicolaes Helewout
1632-1633 Jacques Duquesne
1633-1642 Nicolaes Lalo(o)
1642-1649 Valentijn Ywens (Hebbens)
1642-1643 Alphonse Verschrieck, hulpbeiaardier
1649-1681 Jean Lais
1681-1688 Pierre Mahieu
1688-1690 Jean Lais
1690-1720 Antoine Collé
1709-1717 Boudewijn Bollengier, hulpbeiaardier
1714-1718 Ignaas Van Hecke, hulpbeiaardier
1720-1734 Boudewijn Bollengier
1734-1737 Jean-Baptiste Baguenrieux
1737-1750 Adriaan Leemans
1748-1750 Jean Leemans, hulpbeiaardier
1750-1753 Jean Leemans
1753-1786 Jerome Leemans
1786-1807 Henderyck Fromont
1807-1838 Dominique Berger
1838-1864 Louis Hubené
1864-1876 Remi Berragan Eduard Dupan, hulpbeiaardier
1876-1913 Eduard Dupan Arthur Blondeel, hulpbeiaardier
1913-1949 Antoon Nauwelaerts
1931-1949 Louis Nauwelaerts, hulpbeiaardier
1949-1984 Eugeen Uten
1954-1957 Paul Vanden Abeele, hulpbeiaardier
1958-1978 Christiaan Poppe, hulpbeiaardier
1979-1984 Aimé Lombaert, adjunct-stadsbeiaardier
1984-2008 Aimé Lombaert
1984-2008 Frank Deleu, adjunct-stadsbeiaardier
1996-2008 Jean-Pierre Hautekiet, plaatsvervangend beiaardier
1996-2008 Geert Stubbe, plaatsvervangend beiaardier
2008-2021 Frank Deleu, stadsbeiaardier
2008-2022 Jean-Pierre Hautekiet, adjunct-stadsbeiaardier
2008-2021 Wim Berteloot, assistent-beiaardier
2021-heden Wim Berteloot, stadsbeiaardier
2022-heden Brecht Berteloot, adjunct-beiaardier

De Brugse stadsklok

In de beschrijving van de brand in het belfort van 1280 lezen we dat de stadsklok door de zoldering van de schatkamer gevallen was en beschadigd werd. Deze beschadigde klok hing vóór 1284 in een voorlopig gestoelte op de markt. In 1290 goot men een nieuwe klok die reeds in 1296 in het herstelde belfort werd opgehangen. Tot 1493 vinden we geen spoor van een andere stadsklok maar de brand van 25 januari 1493 vernielde opnieuw de klokken.
In 1496 kwam een akkoord tot stand met Simon Waghevens uit Mechelen. De stad leverde een oude, niet meer gebruikte werckclocke van 1570 pond en een andere van 856 pond, plus ongeveer 1000 pond mitraillen of oud koper. Daarbij kocht men nog Engelse tin. Deze klok scheurde in 1525 en weer werd Waghevens aangeschreven voor het gieten van een nieuwe klok “van zulcke grootte ofte meerdere dan de clocke die gheschuurt is”. Deze stadsklok die de naam “Pays” kreeg, naar aanleiding van de in dat jaar gesloten vrede tussen Keizer Karel V en de koningen van Frankrijk en Engeland, zou het 150 jaar uithouden.
In 1675 werd de stadsklok die een breuk aan de kroon vertoonde, te koop aangeboden, maar ze vond geen koper. Ze werd hergoten door Melchior De Haze die ook de nieuwe beiaard goot. In 1683 werd de nieuwe klok in gebruik genomen maar reeds in 1718 was ze gebarsten. Willem Witlockx uit Antwerpen werd met het gieten van een nieuwe klok belast maar bij de keuring ontstonden hevige discussies omdat er belangrijke afwijkingen waren in afmeting en gewicht. In het contract stond nl. dat de klok ongeveer 16.000 pond zou wegen, maar in werkelijkheid woog ze meer dan 20.000 pond. Men vreesde dat het gewicht de stevigheid van de toren zou aantasten, “jae selfs de selve torre in pericle stellen haere totale ruyne ende ingevallen ofte overvallen.”10 Pas na 20 jaar (1739) werd ze in het belfort opgehangen.
De vreugde was van korte duur want in april 1741 brak er opnieuw brand uit in het belfort. Op 4 oktober 1741 had Joris Dumery reeds een nieuwe stadsklok gegoten met slagtoon G, maar zij voldeed niet omdat ze teveel lood bevatte. In 1743 goot hij weer een nieuwe. De “zwarte hand” bleef echter de geschiedenis van de stadsklok bepalen: bij het tweede bezoek van Lodewijk XV aan Brugge in 1745 barstte de klok bij het luiden. De volgende jaren moesten de Bruggelingen het doen met de minder glorieuze toon van de uurklok.
In 1800 stuurde de prefect een opeisingsbevel naar de proost van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge voor de allerschoonste klok van de stad genaamd Maria. De opgevorderde klok was ook een product van Melchior De Haze uit 1680. Deze klok Maria (G) vormde een machtig groot akkoord met de klokken Bonifaas (Es) en Gaspar (Bes). Het schenden van dit driegeluid en het gebruiken van een gewijde klok in het belfort gaf aanleiding tot groot protest. Volgens de meeste auteurs klepte de oude klok voor het eerst in haar nieuwe functie in 1802. Ze heeft een diameter van 2,06m en weegt ongeveer 6000 kg. Het is nog altijd deze drie eeuwen oude bronzen stem die bij speciale gelegenheden over Brugge klinkt.

Curiosa

Voor de Dumerybeiaard schonk het College van het Brugse Vrije – het ommeland rond Brugge – de grote klok (5378 kg) met als toon G0 die ook het uur aangeeft (klok 1). Zij draagt de letters SPQF (Senatus Populus-que Franconatus = het bestuur van het Volk en het Vrije).
Klok 2 (de halfuurklok) en de klokken 3 en 4 dragen het wapen van de stad Brugge, gehouden door beer en leeuw. Ook particulieren tekenden vanaf 1741 massaal in op speciale “obligaties, ten voordele van de heropbouw van de toren en de herstelling van het uurwerk, de H. Bloedklok en de beiaardklokken. Daarnaast deden ook een hele reeks ambachten en neringen aanzienlijke giften. Zij werden met naam en wapenschild vereeuwigd op de klokken. De timmerlieden deden eveneens hun bijdrage maar dan wel in natura: zij leverden het hout waaraan de klokken opgehangen werden.

Bibliografie

· Beiaarden en torens in België, Ludion Gent, 1994
· Beiaardkunst in de Lage Landen, Lannoo, Tielt, 1991
· Brugge, belfort en beiaard, M. Van De Wiele Brugge, 1984
· Eigen notities en programmaboekjes Brugge, 1979-2000
· Klokkenspellen en beiaarden in West-Vlaanderen, West-Vlaamse Gidsenkring, 1993
· Stadsarchief Brugge, reeks 296: Halletoren, 1749
· “Le carillon de Bruges” in L’Illustration, Numéro de Noël, december 1898 · GILLIODTS, L.: Le Carillon de Bruges. Recueil de textes et analyse de documents inédits ou peu connus, Brugge, uitg. L. De Plancke, 1912
· DONNET, Fernand: Les cloches d’Anvers. Les fondeurs anversois, Antwerpen, Veuve de Backer, 1899. Voetnoten (redactie) ….

Tekst: Aimé Lombaert

Geplaatst in Torens.