Sint-Geertruikerk Leuven

Geschiedenis van de beiaard

Klokken- en beiaardkroniek van de Leuvense Sint-Gertrudiskerk

In 1206 stichtte Hendrik IV, graaf van Leuven (= Hendrik I, hertog van Brabant), de Sint-Gertrudisproosdij van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus.
In 1449 werd de gemeenschap tot abdij verheven. Haar gebedshuis, de Sint-Gertrudiskerk, dateert grotendeels uit de 14de eeuw. De open torenspits als ’toren zonder nagels’ – één van de zeven wonderen van Leuven – werd in 1453 voltooid naar de plannen van de Brusselse architect Jan van Ruysbroeck. De abdij werd in 1797 opgeheven.
Een groot deel van de gebouwen werd verkocht en afgebroken. (2) De kerk bleef bewaard, maar werd gesloten. Midden juli 1802 werd ze opnieuw opengesteld voor de eredienst en werd ze als hulpkerk toegewezen aan de kerkfabriek van Sint-Pieter.
Bij een KB van 11 juli 1848 werd ze een autonome parochiekerk. (3) In 1944 werd ze getroffen door oorlogsgeweld en moest ze grotendeels heropgebouwd worden.

1437:

In de torenromp hangen ‘drie nieuwe groote clocken’. (4)

1557:

Medardus Waghevens uit Mechelen giet een nieuwe klok van ongeveer 1800 pond die in ‘accoord’ moest zijn met de derde klok in de torenromp. (5)

1559-1572: Er zijn vier luidklokken: Maria (major campana of stormklok), Joannes, Gertrudis en Augustinus. (6) Enkele van die klokken – een duidelijke specificatie ontbreekt – werden in de 17de en 18de eeuw hergoten. Dat gebeurde o.a. met de grote klok (Maria?) in september 1607 door ene Sebastiaen. Ze barstte al in 1608.
De commentaar van de toenmalige pastoor was bitter: ‘desen clockgieter heeft ons bedroegen want hy en was de conste geen meester’.
In mei 1608 werd ze hergoten door Jean Tordeur uit Nijvel, een ‘exellent meester’. Ze woog 3536 pond en werd, evenals die van Sebastiaen, bekostigd door de parochiegemeenschap. In 1614 werd de kleine klok of schelle ‘Ludovicus’ van 609 pond hergoten door Thomas Tordeur, vader van Jean. Een tweede klok de ‘lieve vrouwe clock’ werd vermoedelijk in 1722/23 hergoten door Jean-Baptiste Levache uit Luik (?). Ze woog 2898 pond.
In maart 1771 werd ze hergoten door Andreas Josephus Vanden Gheyn uit Leuven. Gewicht: 2763 pond. Vanden Gheyn verbond er zich toe ‘in gevalle de voorscreven klocke binnen den tijd van twee jaeren naer dato deser quame te bersten [hij] de selve tot sijne koste en laste [zou] moeten hergieten’ (bijlage 1). Op 25 maart 1771 werd ze gewijd ter ere van O.-L.-Vrouw. (7)

1644:

Jef Rottiers publiceerde in 1952 een fragment van een notarisakte (dd. 12 januari 1644) waarin staat dat de organist van de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen samen met de organist van de Leuvense Sint-Gertrudiskerk en ‘andere bevoegde personen’ ten huize van de Mechelse klokkengieter Bartholomeus Cauthals ‘sekere clocxkens’ gingen ‘besigtighen ende proeven [= keuren]’. Die klokken waren bestemd ’totten beyaert van Sinte Geertruyden’ en moesten onderling worden afgestemd op ‘eene groote clocke van den voorscreven beyaert aldaer gebrocht wesende de note ut [= do]’.
De nieuwe klokken waren ‘opwaerts clinckende tot xiiii toe’. (8)
Concreet komt het hier op neer dat aan een bestaande ‘beiaard’ – wellicht een voorslag van 6 à 8 (?) klokken – veertien nieuwe klokken werden toegevoegd. Van Bartholomeus Cauthals is geen ander klokkenspel bekend. (9)
In 1680 leverde hij voor de Sint-Kwintenskerk nog een nieuwe klok. (10)

1678:

Voor 1672 moet er tussen Cornelius De Smet, pastoor, en Reynier Vanden Steen, horlogemaker op de Kiekenmarkt in Brussel, een overeenkomst hebben bestaan i.v.m. de plaatsing van een nieuw uurwerk met trommel voor de toren van de kerk.
Hoewel Vanden Steen een voorschot van 150 gulden op de totale som van 800 gulden had ontfangen, werd het bestelde werk nooit uitgevoerd. Op 19 maart 1678 werd een nieuw contract afgesloten, ditmaal tussen prelaat Claude François de la Viefville en enkele vertegenwoordigers van de kerk enerzijds en Vanden Steen anderzijds. Voor hetzelfde bedrag [= 800 gulden] zou Vanden Steen een (grotere) trommel maken die voor Bamis [= Sint-Bavomis, 1 oktober] 1678 klaar moest zijn. Vanden Steen zou het werk ‘de ses naervolghende jaeren voor de somme van ses gulden [per jaar] onderhouden’.

Maar het afgeleverde werk bleek niet te voldoen aan de gestelde verwachtingen.
Meermaals uitten de pastoor en de kerkmeesters hun ongenoegen over ‘d’ondeugdelijckheyt’ ervan. Uurwerk, trommel en het gebruikte materiaal stemden zelfs niet overeen met ‘de voorwaerden ende conditien dienaengaende’.
Zo waren de vier pilaren waarin de trommel was opgesteld te klein; de diameter van de trommel was een halve voet kleiner dan voorzien; het gebruikte ijzerwerk was veel te licht; het opwindrad had van ijzer moesten zijn; de klinken waren al na drie jaar versleten; de halfuurslag klonk aanstonds na de kwartierslag.
Het gebeurde zelfs dat uurwerk en rammel ’tot groote confusie’ wekenlang niet werkten. Vanden Steen werd van al die mankementen op de hoogte gesteld, maar hij reageerde niet. Ten einde raad gaf het kerkbestuur midden december 1681 aan Willem van Nye de opdracht de rammel van het uurwerk te ontkoppelen.
Pas in de loop van 1683 werd alles opnieuw in orde gesteld. (11)

1683:

Voor de installatie van de nieuwe ’trommel ofte voorslach vande horologie van Ste Geertruijden’ werden, bij een notarisakte (dd. 15 september 1683), de heren Jan Baptist Daems en Anthonius Michaux, resp. organist en zangmeester van de Sint-Jacobskerk, als experten aangeduid. Zij moesten hun ‘oordeel ende opinie segghen’ over het werkstuk van Reynier Vanden Steen. Dat oordeel was gunstig: zij ‘connen gheene fauten hooren ofte vinden waer over dat die selve soude connen worden geblameert’.
Alles werkte ’tot contentement van een ieder’. (12) Daems en Michaux waren gerespecteerde muzikanten en maakten deel uit van de Lovanienses musices academia, een selecte groep van musici en muziekliefhebbers die in 1680 (en later) op geregelde tijdstippen in de Sint-Gertrudisabdij vergaderden en musiceerden. (13)

1713:

Beiaardier Hendrik Dujardin (zie verder) begon op 17 februari met herstellingen aan: 1. het ‘speelwerck’ met levering van een ‘nieuw sluytradt’; 2. het uurslagwerk; 3. het slingerwerk; 4. het hamerwerk. ‘Levering van 372 nieuwe noten met hunne schroeven aan 7 stuivers de noot; 26 dubbel nieuwe noten aan 8 stuivers; hermaking van 830 oude noten a 2 stuivers. Den 23 september heeft dezelfde herstellingen gedaan aan het klavier: als 46 stokken met ijzeren oogen beslagen enz. [sic]; levering van 24 tuimelaars te samen wegende 248 pond aan 6 stuiver het pond. Dezelfde heeft 9 daguren besteed aan het stellen vanden beiaard aan 6 schellingen daags.’ (14)

1743:

‘Den 16 october van dit jaar wierd er op de wijkvergadering van de Burchtstraat (Vischbrug – binnepoort) beslist de aanvraag der kerkmeesters van S. Geertrui toe te staan te weten: voor de som van 100 gulden te contribueeren het maecken der horologie ende restaureren van den beiaard’. Deze som zou in de wijk rondgehaald worden. (15)

1746:

Charles-Alexandre Lion vervangt het oude Vanden Steenuurwerk. Lion, afkomstig van Charleroi, was sinds 1730 als horlogemaker werkzaam in Leuven. (16)
Zijn uurwerk, in 1848 hersteld door J. Jeancart uit Heverlee, werd, alleszins voor de restauratie van 1970/71, weggehaald en verdween spoorloos.

1760:

Eind december werden in de kleine toren boven het koor, vermoedelijk ter vervanging van de kleine Ursulaklok (= misklok) van 1677, twee nieuwe klokjes gehangen met de naam Philippus en Henricus. (17)

1778:

Adrien-Guillaume de Renesse de Baar, prelaat van de abdij, bestelt bij Andreas Josephus Vanden Gheyn een nieuwe beiaard. De klokkengieter dient drie voorstellen in: een beiaard van 4000 pond met een basklok van 500 pond klinkende ‘Dlare [= d] in ’t orgel’ (bijlage 2); 2. een beiaard van 6770 pond met een basklok van 1250 pond klinkende ‘Amila [= a] in’t orgel’ (bijlage 3); een beiaard van 10200 pond met fis1 als basklok (geen document voorhanden). Het derde voorstel werd aanvaard. In de overeenkomst staat duidelijk dat Vanden Gheyn de 20 klokken van de oude beiaard zou overnemen en dat het nieuwe klokkenspel drie octaven of 37 klokken zou omvatten ‘met alle de half thoonen daer in begrepen.’ (18) Uitgaande van de klokkensamenstelling van Van Horenbeeck bevatte de Vanden Gheynbeiaard in het laatste decennium van de 19de eeuw één klok van 1776, vier van 1777, 29 van 1778, drie van 1779. Daarvan hangen er nu in de huidige beiaard nog 29: twee van 1777, 24 van 1778, drie van 1779. Beiaardklok nr.7 (= g1) draagt de inscriptie:

ANDREAS JOSEPHUS VANDEN GHEYN ET ANDREAS LUD[OVICUS] FILIUS EIUS ME FECERUNT LOVANII ANNO 1779 – OPUS XXI’.

Een gelijkaardig opschrift stond ook op de fis1- klok (nr.6), een Vanden Gheynklok van 1778 die door Frans Sergeys in 1954 werd hergoten. (19) Vanden Gheyn had de gewoonte zijn klokkenspellen van een opusnummer te voorzien. Uit het opschrift blijkt dat ook zijn zoon Andreas Ludovicus (1758-1833), op dat ogenblik 21 jaar, bij het nieuwe werk was betrokken. Die zou later met zijn kleinzoon André-Louis-Jean Van Aerschodt de Leuvense klokkenkunst een nieuwe impuls bezorgen. Alle beiaardklokken zijn gesigneerd en gedateerd.

Op vier klokken staan de volgende Latijnse psalmverzen:
nr.8 (lijst Sergeys)/VII (lijst voor de restauratie) – Laudate Dominum in sanctis eius LAUDATE DOMINUM IN SANCTIS EIUS (= psalm 150,1);
nr.10/IX – Laudate Dominum in cymbalis bene sonatibus LAUDATE DOMINUM IN CYMBALIS BENE SONANTIBUS [= ps. 150,5);
nr.11/X – Laudate Dominum omnes gentesLAUDATE DOMINUM OMNES GENTES [= ps. 116,1];
nr.12/XI – Omnis spiritus laudet Dominum OMNIS SPIRITUS LAUDET DOMINUM [= ps. 150,6].

Het instrument werd op 31 oktober 1778 ingespeeld door Franciscus Martinus Josephus De Prins (zie beiaardiers). Naar aanleiding van de ingebruikname van de nieuwe beiaard stelde abt de Renesse een reglement op met richtlijnen voor de beiaardier.
Die moest o.m. tweemaal per jaar de trommel versteken en muziek spelen op alle zondagen en een aantal feestdagen waaronder die van Sint-Gertrudis van Nijvel (17 maart), Sint-Rochus en Sint-Augustinus (16 en 28 augustus), Sint-Rosalia van Palermo (4 september), Sacramentsdag. Hij zorgde tevens voor een muzikale noot bij een professie of andere feestelijkheden in de abdij. (20)

1798:

Op 1 december werden klokken ‘uyt den toren gehangen’, d.w.z. dat een onbepaald aantal luidklokken door de Fransen werd weggehaald en vernield. De beiaard bleef hangen. Alleen het wapenschild van abt de Renesse dat op enkele klokken prijkte, werd weggekapt. (21)

1802:

Op 25 september werden drie klokken in de toren gehangen. Ze waren afkomstig uit de oude Sint-Michielskerk aan de Tiensestraat die in 1781 was afgebroken.
Van die drie klokken rest nog alleen de Michaëlklok van 1446, de oudste van de stad, gegoten door de Mechelse klokkengieter Jan Zeelstman.
De Leuvense kroniekschrijver Jacques-Benoît Lameere beweerde toen dat ‘de klokken van Sinte-Gertrudis, door de Républicains aen stukken geslaegen, van de best luydende der stad [waren].’ (22)

1829-1847:

De firma Vanden Gheyn-Van Aerschodt levert drie nieuwe luidklokken die, samen met de Zeelstmanklok, in de beiaard worden opgenomen.

1848:

Jozef Keustermans uit Diest giet een nieuwe speeltrommel met 16.200 gaten (180 maten en 90 oplichters). (23) Volgens Adolf Denyn, vader van Jef Denyn, was hij een kopie van de speeltrommel van de Sint-Romboutskathedraal.
De oude Vanden Steentrommel uit 1678 zou toen zijn doorverkocht aan de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw.

1852:

Midden juni levert A.L.J. Van Aerschodt succ. Vanden Gheyn ‘5 cloches par ordre de la fabrique d’église pour le carillon.’ Gewicht: 45 1/2 kilo; kostrijs: 175.96 fr. (24)

1892:

De Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn herstelt, i.s.m. de Mechelse installateur Désiré Somers, volgens zijn nieuwe beiaardtechnische inzichten de mechaniek en de traktuur van het instrument. Het klavier verhuisde van de horlogekamer naar een verdieping hoger naast de beiaardklokken.
Frederik Klein, stadsbeiaardier van Middelburg, schreef in december 1892 een brief aan de toenmalige organist- beiaardier van de Sint-Gertrudiskerk, Edmond Hendrickx († 1894), waarin hij, afgaande op persknipsels die hem waren toegestuurd, de vraag stelde waarom het klavier zo zwaar speelde. Een van de reporters had namelijk beweerd: ‘… au bout de quelques minutes de ce terrible exercice il [= Jef Denyn] est littéralement en nage. Il fume comme un cheval qui vient de finir une course à grande vitesse…’ <
Met het broeksysteem, waarvan Klein een tekening geeft, zou alles gemakkelijker gaan.
‘Al speel ik nu 2 uur en suite dan kom ik even kalm en bedaard naar de benedenwereld. Maar het is bij het stellen. Steeds te rekenen; en een goed werk in den zomer – de toets die 2/3 van het gat diep gaat en dan geluidgeeft – geluid geeft met de vinger – die zijn de beste’ [sic].
Het antwoord van Hendrickx – en zijn brief wordt bewaard in het Zeeuws Archief van Middelburg – was vrij nuchter: ‘ Ik kan niet nalaten ued. reeds uit den waan te trekken dat ons klavier zwaer speelt. Dat mijnheer Denyn – littéralement en nage – dat is enkel aan hem te wijten, daer hij voor stukken dezer gehalte van Robert le diable [= opera uit 1831 van Giacomo Meyerbeer] en Le poète et [le] paysan [= Dichter und Bauer, opera uit 1846 van Franz Von Suppé] etc., die bij onze weten buiten Mechelen nergens gehoord zijn geworden in ons land, gansch zijn lichaem, handen, voeten erg vreed in werking zet. Dan nog hoef ik er bij te voegen dat gewoonlijk gazetschrijvers alles overdrijven.’ (25)
Uit een toegevoegde noot van Klein op de brief van Hendrickx blijkt dat die laatste kort voor de officiële inspeling van de beiaard zijn rechterarm had gebroken en dat Denyn zijn taak had overgenomen.

Midden augustus herstelde Denyn de speeltrommel. Kostprijs: 2400 fr.

Tevens plaatste hij er nieuwe aria’s op: voor het uur:
Toverfluit met variaties van W.A. Mozart (totaal 90 maten);
voor het half uur: Artevelde van F.A. Gevaert en Vaderland van K. De Laet (totaal 46 maten);
voor de twee kwartieren en de acht halfkwartieren: volksdeuntjes (totaal 26 en 16 maten).

In totaal waren 178 van de 180 maten volzet. Aangezien de trommel sindsdien niet meer werd herstoken, bevat hij nog steeds de oorspronkelijke ‘aria-zettingen’ van Denyn.
In december van datzelfde jaar stelden Séverin Van Aerschodt (Leuven) en Paul Drouot (Doornik) een lijst samen met de gewichten van de 46 beiaardklokken.
Hun cijfers verschillen. Zo woog de Zeelstmanklok bij Van Aerschodt 2935 kg, bij Drouot 2000 kg, vandaag 1800 kg! Enkele maanden voordien had Drouot bij Van Horenbeeck de aandacht opgevraagd voor zijn ‘nouveau système mécanique à pédale-tambour, pour sonner les cloches en bas du beffroi.’ Zonder gevolg.

1943/44:

Aangezien de luidklokken met de beiaard waren verbonden, werden ze door de Duitsers niet opgeëist. (27)

1944:

In de nacht van 11/12 mei werd Leuven gebombardeerd door de geallieerden.
Het schip van de kerk werd verwoest en het bovenste deel van de torenromp beschadigd. De zware Mariaklok donderde een tiental meter naar beneden, zonder noemenswaardige letsels. Een Vanden Gheynklok werd vernield (luidklok nr.5).
Als bij wonder bleef de torenspits overeind en bleven de beiaardklokken ongedeerd.
Kerk en toren werden in de jaren 1952-1953 door de firma Vandekerchove uit Ingelmunster gerestaureerd.

1970/71:

Tijdens de grote, ingrijpende beiaardrestauratie die door Jacques Sergeys werd geleid, werd de hoogste klokkenreeks (cis4-b4) met zes Vanden Gheyn- en vijf Van Aerschodtklokjes vervangen door elf nieuwe Sergeysklokken.
Om het octaaf te vervolledigen, werden er twee extra klokjes toegevoegd (c5 en cis5).
In de open torenspits hangen nu 42 klokken, in de ondertoren zeven, waarvan zes luidklokken.

2003/05:

Bij de restauratie van de torenspits werd de mechaniek van de beiaard vernieuwd.
De cabine en het klavier verdwenen en een nieuw klavier werd, een verdieping lager – in de oude horlogekamer – opgesteld. Het automatisch speelwerk van Petit & Fritsen (2005) is verbonden met een nieuw electro-magnetisch systeem dat de toetsen van het klavier bedient. Dat systeem werd door beiaardier Marc Van Eyck ontworpen en gebouwd.

De klavieren

1778-1892: Over het oude Vanden Gheynklavier is niets bekend.

1892-1970: Het vier-octaafsklavier van Désiré Somers uit 1892 werd tijdens de beiaardrestauratie van 1970/71 verwijderd. Het bevindt zich in het privé-bezit van Paul-Félix Vernimmen (Veltem). (30)

1971-2003: Ter vervanging van het Somers-klavier levert Clock – o – Matic een nieuw vier-octaafsklavier. Het ligt nu gedemonteerd in de toren.

Vanaf 2003: Het nieuwe vijf-octaafsklavier, ontworpen door Petit & Fritsen, is afkomstig van de stadhuisbeiaard van Rotterdam. Het werd geïnstalleerd door Marc Van Eyck.

Enkele beiaardiers

Oude beiaard (31)

1616 Willem ‘den bayaerder’.

1656-1659 Joos Gargan (vanaf 1659 organist).

1720-1729 Fredericus Dujardin (ook organist). In 1721 ontving hij een vergoeding ‘voor den voorslagh van d’orologie te stellen’; in 1724 ‘voor de byart gesteld te hebben’; in 1729 ‘voor het stellen van het mirliton liedeken’. Frederik was de broer van Hendrik I Dujardin die van 1707 tot 1724 stadsbeiaardier was van Leuven.
Diezelfde Hendrik zou begin juni 1724 achttien gulden ontvangen ‘voor den clauwiel van den byart en veren te herstellen en verstaelen.’ Frederik werd in 1729 ontslagen.
Zijn naam treffen we opnieuw aan in 1732: hij dong toen mee naar de vacante plaats van stadsbeiaardier van Leuven.

1729-1745 Joannes Franciscus De Laet (ook organist). In 1732 was hij, na het overlijden van Job Vaes, heel even plaatsvervangend stadsbeiaardier van Leuven.
Evenals Frederik Dujardin deed hij mee aan het beiaardconcours. Hun beider prestaties werden door de jury niet erg geapprecieerd. De Laet ontving in 1730 een jaarwedde van 7 gulden en 10 stuivers en kreeg daarnaast, o.m. in de jaren 1738, 1741 en 1742, extra vergoedingen voor het ‘setten van liedekens op d’ure en d’half ure’ op de trommel van de beiaard.
In 1745 stelde hij zich opnieuw kandidaat voor het ambt van stadsbeiaardier, maar toen werd Matthias Vanden Gheyn benoemd. (32)

Nieuwe Vanden Gheynbeiaard (33)

1778 Franciscus Martinus Josephus De Prins (1746-1815). Hij stelde in 1781 een beiaardboek samen dat in 2005 in facsimile werd uitgegeven.
In 1788 zou hij meedoen aan een concours voor de vacante betrekking van stadsbeiaardier in Mechelen. (34)

? Maurits Vrancken.

? Gérard Deprins.

? tot 1870 Desiré Deprins.

1870-1893 Edmond Hendrickx (ook organist).

1893-1914(?) François Vande Plas.

1938-1940(?) Arthur Lynds Bigelow (occasioneel).

Na 1954 Jef Van Stappen (occasioneel).

1960-1990 Renaat Vansteenwegen (occasioneel).

1997 Marc Van Eyck (officiële beiaardier).

Noten

(1) Voor Marc Van Eyck, de promotor van de Sint-Gertrudisbeiaard.

(2) Door toedoen van kanunnik Armand Thiéry († 1955) werd op dezelfde plaats een proosdij – abdij in 1954 – gesticht van benedictinessen. Zij verbleven er van 1919 tot 1974. Sommige gebouwen zijn nu omgetoverd tot luxueuze leefruimtes. Zie: M. Smeyers, Armand Thiéry (Gentbrugge, 1868 – Leuven, 1955) – Apologie voor een geniaal zonderling, Arca Lovaniensis (jaarboek 19-20), Leuven, 1992, p. 181-251.

(3) Enkele jaren geleden kreeg ik van een Leuvens antiquair een volle doos met handgeschreven dokumenten. Ze hadden toebehoord aan Cornelius Henricus Van Horenbeeck (1856-1932), van 1882 tot 1898 onderpastoor van de Sint-Gertrudiskerk. Hij had rond de geschiedenis van de kerk en de abdij veel archiefonderzoek verricht. Zijn nota’s verzamelde hij in kleine mappen. Bijzonder interessant is een Aantekeningboek nr.1 – abdij en kerk van S. Geertrui (verder geciteerd als Aantekeningboek). Daarin verhaalt hij, steunend op oude kerkrekeningen, tal van faits-divers over zijn kerk. Ook aan de klokken, beiaarden en beiaardiers, orgels en organisten besteedde hij aandacht. Zelfs enkele oorspronkelijke brieven met concertprogramma’s van Jef Denyn, die in 1892 het beiaardmechanisme restaureerde, bleven bewaard. Op basis van die gegevens, aangevuld met eigen vondsten, kunnen enkele nieuwe elementen toegevoegd worden aan de synthese die Luc Rombouts over de Sint-Gertrudisbeiaard in 1990 heeft gepubliceerd. Onnodig alles te herkauwen. In onze chronologie beperken we ons tot de belangrijkste feiten uit zijn verhaal. Zie: L. Rombouts, ‘De muziekdoos van Sint-Geertrui’, in G. Huybens (red.), Stad met klank, Leuven, 1990, p.31-36.

(4) E. Van Even, Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895 [facsimile-uitgave in twee delen, red. G. Huybens, Leuven, ed. Peeters, 2001] p.403.

(5) F. Steurs, Eenige aanteekeningen rakende de Mechelse klokgieters, Mechelen, 1877, p.21-22. Ons boekje draagt het nr. 14 van de 75 in omloop gebrachte exemplaren.

(6) Nota’s Van Horenbeeck (verzameling G. Huybens).

(7) Nota’s Van Horenbeeck.

(8) J. Rottiers, Beiaarden in België, Mechelen, 1952, p.170-171.

(9) M. en K. Van Bets-Decoster, De Mechelse klokkengieters, Mechelen, 1998, p.73.

(10) G. Huybens, ‘Nota’s over de orgels en het muziekleven in de Leuvense Sint-Kwintenskerk’, in Orgelkunst, 30 (2007), nr.4, te verschijnen.

(11) Nota’s Van Horenbeeck.

(12) Algemeen Rijksarchief Brussel, Notariaat Generaal van Brabant, nr. 13794 (J. Van Craenenbroeck) – microfilm 1071031.

(13) G. Huybens, ‘Een merkwaardig handschrift van de Leuvense rederijker Jacobus van Nethen (1654-1726)’, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en Omgeving, 36 (1996), p.86-87 (nrs.21 en 57).

(14) Aantekeningenboek, p.206 en 210-212.

(15) Aantekeningenboek, p.207.

(16) LPP, p.412.

(17) Nota’s Van Horenbeeck.

(18) Die voorstellen bevinden zich in het archief van de Koninklijke Beiaardschool in Mechelen dat ondergebracht is in het stadsarchief van Mechelen. Het document van voorstel 3 is niet beschikbaar.

(19) De St.-Gertrudis-beiaard herleeft te Leuven – 20 juni ’71. Brochure uitgegeven naar aanleiding van de restauratie van de beiaard. Leuven, 1971, p.16-20.

(20) A.L.J. Jacobs, L’Abbaye noble de Sainte-Gertrude à Louvain depuis son origine jusqu’à sa suppression, Leuven, z.j. [1880], p.105-106. Zie ook: G. Huybens, ‘Een 18de-eeuws reglement voor de beiaardier van de Sint-Geertruikerk te Leuven’, in NCL, 9 (1996), nr.3, p.34-36.

(21) J. B. Lameere, Aenteekeningen van merkweerdige geschiedenissen voorgevallen binnen Loven (en omliggende) 1784-1835. Uitgegeven en van registers voorzien door M. Bols, G. Huybens (red.), M. Peeters en G. Robberechts, Leuven, 1986, p.55.

(22) J. B. Lameere, op.cit., p. 72.

(23) Nota’s Van Horenbeeck.

(24) Aantekeningboek, p.70.

(25) Nota’s Van Horenbeeck.

(26) Nota’s Van Horenbeeck.

(27) W. Godenne en H. Joosen, Jubileumboek 1922-1972 Koninklijke Beiaardschool ‘Jef Denyn’, Mechelen, 1973, p.172-174.

(28) Aantekeningboek, p.62-70.

(29) Al de maten en gewichten van de historische beiaardklokken (nrs.1 tot 4 en 6 tot 36) zijn ontleend aan de twee gepubliceerde lijsten (de ene opgesteld voor 1969, de andere bij de restauratie van 1971), zie: De St.-Gertrudis-beiaard … Dat cijfermateriaal is verrassend: zes klokken behielden hun ‘oorspronkelijk’ gewicht; 23 ‘verloren’ samen iets meer dan 203 kg; zes andere ‘kregen’ – vreemd maar waar – samen 126 kg bij! Zo woog de zesde luidklok (Rosalia) voor de restauratie 675 kg, na de restauratie 733 kg (dus 58 kg zwaarder), vandaag 600 kg (Nieuwsbrief Campanae Lovanienses, 16 (2003), nr.3, p.52).

(30) Afbeelding: G. Huybens (red.), Stad met klank, Leuven, 1990, p.34.

(31) Aantekeningenboek, p.210-211.

(32) G. Huybens, ‘Bouwstenen voor een geschiedenis van de Muziek te Leuven – 17de en 18de eeuw’, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en Omgeving, 21, p.28-29.

(33) Aantekeningenboek, p.201.

(34) F. Steurs, De toren van de Sint-Romboutskerk te Mechelen, Mechelen, 1877, p.286-287.

Tekst: Gilbert Huybens

Geplaatst in Torens.