Sint-Pieterskerk Leuven

Geschiedenis van de beiaard

Van de eerste klokken tot de eerste beiaard

De eerste vermelding van een klok, een gemeenteklok, dateert uit het charter van Hendrik I uit 1233.

Bijna honderd jaar later, in 1327, is er sprake van een weversklok
“CAMPANA TEXTORUM” en een “STORMCLOKE”, die in 1345 worden aangevuld met een “BEDECLOKE” en een “SLAEPCLOKE”, beide van gieter Albert van Roesbeke uit Leuven.

Vanaf 1381 tot 1573 was er bovendien een zogenaamde Jaquemart. De eerste ervan – opgesteld in de westertoren – bestaat uit de volgende elementen: a) een uurwerk gemaakt door meester Jan van Hingene uit Aalst in 1381 b) twee klokjes gegoten door een zekere Daniel, klokkengieter in Leuven c) een groot beeld, genaamd Meester Jan, in de galerij van de klokketoren, dat door middel van een hamer het uur sloeg.
Het beeld was gesneden in notelaar door Jan van Lokeren. Het werd geverfd en verguld door stadsdecorateur Jan Oliepot. De hamer woog 64 pond.

In 1434 giet Godefroid van Bechelen uit Leuven twee nieuwe klokken: één voor het slaan van het uur (4000 pond) en een zwaardere van 6050 pond.
Al vanaf datzelfde jaar wordt er gebeierd op de klokken van de Sint-Pieterskerk, waarbij een klokkenluider met een hamer op een beperkt aantal klokken slaagt.

Op 30 juli 1458 brandt de toren van de kerk echter volledig af, waarbij de klokken smelten en het uurwerk, samen met de eerste Jaquemart, verloren gaan.
De stad wil echter snel op zoek gaan naar nieuwe klokken, en vlak na het drama wordt Mathieu de Layens door de stad Leuven naar Rijsel gestuurd om onderzoek te doen naar de klokken die zich daar in de toren van de collegiale kerk bevinden en gegoten werden door de gieters Simon Magret en diens zoon Dominique, toen werkzaam te Doornik.

Deze klokkengieters krijgen nog in 1458 de toestemming om de Mariaklok te gieten op de Oude Markt te Leuven (26 oktober 1458). De klok weegt 6000 pond en draagt de volgende inscriptie:
+ EGO MARIA VOCOR MAGISTRI SIMON MAGRET ET DOMINICUS ME FECERUNT ANNO DOMINI M CCCC L VIII NICOLAO KERSMAKER ET QUINTINO COKEROEL BURGIMAGISTRIS

Nog in 1458 komt er een bijkomende klok, de Carolusklok (vermoedelijk toon c1), ook “Poortklok” genoemd omdat ze luidt op het ogenblik dat de stadspoorten ’s avonds worden gesloten. Deze klok wordt gegoten op de Keizersberg door de gebroeders Jan en Willem Hoerken uit ‘s-Hertogenbosch, weegt 5000 pond en heeft het volgende klokopschrift:
EGO KAROLUS VOCOR ANNO DNI M CCCC LVIII NICOLAO KERSMAKER ET QUINTINO COKEROEL BURGIMAGISTRIS JOHS ET WILHELMINUS HOERKE ME FECERUNT

Na de restauratie van de toren in 1459 wordt uurwerkmeester Jan vanden Vekene belast met het maken van een nieuw uurwerk, dat voortaan ook de halve uren zal slaan.
Bij Josse Beyaert wordt een nieuwe Jaquemart besteld, die een ridder voorstelt met al zijn attributen. Stadsschilder Hubert Stuerbout verzilvert en verguldt het harnas van de houten man in 1460.

In 1462 giet Dominique Magret een bourdonklok (PHILIPPE) van 12000 pond. Deze klok barst echter al in 1494, en wordt op 4 mei 1496 in de Leuvense Hallen hergoten door klokkengieter Gobelinus Moer (‘s-Hertogenbosch).

De kerkleiders willen later nog een bijkomende klok om de dagelijkse kerkdiensten aan te kondigen, waarvoor Joris I (Georgius) Waghevens in 1522 de kleine Annaklok giet (die eveneens als poortklok zal dienst doen). De Annaklok is versierd met een aantal afbeeldingen: een zwaan die een banderol draagt met de woorden “poir Dieu”, de Heilige Maagd met kind Jezus, St-Michiel die de draak verplettert en de Heilige Anna met het opschrift “Anna vocor”. Het klokopschrift van deze klok luidt:
EST MEA VOX GRATA QUE SU(M) MARIA VOCATA FACTA SU(M) MECHLINIE PER GEORGIU WAGHEVENS A° DNI MD XXII

Twee jaar later, in 1524, levert Josse Metsys een – volgens Van Even – bijzonder opmerkelijk model van wijzerplaat. Tegelijkertijd worden het uurwerk en Jaquemart gerestaureerd door Hendrik van Bree uit Leuven.

De eerste vermelding van een aaneengesloten reeks klokken dateert uit 1525, toen het Leuvense stadsbestuur een klokkenspel kocht van 8 klokken (of 9, de stadsrekeningen zijn tegenstrijdig) bij Peter Waghevens uit Mechelen (3588 pond).
Het doet dienst als voorslag en wordt in de westertoren van de kerk geplaatst.

In 1548 wordt dit klokkenspel van een stokkenklavier voorzien. Er zijn plannen ook voor een uitbreiding, zoals in 1562 – waarbij de Mechelse gieter Pieter Vanden Ghein wordt gecontacteerd – maar deze worden nooit uitgevoerd.

Het uurwerk en de Jaquemart worden wél vervangen, want in 1562 levert Willem van Bree, uurwerkmaker te ’s Hertogenbosch en zoon van Hendrik Van Bree, de wijzerplaat en het raderwerk voor een nieuw uurwerk. De Jaquemart van 2000 pond wordt door een lichter beeld vervangen, gemaakt door de Leuvense beeldsnijder Walraven Scepman.

Bij het instorten van een deel van de toren in 1573, valt het uurwerk naar beneden.
De Jaquemart overleeft de storm, maar moet nadien toch gedemonteerd worden. Gedurende lange tijd moeten de inwoners van Leuven het zonder uurwerk stellen omdat het stadsbestuur op dat moment niet genoeg financiële middelen heeft.
Een bruisende stad zoals Leuven kan echter niet zonder uurwerk, zodat het bestuur in 1591 haar toevlucht neemt tot een noodoplossing. Willem van Bree had een kerkuurwerk gemaakt, dat zijn weduwe aan een uurwerkmaker van Tienen verkocht had.
De stad koopt dit uurwerk voor een halve stuiver per pond.

17de eeuw

Wat de 17de eeuw betreft is er geen zekerheid wat er met de bestaande klokken is gebeurd, evenmin of er bijkomende klokken werden gegoten. De aanpassingen en uitbreidingen werden niet altijd zorgvuldig in de stadsrekeningen opgetekend.
Een archiefstuk uit het einde van de 17de eeuw maakt melding van 29 klokken voor een totaal gewicht van 5202 pond, echter zonder vermelding van de gieters.

18de eeuw

Het is wel met zekerheid geweten dat het stadsbestuur in 1725 beslist om een volledige beiaard te kopen, samen met een nieuw torenuurwerk. Henri Foltrain uit Antwerpen levert in 1727 het nieuwe torenuurwerk, en met Andreas-Franciscus Vanden Gheyn wordt een overeenkomst afgesloten om een nieuwe beiaard te leveren.
In eerste instantie wordt een overeenkomst afgesloten voor 23 klokken (in 1725), maar deze wordt nadien aangepast voor een beiaard met 40 klokken met een totaal gewicht van 20900 pond. Vanden Gheyn verhuist hiervoor van Tienen naar Leuven.
Bij de oplevering, drie jaar later, blijkt tijdens de keuring dat de klokken niet voldoen. Vanden Gheyn doet wat hij kan om de beiaard te verbeteren, maar met weinig resultaat.

Desondanks betreft het het instrument waarop de zoon van de gieter,
Matthias Vanden Gheyn, beroemdheid verwerft gedurende een beiaardcarrière van 40 jaar.

Nadien, in 1732, vervaardigt Karel Alexander Lion uit Charleroi het beiaardmechanisme en giet Andreas-Franciscus Vanden Gheyn een beiaardtrommel (lengte: 6 voeten 1 duim, diameter: 6 voeten en 4 duimen, met 6576 gaten).

Franse revolutie

De Leuvense kroniekschrijver J.B.Hous noteert verschillende gebeurtenissen met betrekking tot de klokken en de beiaard, zoals ondermeer in 1794 -“de 23 8ber moesten savents ten 8 uren alle de clocken luyden tot tien uren ten oorsaeken van het winnen van dese vier plaetsen te weten Hulst, Axel, ’t Sas van gendt en de Philippin, door de Franschen” – of in 1795 – “de groote klock moest luyden en den byaert spelen onder het geduerig geroep Vivat de republiek”.

Vele abdijen en kloosters verliezen tijdens deze periode hun klokken (“Den 25 meert 1797 syn de klocken naer de vaert gevoert die uyt de torens gedaen syn van de cloosters die verjaegt syn”), maar enkele handige Premontstratenzers van de Abdij van ’t Park demonteren in 1796 de beiaard van hún abdijkerk en verstoppen de klokken onder de grond.

Er worden zeer veel overwinningen gevierd en de klokken moeten steeds meer en langer luiden, zoals in 1798:”de 23 februari heeft savents ten aght uren de groote klock (de grote stormklok) geluyt en den beiert gespeelt tot elf uren om dat de Franschen in Roomen waeren van den 22 Pluviose of den 10 februari”

Enkele klokken van de Sint-Pieterskerk worden in datzelfde jaar echter gedemonteerd: “den 7 meert syn de clyn clocken onder de naem van schellen uyt den toren van Sinte Peeter gedaen” Het betreft de Sint-Pieterklok, de Sint-Paulusklok en 2 schellen.
Deze worden verzonden naar het muntatelier in Parijs. De Bourdonklok, die voor de republikeinen veel ter gelegenheid van feesten moest luiden, barst en de Mariaklok neemt haar dienst over.

In 1801 schrijft Hous: “den feestdag van de fondatie van de republiek is geviert in de volgende order, den 22 september heeft savents ten 7 uren tot 9 uren de clock van Sinte Peeter (ick segh de clock van Sinte Peeter en daer is maer een clock in de heel stadt van Loven) geluyt en den beyaert gespeelt”

Een nieuw begin

Vanaf juni 1802 komt er – voorlopig – verandering in de woelige periode.
Vanwege het concordaat van Napoleon met de paus is het immers terug toegelaten om erediensten te houden. Er worden bovendien enkele klokken terug in de toren gehangen: “den 9 8 ber isser een clock in den thoren van Sinte Peeters gehangen, den 10 heeft sy den 1 keer geluyt”. De beiaard en de klokken zijn meermaals én langdurig te horen, zoals bijvoorbeeld in 1809 naar aanleiding van de viering van de vrede met Oostenrijk, waarbij de klokken luiden en de beiaard wordt bespeeld gedurende vijf uur!

De overlevende paters van de Abdij van ’t Park stellen in 1810 voor om hun beiaard om te ruilen met de stadsbeiaard. Alleen het verschil in gewicht moet door de stad bijbetaald worden. Deze beiaard bevatte toen 40 klokken (omvang c1 van 2850 Kg tot f4 van 7,5 Kg, totaal gewicht 10.381 kg), waarvan 32 gegoten door Albert de Grave en Claes Noorden (Amsterdam), 7 door Andreas-Franciscus Vanden Gheyn (Leuven) en 1 door Claude en Joseph Plumere (Hoei).
De toenmalige burgemeester wil uiteraard deze kans niet voorbij laten gaan en stelt een commissie van deskundigen aan die het voorstel moeten onderzoeken.
In de commissie zetelen ondermeer Andreas (IV) – Lodewijk Vanden Gheyn (klokkengieter), Judocus Vanden Gheyn (stadsbeiaardier Sint-Pieterskerk), Frans Deprins (beiaardier Sint-Geertruikerk), Henri Augustinus (beiaardier Abdij van ’t Park) en Pierre Deprins (beiaardier).

De commissie moet niet lang nadenken, want de stad kan hiermee een uitstekende beiaard verwerven. Albert de Grave en Claes Noorden waren immers leerlingen van de beroemde gebroeders Hemony te Amsterdam en hebben het vakmanschap van hun leermeesters dicht benaderd. Het voorstel wordt goedgekeurd, en de klokken worden opgehangen in de vieringtoren van de Sint-Pieterskerk.

In 1811 wordt de “nieuwe” stadsbeiaard ingespeeld: “den eersten 7ber op Loven kermis dag, heeft den beyaert van Sinte Peeter den eersten keer gespeelt” Het is trouwens niet bekend wat de bestemming is geweest die de abdij heeft gegeven aan de klokken van de voormalige stadsbeiaard. Wellicht werden de klokken doorverkocht, net zoals de trommel uit 1732 die in 1828 werd verkocht aan Andreas Lodewijk Vanden Gheyn.

Vier jaar later, in 1815, viert men uitbundig het einde van de Franse revolutie, met ondermeer beiaardspel op de twee Leuvense beiaarden (Sint-Pieterskerk en Sint-Geertruikerk): “den 19 juni smiddaegs ten twelf uren quam hier de tyding dat het fransch leger dat gecommandeert wirt door Bonaparte, geslagen was op alle pointen en veel stucken canon op den vyandt genomen, aenstonts wirt der order gegeven van alle de klocken te luyden en de twee beyaerden te spelen en hebben geluydt tot savents”

Abrupt einde van een mooie beiaard

In de eerste helft van de 19de eeuw worden enkele aanpassingswerken of herstellingen uitgevoerd, zoals het aanbrengen van galmborden in 1822 (“den 11 August – tegenwoordig syn sy besig met jaloesien te hangen in den beyaert-thoren van Sinte Peeters kerck”), of het herstellen van het torenuurwerk van Henri Foltrain in 1837 en het aanpassen van het beiaardmechanisme in 1844.

In 1851 giet Séverin Van Aerschodt en zijn vennoot Felix Van Espen een nieuwe luidklok. Deze “Peetersklok” (toon d) of Boogaertsklok wordt genoemd naar de Leuvense advocaat Jean-Joseph Boogaerts (+ Leuven 1850) die bij testament aan de kerkfabriek van de Sint-Pieterskerk een bedrag van 9000 BF had nagelaten om daarmee een nieuwe klok te kopen (2794 kg met diameter van 1610 mm).
Boven een uitvoerig klokopschrift staat de beeltenis van de twaalf apostelen.
Op 28 augustus 1851 vindt de wijding plaats door kardinaal Sterckx. Niet wetende welk onheil boven de Sint-Pieterskerk hangt, meet klokkengieter Constant Sergeys uit Leuven in 1880 nog de klokken nauwkeurig op.
In 1885 herstelt Michiels uit Doornik het uurwerkmechanisme en levert een nieuwe trommel voor het automatische speelwerk.

In 1914 vindt dan de meest tragische dag plaats in de geschiedenis van de stad Leuven.
In de nacht van 25 op 26 augustus steken de Duitse troepen een groot deel van het oude centrum in brand, hoogstwaarschijnlijk als vergelding voor een vermeend schietincident. Meer dan 1200 gaan verloren, samen met het dak en de vieringtoren van de Sint-Pieterskerk. De universiteitsbibliotheek wordt volledig vernield.
Meer dan 200 burgers worden gedood. De stadsbeiaard wordt volledig vernield, waarbij de klokken deels smelten en naar beneden vallen.
Het klokkenspijs van enkele van deze klokken wordt trouwens nu nog steeds bewaard in de Abdij van ’t Park te Leuven.

De beiaard van 1932

Geruime tijd na de Eerste Wereldoorlog beslist het stadsbestuur om terug een nieuwe beiaard te plaatsen, en na diverse aanbestedingen worden in 1930 4 luidklokken en 38 beiaardklokken besteld bij de Leuvense klokkengieters Constant en François Sergeys (vader en zoon), die de luidklokken nog in hetzelfde jaar opleveren en de beiaard in 1932. Sergeys installeert tevens het trommelspeelwerk met de trommel uit 1885 die redelijk ongeschonden de vernielingen heeft doorstaan.
Constant Sergeys heeft hiervoor de hulp ingeroepen van Jef Denyn, de toenmalige directeur van de beiaardschool te Mechelen, om het aantal hamers per klok te bepalen (zie brief).
Op 2 september 1933 verzorgt stadsbeiaardier Arthur L. Bigelow dan het eerste beiaardconcert tijdens een plechtige inhuldiging.

Heel opmerkelijk is wel dat de stad één jaar later, in 1934, op verzoek van Constant Sergeys, een bijkomende bestelling plaatst bij Sergeys om de beiaard volledig te verplaatsen naar een verdieping hoger in de toren.
In dezelfde bestelling worden ook 7 bijkomende beiaardklokken gevraagd. Deze werken worden opgeleverd in 1935. Wie aanleiding heeft gegeven tot deze aanpassing is niet geweten. Men zou kunnen vermoeden dat Arthur Bigelow het stadsbestuur heeft geadviseerd, vlak nadat hij benoemd werd als stadsbeiaardier.
Langs de andere kant waren er misschien reacties van de bewoners dat de beiaard beneden niet goed hoorbaar was, hetgeen eveneens heel aanneembaar is.
Het is niet geweten of Arthur Bigelow deze bijkomende bestelling mee heeft geadviseerd, maar hij heeft wel in 1937 een studie gemaakt over de stadsbeiaard (grafiek van 20 januari).

Niemand hield het voor mogelijk, maar de stadsbeiaard gaat opnieuw volledig verloren, ditmaal tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eerder, in 1943, werd een commissie voor het behoud van de klokken opgericht en op haar aandringen krijgt ze de garantie dat ondermeer alle historische klokken in België van vóór 1790 en alle beiaarden onaangeroerd zouden blijven. Dezelfde commissie besluit echter in 1944 om, tegen de gemaakte afspraken in, de beiaard van de Sint-Pieterskerk te laten wegnemen in ruil voor het behoud van de 5 luidklokken van Sint-Kwintenskerk (Van Aerschodt A° 1835-1855-1869-1875) – die geantidateerd werden en onder de naam van een andere gieter waren opgegeven (J. en J.Plumere A° 1671) – én het behoud van de 5 klokken (Van Aerschodt) van de abdij Keizersberg.

Binnen de klokkencommissie achtte men het blijkbaar belangrijker tien Van Aerschodt-klokken te ruilen tegen de nieuwe Sergeys-beiaard.
Vermoedelijk hebben vooral de twee Leuvense commissieleden , pater Jozef Kreps (Abdij Keizersberg) en Charles Leeman (Sint-Kwintenkerk) hun klokken veilig willen stellen en op deze ruil aangestuurd.

Later in het jaar worden alle klokken van de beiaard van de Sint-Pieterskerk (die opnieuw zwaar gehavend werd door de bombardementen) opgeëist door de bezettende overheid. Eén klok (nr 9 uit de huidige klokkenlijst) blijft in de toren.
Na de oorlog komen er gelukkig 38 klokken terug (waarvan 12 gebroken of beschadigd) van de 48 eerder geroofde klokken. De repatriëring vindt plaats op 8 oktober 1945 in Antwerpen op kaai 22 met steamer “Lys”.

Twee weken later worden de teruggekeerde klokken in processie doorheen de Leuvense binnenstad gevoerd, met eveneens een bezoek aan de klokkengieterij Sergeys. 24 klokken en stukken van 3 gebroken klokken (totaal 4.628 kg) worden daarna bij de firma Sergeys in bewaring gegeven en 11 worden voorlopig beneden in de Sint-Pieterskerk geplaatst.
Het duurt echter nog verschillende jaren alvorens er opnieuw beiaardklanken weerklinken vanuit de toren van de Sint-Pieterskerk.

De beiaard van 1960

Na enkele aanbestedingen wordt in 1960 een bestelling geplaatst bij François Sergeys voor 22 nieuwe klokken, ter vervanging van 10 die ontbraken, en 12 die gebarsten of beschadigd teruggekomen zijn.

Op 9 juni 1961 gieten vader en zoon François en Jacques Sergeys de Mariaklok, die nadien op 16 september wordt ingewijd. Later op het jaar worden de andere klokken opgeleverd en gekeurd door Staf Nees, toenmalig directeur van de Mechelse beiaardschool.
In 1965 volgt dan de bestelling en plaatsing van het beiaardklavier (eveneens bij Sergeys). De beiaard is hierbij opnieuw uitgebreid tot 49 klokken.

Het automatisch speelwerk wordt eveneens opnieuw hersteld (in 1968) door Sergeys in samenwerking met firma Meridiaan, waarbij het oude opwindingsmechanisme van de trommel wordt vervangen door een elektrische motor.

Reeds in 1974 beslist de Stad Leuven om over te gaan tot een algemene restauratie van hun beiaard. Het duurt echter tot 1988 alvorens het definitieve aanbestedingsdossier wordt goedgekeurd en toegekend aan de firma Clock-o-Matic.
Met alle betrokken partijen wordt bovendien afgesproken dat de klokken bij deze restauratie zo volledig mogelijk bewaard zullen blijven.

In 1990 worden alle klokken herstemd door Eijsbouts, waarbij één klok (nr 8) wordt hergoten. Clock-o-Matic levert een nieuwe klokkenstoel, speelcabine, klavier en tractuur. Op 14 oktober speelt Renaat Vansteenwegen het inhuldigingsconcert.
Onder impuls van Campanae Lovanienses en met de financiële steun van de toenmalige KBC- verzekeringen plaatst Clock-o-Matic in 1998 een nieuwe Jaquemart (een vergulden beeld) van de beeldhouwer Willy Peeters.
De inhuldiging vindt plaats tijdens het slotevenement op 13 augustus van het wereldcongres van de Beiaard Wereld Federatie.

Na waterschade in de winter van 2002 blijkt dat het klavier volledig moet worden gedemonteerd en grondig hersteld. Dit wordt eveneens uitgevoerd door Clock-o-Matic waarbij tevens enkele aanpassingen worden aangebracht aan het klavier op basis van het advies van de stadsbeiaardiers, met als voornaamste element een licht verminderde diepgang van de toets, ten opzichte van de Noord-Europese standaard.

Besluit

In het bruisende leven van de stad Leuven hebben de klokken en de beiaard van de Sint-Pieterskerk bijna altijd een grote rol toebedeeld gekregen.
Eén noodlottige nacht heeft een dramatische wending gegeven aan deze beiaardgeschiedenis met als gevolg dat de gelegenheid werd ontnomen om te kunnen luisteren naar wat de enige beiaard was in België van de opvolgers van de klokkengieters Hemony. Daartegenover staat uiteraard wel dat Leuven nu beschikt over de enige volledige Sergeys-beiaard.

Automatisch spel

De Sint-Pieterskerk beschikt over een automatisch spel minstens vanaf 1525.
In 1732 giet Andreas-Franciscus Vanden Gheyn een beiaardtrommel (lengte: 6 voeten 1 duim, diameter: 6 voeten en 4 duimen, met 6576 gaten). Deze trommel wordt in 1810 mee opgenomen in de ruil met de beiaard van de abdij van ’t Park, die deze op haar beurt doorverkoopt aan Andreas Lodewijk Vanden Gheyn in 1828.

In 1885 herstelt Michiels uit Doornik het uurwerkmechanisme en levert een nieuwe trommel voor het automatische speelwerk met een diameter van 138 cm, 164 rijen en 90 lichters. In 1914 wordt de beiaard vernield door de fameuze brand dat jaar, maar de trommel blijft vrij ongeschonden.

In 1932 wordt het trommelspeelwerk met de trommel uit 1885 teruggeplaatst. Jef Denyn adviseert de hamerverdeling en bepaalt het aantal noodzakelijke stiften (noten) op 3600.

Tijdens de oorlog ligt de trommel stil, en wanneer de klokken worden weggenomen in 1944, duurt het 24 jaar alvorens de trommel terug aangesloten wordt. Het automatisch speelwerk wordt hersteld in 1968 door Sergeys in samenwerking met firma Meridiaan, waarbij het oude opwindingsmechanisme van de trommel wordt vervangen door een elektrische motor.

Stadsbeiaardiers

1525 – 1544 Peeteren van Thienen
1530 Johannes Symoens
1530 Coppen Boschmans
1545 1547 Janne Clauwaert
1548 Pauwel de Pape
1548 1555 Jooris Bischops
1549 Joris van Winge
1556 1558 Janne Bouwens
1560 1573 Hubrecht Wellekens
1564 Adriaen Vryeel
1571 Joosen
1574 1577 ?
1577 1578 Jannen Thienpont
1578 1581 Jorissen Vandermeulen
1581 1585 (?) Peter Everaerts
1586 1596 Jannen Wellens
1597 1628 Fransen Bauwens
1629 Machiel Swyns
1629 1632 ?
1633 1635 Jacques (van) Schoonderhaegen
1636 1672 Wouter van Ginder
1673 1686 Andries van Ginder
1686 1694 Adriaan van Ginder
1695 1696 ?
1697 1706 Joannes Thibaut
1707 1724 Henricus Dujardin sr.
1724 1726 Hendrik Dujardin jr.
1726 1732 Job Vaes
1732 Jean de Laet
1732 1744 Carolus Josephus Peeters
1745 1785 Matthias Vanden Gheyn
1786 1821 Judocus Vanden Gheyn
1821 1874 Gerard Deprins
1874 1887 Désiré Deprins
1887 1914 François Vandeplas
1914 1932 geen beiaard
1933 1940/47 Arthur Lynds Bigelow
1948 1990 Renaat Vansteenwegen
1990 1992 Marc Knops
vanaf 1992 Koen Van Assche en Eddy Mariën

Tekst: Jacques Sergeys en Koen Van Assche

Geplaatst in Torens.