Sint-Jan-de-Doperkerk, Groot Begijnhof, Leuven

Een beiaard voor de Sint-Jan-de-Doperkerk in het Groot Begijnhof

Sinds 13 juli hangt in de dakruiter van de Sint-Jan-de-Doperkerk de vierde Leuvense handbespeelbare beiaard.
De beiaard is een uitbreiding van de voorslag uit 1998 die op haar beurt is samengesteld uit 16 klokken die tot in 1983 in de beiaard van de universiteitsbibliotheek hingen.
In dit artikel gaan wij dieper in op de eigenschappen van het nieuwe instrument.

Klokken

Volgens de normen van de Beiaardwereldfederatie mag een klokkenspel ‘beiaard’ genoemd worden als het wordt bespeeld met een stokkenklavier en het minstens 23 bronzen gestemde klokken bevat. Aangezien 23 klokken slechts beperkte muzikale mogelijkheden bieden, tellen de meeste volwaardige concertbeiaarden 4 octaven of 49 klokken.
De dakruiter van het Groot Begijnhof plaats bood plaats voor een lichte beiaard van 49 klokken, maar er werd bewust voor geopteerd om het aantal klokken te beperken tot 45.
In het pedaal werd de basnoot si b (bes) weggelaten. Die basnoot is bij zware beiaarden nodig om het Mechelse repertoire te kunnen uitvoeren, maar bij een lichte beiaard weegt het beperkte gebruik niet op tegen de kostprijs van de zware klok die ermee verbonden moet worden. Bovenaan worden drie klokken uitgespaard, zodat het klavier slechts doorloopt tot la (a4) in plaats van tot do (c5).
Die bewuste beperking moet beiaardiers die het instrument occasioneel bespelen aanmoedigen om in hun repertoirekeuze niet de hoge regionen van deze zeer lichte beiaard op te zoeken, maar vooral te spelen in de lagere klokken, die meer sonoriteit hebben. Bovendien kon door die beperking het dradenstel in de klokkenkamer wat overzichtelijker worden aangelegd.

De 16 oorspronkelijke klokken van Gillett & Johnston uit 1928 vormen de kern van de nieuwe beiaard. Na de herstemming die in 1998 werd uitgevoerd, weegt de reeks nog 169,1 kg. Aan de baskant is de reeks uitgebreid met 14 klokken die samen 1.103,2 kg wegen en aan de diskant met 15 klokjes die elk tussen 3,6 en 4,6 kg wegen.
De basklok (dus “do” in pedaal) weegt 189 kg en klinkt re (d²).
Het hoogste klokje, dat 4,1 kg weegt, klinkt si (b5) en heeft een klaviertoon la (a4).
Alle klokken samen wegen 1.333,4 kg, wat het instrument rangschikt onder de lichtste beiaarden van het land. De begijnhofbeiaard zal een toon hoger klinken dan bijvoorbeeld de abdijbeiaard van Postel en een toon lager dan het instrument in de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw. De beiaard van de universiteitsbibliotheek weegt liefst 26 maal zwaarder…

Klokkengieterij Koninklijke Eijsbouts heeft de nieuwe klokken ontworpen op basis van het profiel van de oorspronkelijke Gillett & Johnstonreeks.
De boventonen van de klokken zijn gestemd naar het voorbeeld van de historische reeks, met hierin een kenmerkende ‘reine’ kleine terts, die iets hoger is dan de gebruikelijke kleine terts en die het instrument een levendige klankkleur geeft.
Campanoloog Bert Augustus van Koninklijke Eijsbouts heeft bij het concept van de nieuwe klokken een beroep kunnen doen op het oorspronkelijke stemboek van de beiaard van de bibliotheek. Verder heeft hij zich laten inspireren door de kleine klokken van de Gillett & Johnstonbeiaard van Chicago, die onlangs door Koninklijke Eijsbouts is gerenoveerd.

De zwaarste drie klokken dragen een naam.
De basklok heet Sedes Sapientiae en is versierd met het sigel van de KU Leuven.
De tweede klok heet Adriaan, naar Adriaan Floriszoon Boeyens (1459-1523) die een aantal jaren lang pastoor van het Groot Begijnhof was en in 1522 werd verkozen tot paus Adrianus VI. Deze klok bevat het sigel van het Groot Begijnhof.
De derde klok heet Julia en herdenkt hiermee het laatste begijntje van het Groot Begijnhof. Ze draagt als bijkomend opschrift:
Mogen de klanken van dit klokkenspel de bewoners van het Groot Begijnhof verblijden. De drie klokken dragen het gieterssignatuur Eijsbouts Astensis me fecit Anno MMIX en een typische decoratieve fries van Koninklijke Eijsbouts.
De 26 overige nieuwe klokken zijn zogenaamde gladde klokken: ze bevatten opschriften noch versieringen.

Klavier en draadverbindingen

De ruimte ter hoogte van de wijzerplaat, vlak onder de open lantaarn, dient als klavierkamer. Het klavier volgt de maatvoering van het zogenaamde Keyboard 2000, dat werd ontworpen door de Amerikaanse beiaardier en beiaardbouwer Richard Strauss.
In 2008 werd op het Wereldbeiaardcongres in Groningen 2008 het Keyboard 2000 aanvaard als een toegelaten standaard naast de twee bestaande standaarden, de Europese en de Noord-Amerikaanse. Eigen aan het Keyboard 2000 is dat hij het beste van de beide bestaande standaarden in zich verenigt, waardoor hij door velen – waaronder de auteur van dit artikel – wordt beschouwd als de ‘nieuwe’ wereldstandaard voor beiaardklavieren.
Van de Noord-Amerikaanse standaard heeft Keyboard 2000 de maten overgenomen van het pedaal, dat onder meer door zijn convexe en concave vormgeving ergonomische voordelen biedt ten opzichte van zijn Europese tegenhanger.
In afwijking van het Keyboard 2000-pedaal loopt het pedaal van de beiaard van het Groot Begijnhof niet door tot do (c²), maar slechts tot la (a1), wat toeliet om het klavier compacter te maken, in harmonie met de kleine klavierkamer en het licht karakter van het instrument. Net zoals in de Noord-Amerikaanse standaard liggen in het Keyboard 2000 de manuaaltoetsen meer naar rechts ten opzichte van het manuaal dan in de Europese standaard, wat vooral voor lichte beiaarden als het instrument van het Groot Begijnhof interessant is. Hierdoor wordt het spelen in de linkerhelft van het klavier – dus in de zwaardere klokken – namelijk erg comfortabel.
Van het Europese standaardklavier heeft het Keyboard 2000 dan weer de onderlinge afstand tussen de manuaaltoetsen overgenomen. Die is iets kleiner dan in de Noord-Amerikaanse tegenhanger, wat door de meeste beiaardiers als aangenamer wordt beschouwd.

Daar waar het klavier qua maatvoering en speelgemak vooruitstrevend is, heeft het op het vlak van vormgeving een ietwat archaïsch karakter, in overeenstemming met de historische omgeving waarin het instrument functioneert. De constructie is volledig uitgevoerd in eik. De vier hoekbalken lopen bovenaan uit op een sierlijke bol en boven de lessenaar is in gouden letters op een zwarte achtergrond het volgende opschrift aangebracht:

ANNO MVSICA LAETITIAE COMES MEDICINA DOLORVM MMIX
(De muziek is de metgezel van blijdschap en een geneesmiddel tegen verdriet. Gemaakt in het jaar 2009)

De verticale klavierdraden worden in de open torenlantaarn verbonden met horizontale klepeldraden door gerichte tuimelaars. Dat zijn hefbomen in de vorm van een winkelhaak die scharnieren rond een as. Voor de beiaard van het Groot Begijnhof heeft Koninklijke Eijsbouts gebruik gemaakt van een nieuw soort kleine tuimelaars in roestvrij staal, die lichter zijn dan het type dat meestal wordt gebruikt.
Dit type tuimelaars zal in de toekomst vaker worden gebruikt om de massa van de verbindingen tussen klavier en klepels bij zeer lichte beiaarden zo tot het uiterste te beperken.

De klepels zijn vervaardigd van gietijzer. Doordat gietijzer zachter is dan klokkenbrons, worden de klokken niet aangetast door het voortdurend spelen. Op de duur zal het slagpunt van de klepelbollen wel afgeplat worden, wat de klank van de beiaard doffer zal maken. Het ontwerp laat echter toe dat de klepelbol na afslijten op een efficiënte manier naar een nieuwe positie kan gedraaid worden.

Automatisch speelwerk

De uitbreiding van 16 naar 45 klokken maakt een muzikaal rijkere speelautomaat mogelijk dan de huidige. Toch werd ervoor geopteerd om de vroegere voorslag van 16 Gillett & Johnstonklokjes niet uit te breiden en de automaat bescheiden en discreet te houden.
Dat leek noodzakelijk omwille van de dichte bewoning rond de Sint-Jan-de-Doperkerk. Een interessant neveneffect van deze keuze is dat het publiek via de voorslag nog steeds de historische Gillett & Johnstonreeks afzonderlijk zal kunnen horen.
Doordat de 16 klokjes nu voorzien zijn van nieuwe klepels voor het handspel, was er onvoldoende plaats om de vroegere elekromagnetische hamers, die de klokjes aansloegen tegen de binnenwand, te behouden. Ze werden dan ook vervangen door elektromagnetische hamers die de klokjes aanslaan aan de buitenkant.
Het bestaande muzikale programma werd niet gewijzigd, zodat de begijnhofbewoners net als voorheen elk uur op het volle uur het begijnenlied “Heer Jezus heeft een hofken” zullen horen en op het half uur “Heer Halewijn”. Op feestdagen staat aangepaste muziek geprogrammeerd, zodat het automatisch klokkenspel meespeelt met de tijd van het jaar.

Uitvoering

De opdracht tot de nieuwe beiaard werd gegeven door de universitaire residentie Groot Begijnhof. Het concept werd uitgewerkt door universiteitsbeiaardier Luc Rombouts in overleg met professor Marc Vervenne, president van de universitaire residentie Groot Begijnhof. De technische begeleiding van het dossier en de opvolging van de werken gebeurde door Luc Karremans, verantwoordelijke monumenten bij de technische diensten van de KU Leuven. Onder supervisie van Luc Karremans werden ter bevordering van de veiligheid een aantal bouwkundige werken uitgevoerd in de klavierkamer en op de toegangsweg naar de klavierkamer.
De keuring van de klokken en de installatie gebeurde door beiaardier Arie Abbenes, die als extern adviseur was aangetrokken.

Na de opdrachtgunning aan Koninklijke Eijsbouts werd het werk voltooid in minder dan vier maanden tijd. Op basis van het lastenboek werd het instrument ontworpen in april 2009. Op 23 april werden de 16 voorslagklokjes uit de toren verwijderd en naar de gieterij gebracht om als voorbeeld te dienen voor de te gieten nieuwe klokken.
Bij inspectie bleek dat een van de Gillett & Johnstonklokjes een kleine barst vertoonde, wat in de klank nog niet hoorbaar was.
Om te voorkomen dat het klokje verder zou doorscheuren werd het klokje gelast dor middel van opwarming. De nieuwe klokken werden gegoten in de maanden mei en juni en werden in de gieterij gekeurd op 3 juli. De werken in de toren startten op 13 juli en op 28 juli werd het speelklare instrument gekeurd.

Inhuldiging

De nieuwe beiaard wordt officieel ingespeeld op woensdag 9 september om 20 u. Gastbeiaardier van de avond is Geert D’hollander. Bij die gelegenheid wordt ook een nieuw boek voorgesteld van Universitaire Pers Leuven: De beiaard. Een politieke geschiedenis. Het boek bevat artikels van tien auteurs, die meestal verbonden zijn aan het departement geschiedenis van de KU Leuven. De voorstelling voor het grote publiek is gepland tijdens de Open Monumentendag van zondag 13 september.
Die namiddag is er een beiaardhappening met vrije bespeling door de aanwezige beiaardiers, een luisterwedstrijd en een tekenwedstrijd.

Bespelingen op de beiaard

De bewoners van het Groot Begijnhof vormen het bevoorrechte publiek van de nieuwe beiaard. Daarom zijn de toekomstige speelmomenten ook afgestemd op deze doelgroep. Universiteitsbeiaardier Luc Rombouts zal de beiaard bespelen elke eerste en derde woensdag van de maand van 19 tot 20.
Die avond is het in het Groot Begijnhof immers Soirée-café in het huis De Engelbewaarder, vlak aan de kerk. Verder zal de beiaard spelen tijdens een aantal traditionele activiteiten in het Groot Begijnhof, zoals de kinderstoet bij Sint-Niklaas en op Driekoningen en het paaseieren rapen op Paasmaandag.

Een Vlaams erfgoed met een venster op de wereld

Hoewel het aantal beiaarden wereldwijd blijft aangroeien – vandaag staat de teller al boven de 600 – komen er in België nog maar zelden nieuwe toreninstrumenten bij.
Alleen al daarom is de nieuwe beiaard van het Groot Begijnhof een opmerkelijk feit. Voortaan telt Leuven vijf zingende torens. Dat is bijna uniek ter wereld, want enkel Amsterdam gaat Leuven op dit vlak voor.
Een vierde beiaard op Leuvens grondgebied is geen ‘overbodige luxe’: een klokkenspel speelt immers in de eerste plaats voor zijn directe omgeving en is pas in de tweede plaats een concertinstrument voor toeristen en liefhebbers van buitenaf.
In het Leuvense Groot Begijnhof is met deze realisatie een unieke situatie ontstaan: voor het eerst in de geschiedenis komen twee belangrijke vormen van Vlaams erfgoed, de beiaard en de begijnhofcultuur, samen.
Ook de luistersituatie uniek, want ze combineert een intense bewoning en een geluidsarme omgeving. Daardoor zal er een direct contact tot stand komen tussen de beiaard en zijn publiek, zoals dat ook het geval was voor de beiaarden de 16de tot de 18de eeuw.
Met dit project herleeft dus de publieke beiaardbeleving van in de tijd toen de torenmuziek van de Nederlanden haar grootste bloei kende. Nieuw is het gegeven dat de bewoning van het Groot Begijnhof bij uitstek internationaal en dus multicultureel is.
Hierdoor krijgt dit Vlaamse erfgoed een prachtig venster op de wereld.

Luc Rombouts

Universiteitsbibliotheek Leuven

Geschiedenis van de beiaard

Het ontstaan van de Leuvense universiteitsbeiaard hangt nauw samen met een van de grote drama’s van de Eerste Wereldoorlog : de brand van Leuven.
In de nacht van 25 op 26 augustus 1914 werd de Leuvense binnenstad door de Duitse bezetter gebrandschat. Meer dan 200 burgers werden gedood en ongeveer 1200 huizen werden in brand gestoken. De barbaarsheid die de bezetter in Leuven aan de dag legde, veroorzaakte een schokgolf van verontwaardiging bij de westerse publieke opinie.
Vooral de verwoesting van de eeuwenoude universiteitsbibliotheek werd gebruikt als een krachtig propagandamiddel tegen Duitsland.

Reeds tijdens de oorlog rijpten plannen om de Leuvense universiteitsbibliotheek met internationale steun te herstellen. Na de oorlog werd beslist om een nieuw gebouw op te richten aan de Volksplaats (nu Mgr. Ladeuzeplein), op het hoogste punt van de binnenstad. Het geld kwam voornamelijk van Amerikaanse universiteiten die hiervoor werden beloond met een inschrift in de stenen van het nieuwe gebouw.
Voor het ontwerp werd een beroep gedaan op de Amerikaanse architect Whitney Warren. Die ontwierp een imposant gebouw in neo-renaissancestijl dat overvloedig werd voorzien van verwijzingen naar de oorlog, met onder andere centraal in de voorgevel een gehelmde maagd Maria die met een zwaard de Duitse adelaar doorboort.

Warren had gevoel voor traditie en voorzag zijn bibliotheek bijgevolg van een belforttoren. Volgens het gangbare verhaal was in de toren geen beiaard voorzien en kwam die er pas toen Edward Dean Adams, vice-voorzitter van de United Engineering Society van de Verenigde Staten, kort voor de voltooiing van het gebouw het idee kreeg die “lege toren” te voorzien van een uurwerk en beiaard ter nagedachtenis van de Amerikaanse ingenieurs die tijdens de oorlog in Europa gesneuveld waren.
In feite waren uurwerk en beiaard al van bij aanvang in het plan ingetekend. Toen op 28 juli 1921 de eerstesteenlegging plaatsvond, hoorde Minister van Staat Joris Helleputte al een beiaard klinken : ‘Reeds hoor ik van uit zijn torens de blijde zang van zijn beiaard ! Luistert : hij zingt zijne fierheid en zijne blijheid, hij mengt zijne stem met die der menigte in onze feestelijk getooide straten.’ Kardinaal Mercier verwees in zijn toespraak naar de beiaard als zinnebeeld van de Belgische waarden : ‘La voix du carillon proclamera les principes éternels pour lesquels la Belgique s’est sacrifiée : honneur, droit, humanité.’
En er klonk zelfs klokkenmuziek die dag, want er werd een cantate van pater Joseph Kreps uitgevoerd met begeleiding van een klein klokkenspel.

Het bouwproject stootte in de jaren ’20 echter op zware financiële problemen en kwam pas opnieuw op de rails dankzij de inspanningen van de latere president Herbert Hoover, die tijdens de oorlog reeds de voedselhulp aan het bezette België had gecoördineerd.
Zeer waarschijnlijk was het beiaardproject geschrapt onder invloed van de budgettaire malaise en heeft men het Edward Dean Adams ingefluisterd toen die in 1927 de bouwwerf bezocht. Uit respect voor zijn inspanningen heeft de officiële geschiedenis Adams opgewaardeerd van geldschieter tot vinder van het idee.

Vanaf dan liep het beiaardproject als een trein.
Zestien Amerikaanse ingenieursverenigingen brachten de nodige fondsen samen en in december 1927 ontving de Engelse gieterij Gillett & Johnston de opdracht tot het gieten van een beiaard met een totaal klokgewicht van bijna 32 ton.
Op 18 mei 1928 stond het instrument kant en klaar in de gieterij te Croydon, waar het in aanwezigheid van prominenten werd bespeeld door Jef Denyn en Nora Johnston, dochter van de klokkengieter en leerling van Denyn. Tijdens de plechtige inhuldiging van het nieuwe gebouw op The Fourth of July speelde Jef Denyn vanuit de toren een programma, aangepast aan het gemengde publiek, met onder meer de Rubensmars en My Old Kentucky Home.

De Leuvense universiteitsbeiaard – officieel heet hij American Engineers’ Memorial Carillon and Clock – was in meerdere opzichten uniek.
Hij was de enige volledige Engelse beiaard die in België werd geplaatst. Tijdens het interbellum werden de Belgische klokkengieters immers sterk gepromoot en bleef onze markt gesloten voor de Engelse gieterijen Taylor en Gillett & Johnston, ondanks de superioriteit van hun klokken.
In Leuven kreeg Gillett & Johnston wel een kans gezien het internationale karakter van het project. Bijzonder is ook dat Leuven in 1928 de eerste Europese universiteit was die een beiaard kreeg en daardoor een eilandje van Amerikaanse beiaardcultuur werd op het Europese continent.
De Europese beiaardtraditie was immers voornamelijk een stedelijk fenomeen, in tegenstelling tot de Amerikaanse beiaardcultuur, die zich na de Eerste Wereldoorlog sterk ontwikkelde in kerken, openbare parken en universiteiten.
Pas veel later werd het Leuvense voorbeeld gevolgd aan de universiteiten van Rotterdam, Twente en Groningen.

De consultant van het beiaardproject was Frederick C. Mayer, organist van de militaire academie van West Point, N.Y. en de leidende Amerikaanse beiaardarchitect van die tijd. Drie jaar voordien had hij met de beiaard van de Park Avenue Baptist Church te New York het grootste klokkenspel ter wereld ontworpen.

Mayer plaatste de beiaard in vier etages. Ter hoogte van de wijzerplaten plaatste hij de speeltrommel, ter hoogte van het balkon werden de basklokken opgehangen, een verdieping hoger kwam het klavier en hierboven vonden de 42 overige klokken een plaats binnen 8 lantaarnopeningen.

De beiaard transponeerde een grote terts naar omlaag, net zoals de beroemde stadsbeiaard van Mechelen, en was daarmee volgens de inhuldigingsbrochure de zwaarste beiaard van Europa, een bewering die enkel correct is als de twee historische beiaarden in het koninklijk paleis van Mafra in Portugal buiten beschouwing worden gelaten.
Bovendien beschikte het Leuvense instrument met 48 klokken over drie klokjes in de discant die in Mechelen niet aanwezig waren.

Het prestigieuze project

De omvangrijkste Europese beiaard was in die tijd de belfortbeiaard van Gent met 52 klokken. Vermoedelijk wilden de Amerikanen dit record niet breken omdat dan de grootste beiaard ter wereld, de Laura Spellman Memorial Carillon te New York, zou geëvenaard worden. Bovendien kwam het totale aantal van 48 klokken mooi overeen met het toenmalige aantal Amerikaanse staten.
Diezelfde getallensymboliek vinden we terug in de vier wijzerplaten, die elk twaalf sterren hebben in plaats van cijfers en zelfs in de dimensies van het gebouw.
De bakstenen schacht van de toren is immers exact 48 meter hoog.

De Amerikaanse symboliek in de beiaard werd vervolledigd door de zeven ton zware basklok -tevens uurklok- , die de naam Liberty Bell of Louvain meekreeg, een expliciete verwijzing naar de beroemde Liberty Bell van Philadelphia. De klok draagt als opschrift :

THE LIBERTY BELL OF LOUVAIN THIS CARILLON IN MEMORY OF THE ENGINEERS OF THE UNITED STATES OF AMERICA WHO GAVE THEIR LIVES IN THE SERVICE OF THEIR COUNTRY AND ITS ALLIES IN THE GREAT WAR 1914-1918

Daarna volgen de namen van de vier overkoepelende ingenieursverenigingen.
Op de schouder van de klok staat een fries met de emblemen van de 16 deelnemende ingenieursverenigingen, de Belgische leeuw en de Amerikaanse arend.

De andere klokken zijn veel soberder. De grotere zijn versierd met een eenvoudige gotische fries en het gieterszegel van Gillett & Johnston.
De klokken dragen de naam van de gieter en het jaartal :

Gillett & Johnston. Croydon.England.1928.

De klokken dragen nummers van 1 tot 48, te starten bij de kleinste klok en een serienummers. . De kleinste klokken dragen geen opschrift, maar een inschrift.
Het klavier was van een Amerikaans type, met een concaaf en straalvorming pedaal van twee octaven. Het pedaal ligt echter meer naar rechts dan in de huidige Amerikaanse standaard. De klavierstokken liepen door tot c6, wat een uitbreiding tot 60 klokken mogelijk maakte (stel je voor dat nieuwe staten de USA zouden vervoegen …).
Het klavier bevatte een innovatie : om het speelcomfort te verhogen waren de laagste zes pedaalnoten voorzien van electro-pneumatische assistance pistons, die bovendien konden gekoppeld worden aan het hogere octaaf.

Op 17 mei 1940 werd de bibliotheek beschoten en grotendeels vernield. Engelsen en Duitsers gaven elkaar de schuld van deze nieuwe catastrofe. Hoe dan ook gingen meer dan 900.000 boeken in vlammen op, waaronder talrijke exemplaren die na de Eerste Wereldoorlog uit Duitse bibliotheken waren overgekomen als herstelbetaling.
De toren bleef echter intact en de klokken werden door de Duitsers niet weggenomen, ondanks het feit dat ze niet speelden. Beiaardklokken werden immers door de bezetter ongemoeid gelaten op voorwaarde dat ze daadwerkelijk werden bespeeld.
Vermoedelijk verhinderde de labiele toestand van het gebouw in combinatie met het gigantische klokgewicht de bezetter om tot opeising over te gaan.

Na 1945 geraakte de beiaard stilaan in verval. Corrosie tastte de klokken aan en de beiaard werd nauwelijks nog bespeeld. De universiteit had na de oorlog immers dwingender materiële noden dan het organiseren van beiaardbespelingen.
Enkel het kwartierspel bleef dag en nacht zijn klanken over de Leuvense binnenstad uitstrooien.

In 1979 werd de universiteitsbeiaard bezocht door Margo Halsted, de toenmalige beiaardier van de University of California at Riverside. Zij was onder de indruk van de slechte toestand van dit Amerikaanse geschenk en vroeg toelating aan de universiteit om fondsen te werven voor een grote restauratie. Onder haar impuls werd € 300.000 verzameld, ongeveer tweederde uit de Verenigde Staten en de rest uit ons land.
Koninklijke Eijsbouts vernieuwde de beiaard, Clock-o-Matic restaureerde het automatisch speelwerk en Paccard leverde een oefenklavier. Van de 48 klokken werden de 16 kleinste vervangen en de rest herstemd, op de Liberty Bell na, die te breed was om uit de toren verwijderd te worden.
Een nieuwe b-klok van 3 ton vulde de ontbrekende es1 in het pedaal aan en bijkomend werden 14 nieuwe klokjes gegoten, zodat de beiaard voortaan 63 klokken telde, een nieuw Europees record dat sneuvelde toen Mercedes-Benz in 1987 aan het 750-jarige Berlijn een beiaard schonk van 68 klokken.

De Latinist Jozef IJzewijn ontwierp voor de nieuwe b-klok enkele Latijnse opschriften :

HONORI ET MEMORIAE OMNIVM MACHINATORVM E CIVITATIBVS AMERICAE FOEDERATIS ORIVNDORVM QUI MARTE FVRENTE SANGVINEM PRO PATRIA PROFVDERVNT
Ter ere en herinnering aan alle Amerikaanse ingenieurs die door het oorlogsgeweld hun bloed voor hun vaderland vergoten hebben.
INTERPRES VARIAE SVM VITAE VOCE SONORA : FORTVNAM CELEBRO SIT BONA SITVE MALA. SIT PAX IN TERRIS, CONCORDIA REGNET IN ORBE: EX ALTO CVNCTIS HAEC PIA VOTA CANO;
Met mijn klanken vertolk ik de wisselingen van het leven:
Ik bezing het lot in goede en kwade dagen. Laat er vrede en eendracht zijn op aarde :
Dit wens ik u allen toe van op deze hoogte

De 30 nieuwe kleinere klokjes bevatten de namen van sponsorende instellingen en prominente figuren die iets met de beiaard te maken hebben.

De gerenoveerde beiaard werd op 7 oktober 1983 plechtig ingehuldigd met een concert door de beiaardiers Jo Haazen, Renaat Vansteenwegen en Janet Tebbel.
Bij die gelegenheid werd door bestuursleden van de Beiaardwereldfederatie het protocol getekend voor een Noord-Europees standaardklavier. Het nieuwe klavier van de universiteitsbeiaard was het eerste exemplaar van de nieuwe standaard.
De universitaire beiaardwerking werd verankerd door twee bijkomende maatregelen.
Er werd binnen de universiteitsbibliotheek een fonds met partituren en literatuur over beiaardmuziek opgericht en de KU Leuven en de Mechelse beiaardschool richtten een Leuvense beiaardklas in, zodat studenten beiaardles konden volgen naar het voorbeeld van een aantal Amerikaanse universiteiten. Sinds de restauratie is de Leuvense universiteitsbeiaard een van de prominentste klokkenspellen van Europa.
Hij wordt algemeen geroemd om de warme sonoriteit van zijn basregister.
Over de nieuwe discant zijn de meningen verdeeld : sommigen hadden het opportuun gevonden om de oorspronkelijke Gillett & Johnstonklokken te behouden, zodat de homogeniteit van het instrument bewaard bleef. Nochtans zijn ook de nieuwe klokken net zoals de oorspronkelijke reeks bewust gestemd met een iets te hoge kleine terts, wat hen een specifieke aangename klankkleur geeft.
De 35 ton zware beiaard hangt op een hoogte van ongeveer 65 meter en bepaalt hierdoor in hoge mate het klanklandschap van de Leuvense binnenstad.

Het publiek kan van de beiaardconcerten genieten in een rustige luisterplaats in theatervorm aan de achterkant van de bibliotheek. De toegang wordt gemarkeerd door een stenen klok die ooit als gevelsteen de klokkengieterij Michaux aan de Diestevest sierde.
De luisterplaats werd ingericht naar aanleiding van het Wereldbeiaardcongres van 1998, dat te Mechelen en te Leuven plaatsvond.

Automatisch speelwerk

Het automatische speelwerk is veel eenvoudiger dan men bij dit prestigieuze beiaardproject zou verwachten. De speeltrommel is voorzien van niet-versteekbare pinnen en is verbonden met slechts zes klokken. Die vormen een diatonische reeks zonder leidtoon op basis fis1, dus een octaaf boven de uurslag van de Liberty Bell (fis1 – gis1 – ais1 – b1- cis2 – dis2). Elke klok is voorzien van twee hamers.
Whitney Warren had het plan opgevat om de automaat te voorzien van de nationale liederen van de geallieerde landen die aan het westelijk front gestreden hadden : de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en België.
Uiteindelijk programmeerde Jef Denyn vier varianten op de Reuzegom, een oud Vlaams lied dat vooral in Frans-Vlaanderen vaak op automatische speelwerken te horen is.
De kwartieren geven achtereenvolgens een korte fantasie, een langere fantasie, het volkslied in verkorte vorm en tenslotte het volledige volkslied, gevolgd door de uurslag.

Er was een tweede trommel voorzien met muziek van Frederick Mayer zelf. Het was de bedoeling dat de twee trommels regelmatig zouden worden verwisseld : ‘Belgian and American tunes alternating will be reminders of the friendship of the two peoples’.
Dit is waarschijnlijk nooit gebeurd en de tweede trommel – indien hij al bestaan heeft – is momenteel spoorloos.

Na meer dan driekwarteeuw is de Reuzegom uitgegroeid tot het auditief icoon van de stad Leuven, net zoals de voorslag van Big Ben, de Westminster Quarters, dat voor Londen is. Het uurwerk is nog het oorspronkelijke exemplaar van 1928.
Sinds 1983 is het echter verbonden met een atoomuurwerk, zodat het kwartierspel steeds precies op tijd komt.

Historische stukken en curiosa in de bibliotheek

In de bibliotheek bevinden zich een aantal voorwerpen of opschriften die verband houden met de universiteitsbeiaard of de beiaardkunst in het algemeen. Wij vermelden ze vanuit het standpunt van de bezoeker die de bibliotheek binnenkomt en zich naar de toren begeeft. Op de muur rechts van de eerste treden op weg naar de eerste verdieping bevindt zich een opschrift dat verwijst naar de schenking van de beiaard en het uurwerk door de Amerikaanse ingenieurs.

In MEMORY of the ENGINEERS of the United States of America Who gave their lives in the Service of their country & its Allies in the Great War 1914-1918.
THE CARILLON & THE CLOCK IN THIS TOWER
have been given to the University of Louvain by members & friends of …
(volgen de namen van de 16 ingenieursorganisaties).

In de grote hall op de 1ste verdieping hangt een verkleinde kopie van de Liberty Bell.
Ze weegt 152 kg en klinkt fis2, dus twee octaven hoger dan haar grote zus.
Ze heeft bovendien dezelfde opschriften en versieringen en was een extra geschenk aan de universiteit vanwege de Amerikaanse ingenieursverenigingen. Ze wordt elke avond geklept om het sluitingsuur van de bibliotheek aan te kondigen en dankzij de weerkaatsende wanden van de hall wordt ze in het gebouw uitstekend gehoord !

Het gebouw herbergt nog een derde Liberty Bell. In het tabularium aan de zuidzijde van de bibliotheek wordt een inktpot bewaard in de vorm van een klok.
Ze werd gegoten door Gillett & Johnston en is een geschenk van de gieter aan rector Ladeuze. Haar opschrift luidt :

To Monseigneur P. Ladeuze A memento of the Louvain University Library Carillon July 4th 1928 From Cyril F. Johnston

Op de overloop van de trap die naar de tweede verdieping leidt, zien we vier koperen platen die verwijzen naar de restauratie van de beiaard in 1983. Het opschrift luidt :

LEUVEN CARILLON RESTORATION PROJECT Donors to the American Engineers Memorial Carillon Restoration Project Carillon rededicated on October 7, 1983 ENGINEERING SOCIETIES

Dan volgen de namen van 14 ingenieursverenigingen, 13 uit de USA en 1 Vlaamse, met daaronder de namen van 549 andere schenkers.

Naast de hall op de 2de verdieping bevindt zich de Andreas Valeriuszaal.
Hier worden een aantal kostbare handschriften tentoongesteld en er is ook beiaardmuziek te zien. Het universiteitsarchief bezit immers vier kostbare beiaardhandschriften, die afkomstig zijn uit de nalatenschap van ridder Xavier Van Elewyck : twee Leuvense beiaardhandschriften met muziek van de Leuvense stadsbeiaard (ca. 1750), de autograaf van de beroemde beiaardpreludia van de Leuvense stadsbeiaardier Matthias Vanden Gheyn en het beiaardboek van Frans De Prins, beiaardier van de Sint-Geertruikerk (1781).

Links van het torendeurtje staat een beeld van de Leuvense stadsbeiaardier Matthias Vanden Gheyn. Het is een plaasteren model voor het Vanden Gheynbeeld op de voorgevel van het Leuvense stadhuis. In 1995 kocht de KU Leuven het bij een Leuvense antiquair. Even buigen voor de Bach van de beiaard voor de we de toren binnengaan …

Restanten van de oorspronkelijke beiaard buiten de bibliotheek

De kleinste 16 klokjes van de oorspronkelijke beiaard zijn momenteel te zien en te horen in het Leuvense Groot Begijnhof. In 1998 werden ze op initiatief van de universiteitsbeiaardier herstemd door Koninklijke Eijsbouts en als voorslag opgehangen in de dakruiter van de Sint-Jan-de-Doperkerk.
Sindsdien klinkt in het begijnhof om het halfuur een melodietje, aangepast aan het universitair en kerkelijk jaar.
Op gewone dagen klinkt het begijnenlied Heer Jezus heeft een hofken.

Het oorspronkelijke klavier van Gillett & Johnston is door de K.U Leuven in langdurige bruikleen gegeven aan het Nationaal Beiaardmuseum te Asten, waar het een van de pronkstukken is.

0verzicht beiaardiers

De eerste universiteitsbeiaardier was Arthur Bigelow. Deze Amerikaan woonde en studeerde in Leuven en werd stadsbeiaardier in 1934, kort na de herinrichting van de Sint-Pietersbeiaard. Hij bespeelde ook geregeld de universiteitsbeiaard, hoewel niet duidelijk is of hij hier een officiële aanstelling had.
In 1940 vluchtte Bigelow met zijn latere vrouw, die hij in Leuven had leren kennen, via Frankrijk en Portugal naar de Verenigde Staten. Hij werd beiaardier aan de universiteit van Princeton en kwam na de oorlog nog slechts sporadisch terug naar Leuven.

Tussen 1940 en 1976 was er geen beiaardier en werd de beiaard slechts zelden bespeeld.

In 1976 verzocht de KU Leuven stadsbeiaardier Renaat Vansteenwegen om op vrijdagen om 17 u de universiteitsbeiaard te bespelen. Vansteenwegen bleef universiteitsbeiaardier tot 1991 en werd toen opgevolgd door Luc Rombouts. De helft van de bespelingen wordt verzorgd door een team van vijf gastbeiaardiers.

Tekst: Luc Rombouts

Sint-Pieterskerk Leuven

Geschiedenis van de beiaard

Van de eerste klokken tot de eerste beiaard

De eerste vermelding van een klok, een gemeenteklok, dateert uit het charter van Hendrik I uit 1233.

Bijna honderd jaar later, in 1327, is er sprake van een weversklok
“CAMPANA TEXTORUM” en een “STORMCLOKE”, die in 1345 worden aangevuld met een “BEDECLOKE” en een “SLAEPCLOKE”, beide van gieter Albert van Roesbeke uit Leuven.

Vanaf 1381 tot 1573 was er bovendien een zogenaamde Jaquemart. De eerste ervan – opgesteld in de westertoren – bestaat uit de volgende elementen: a) een uurwerk gemaakt door meester Jan van Hingene uit Aalst in 1381 b) twee klokjes gegoten door een zekere Daniel, klokkengieter in Leuven c) een groot beeld, genaamd Meester Jan, in de galerij van de klokketoren, dat door middel van een hamer het uur sloeg.
Het beeld was gesneden in notelaar door Jan van Lokeren. Het werd geverfd en verguld door stadsdecorateur Jan Oliepot. De hamer woog 64 pond.

In 1434 giet Godefroid van Bechelen uit Leuven twee nieuwe klokken: één voor het slaan van het uur (4000 pond) en een zwaardere van 6050 pond.
Al vanaf datzelfde jaar wordt er gebeierd op de klokken van de Sint-Pieterskerk, waarbij een klokkenluider met een hamer op een beperkt aantal klokken slaagt.

Op 30 juli 1458 brandt de toren van de kerk echter volledig af, waarbij de klokken smelten en het uurwerk, samen met de eerste Jaquemart, verloren gaan.
De stad wil echter snel op zoek gaan naar nieuwe klokken, en vlak na het drama wordt Mathieu de Layens door de stad Leuven naar Rijsel gestuurd om onderzoek te doen naar de klokken die zich daar in de toren van de collegiale kerk bevinden en gegoten werden door de gieters Simon Magret en diens zoon Dominique, toen werkzaam te Doornik.

Deze klokkengieters krijgen nog in 1458 de toestemming om de Mariaklok te gieten op de Oude Markt te Leuven (26 oktober 1458). De klok weegt 6000 pond en draagt de volgende inscriptie:
+ EGO MARIA VOCOR MAGISTRI SIMON MAGRET ET DOMINICUS ME FECERUNT ANNO DOMINI M CCCC L VIII NICOLAO KERSMAKER ET QUINTINO COKEROEL BURGIMAGISTRIS

Nog in 1458 komt er een bijkomende klok, de Carolusklok (vermoedelijk toon c1), ook “Poortklok” genoemd omdat ze luidt op het ogenblik dat de stadspoorten ’s avonds worden gesloten. Deze klok wordt gegoten op de Keizersberg door de gebroeders Jan en Willem Hoerken uit ‘s-Hertogenbosch, weegt 5000 pond en heeft het volgende klokopschrift:
EGO KAROLUS VOCOR ANNO DNI M CCCC LVIII NICOLAO KERSMAKER ET QUINTINO COKEROEL BURGIMAGISTRIS JOHS ET WILHELMINUS HOERKE ME FECERUNT

Na de restauratie van de toren in 1459 wordt uurwerkmeester Jan vanden Vekene belast met het maken van een nieuw uurwerk, dat voortaan ook de halve uren zal slaan.
Bij Josse Beyaert wordt een nieuwe Jaquemart besteld, die een ridder voorstelt met al zijn attributen. Stadsschilder Hubert Stuerbout verzilvert en verguldt het harnas van de houten man in 1460.

In 1462 giet Dominique Magret een bourdonklok (PHILIPPE) van 12000 pond. Deze klok barst echter al in 1494, en wordt op 4 mei 1496 in de Leuvense Hallen hergoten door klokkengieter Gobelinus Moer (‘s-Hertogenbosch).

De kerkleiders willen later nog een bijkomende klok om de dagelijkse kerkdiensten aan te kondigen, waarvoor Joris I (Georgius) Waghevens in 1522 de kleine Annaklok giet (die eveneens als poortklok zal dienst doen). De Annaklok is versierd met een aantal afbeeldingen: een zwaan die een banderol draagt met de woorden “poir Dieu”, de Heilige Maagd met kind Jezus, St-Michiel die de draak verplettert en de Heilige Anna met het opschrift “Anna vocor”. Het klokopschrift van deze klok luidt:
EST MEA VOX GRATA QUE SU(M) MARIA VOCATA FACTA SU(M) MECHLINIE PER GEORGIU WAGHEVENS A° DNI MD XXII

Twee jaar later, in 1524, levert Josse Metsys een – volgens Van Even – bijzonder opmerkelijk model van wijzerplaat. Tegelijkertijd worden het uurwerk en Jaquemart gerestaureerd door Hendrik van Bree uit Leuven.

De eerste vermelding van een aaneengesloten reeks klokken dateert uit 1525, toen het Leuvense stadsbestuur een klokkenspel kocht van 8 klokken (of 9, de stadsrekeningen zijn tegenstrijdig) bij Peter Waghevens uit Mechelen (3588 pond).
Het doet dienst als voorslag en wordt in de westertoren van de kerk geplaatst.

In 1548 wordt dit klokkenspel van een stokkenklavier voorzien. Er zijn plannen ook voor een uitbreiding, zoals in 1562 – waarbij de Mechelse gieter Pieter Vanden Ghein wordt gecontacteerd – maar deze worden nooit uitgevoerd.

Het uurwerk en de Jaquemart worden wél vervangen, want in 1562 levert Willem van Bree, uurwerkmaker te ’s Hertogenbosch en zoon van Hendrik Van Bree, de wijzerplaat en het raderwerk voor een nieuw uurwerk. De Jaquemart van 2000 pond wordt door een lichter beeld vervangen, gemaakt door de Leuvense beeldsnijder Walraven Scepman.

Bij het instorten van een deel van de toren in 1573, valt het uurwerk naar beneden.
De Jaquemart overleeft de storm, maar moet nadien toch gedemonteerd worden. Gedurende lange tijd moeten de inwoners van Leuven het zonder uurwerk stellen omdat het stadsbestuur op dat moment niet genoeg financiële middelen heeft.
Een bruisende stad zoals Leuven kan echter niet zonder uurwerk, zodat het bestuur in 1591 haar toevlucht neemt tot een noodoplossing. Willem van Bree had een kerkuurwerk gemaakt, dat zijn weduwe aan een uurwerkmaker van Tienen verkocht had.
De stad koopt dit uurwerk voor een halve stuiver per pond.

17de eeuw

Wat de 17de eeuw betreft is er geen zekerheid wat er met de bestaande klokken is gebeurd, evenmin of er bijkomende klokken werden gegoten. De aanpassingen en uitbreidingen werden niet altijd zorgvuldig in de stadsrekeningen opgetekend.
Een archiefstuk uit het einde van de 17de eeuw maakt melding van 29 klokken voor een totaal gewicht van 5202 pond, echter zonder vermelding van de gieters.

18de eeuw

Het is wel met zekerheid geweten dat het stadsbestuur in 1725 beslist om een volledige beiaard te kopen, samen met een nieuw torenuurwerk. Henri Foltrain uit Antwerpen levert in 1727 het nieuwe torenuurwerk, en met Andreas-Franciscus Vanden Gheyn wordt een overeenkomst afgesloten om een nieuwe beiaard te leveren.
In eerste instantie wordt een overeenkomst afgesloten voor 23 klokken (in 1725), maar deze wordt nadien aangepast voor een beiaard met 40 klokken met een totaal gewicht van 20900 pond. Vanden Gheyn verhuist hiervoor van Tienen naar Leuven.
Bij de oplevering, drie jaar later, blijkt tijdens de keuring dat de klokken niet voldoen. Vanden Gheyn doet wat hij kan om de beiaard te verbeteren, maar met weinig resultaat.

Desondanks betreft het het instrument waarop de zoon van de gieter,
Matthias Vanden Gheyn, beroemdheid verwerft gedurende een beiaardcarrière van 40 jaar.

Nadien, in 1732, vervaardigt Karel Alexander Lion uit Charleroi het beiaardmechanisme en giet Andreas-Franciscus Vanden Gheyn een beiaardtrommel (lengte: 6 voeten 1 duim, diameter: 6 voeten en 4 duimen, met 6576 gaten).

Franse revolutie

De Leuvense kroniekschrijver J.B.Hous noteert verschillende gebeurtenissen met betrekking tot de klokken en de beiaard, zoals ondermeer in 1794 -“de 23 8ber moesten savents ten 8 uren alle de clocken luyden tot tien uren ten oorsaeken van het winnen van dese vier plaetsen te weten Hulst, Axel, ’t Sas van gendt en de Philippin, door de Franschen” – of in 1795 – “de groote klock moest luyden en den byaert spelen onder het geduerig geroep Vivat de republiek”.

Vele abdijen en kloosters verliezen tijdens deze periode hun klokken (“Den 25 meert 1797 syn de klocken naer de vaert gevoert die uyt de torens gedaen syn van de cloosters die verjaegt syn”), maar enkele handige Premontstratenzers van de Abdij van ’t Park demonteren in 1796 de beiaard van hún abdijkerk en verstoppen de klokken onder de grond.

Er worden zeer veel overwinningen gevierd en de klokken moeten steeds meer en langer luiden, zoals in 1798:”de 23 februari heeft savents ten aght uren de groote klock (de grote stormklok) geluyt en den beiert gespeelt tot elf uren om dat de Franschen in Roomen waeren van den 22 Pluviose of den 10 februari”

Enkele klokken van de Sint-Pieterskerk worden in datzelfde jaar echter gedemonteerd: “den 7 meert syn de clyn clocken onder de naem van schellen uyt den toren van Sinte Peeter gedaen” Het betreft de Sint-Pieterklok, de Sint-Paulusklok en 2 schellen.
Deze worden verzonden naar het muntatelier in Parijs. De Bourdonklok, die voor de republikeinen veel ter gelegenheid van feesten moest luiden, barst en de Mariaklok neemt haar dienst over.

In 1801 schrijft Hous: “den feestdag van de fondatie van de republiek is geviert in de volgende order, den 22 september heeft savents ten 7 uren tot 9 uren de clock van Sinte Peeter (ick segh de clock van Sinte Peeter en daer is maer een clock in de heel stadt van Loven) geluyt en den beyaert gespeelt”

Een nieuw begin

Vanaf juni 1802 komt er – voorlopig – verandering in de woelige periode.
Vanwege het concordaat van Napoleon met de paus is het immers terug toegelaten om erediensten te houden. Er worden bovendien enkele klokken terug in de toren gehangen: “den 9 8 ber isser een clock in den thoren van Sinte Peeters gehangen, den 10 heeft sy den 1 keer geluyt”. De beiaard en de klokken zijn meermaals én langdurig te horen, zoals bijvoorbeeld in 1809 naar aanleiding van de viering van de vrede met Oostenrijk, waarbij de klokken luiden en de beiaard wordt bespeeld gedurende vijf uur!

De overlevende paters van de Abdij van ’t Park stellen in 1810 voor om hun beiaard om te ruilen met de stadsbeiaard. Alleen het verschil in gewicht moet door de stad bijbetaald worden. Deze beiaard bevatte toen 40 klokken (omvang c1 van 2850 Kg tot f4 van 7,5 Kg, totaal gewicht 10.381 kg), waarvan 32 gegoten door Albert de Grave en Claes Noorden (Amsterdam), 7 door Andreas-Franciscus Vanden Gheyn (Leuven) en 1 door Claude en Joseph Plumere (Hoei).
De toenmalige burgemeester wil uiteraard deze kans niet voorbij laten gaan en stelt een commissie van deskundigen aan die het voorstel moeten onderzoeken.
In de commissie zetelen ondermeer Andreas (IV) – Lodewijk Vanden Gheyn (klokkengieter), Judocus Vanden Gheyn (stadsbeiaardier Sint-Pieterskerk), Frans Deprins (beiaardier Sint-Geertruikerk), Henri Augustinus (beiaardier Abdij van ’t Park) en Pierre Deprins (beiaardier).

De commissie moet niet lang nadenken, want de stad kan hiermee een uitstekende beiaard verwerven. Albert de Grave en Claes Noorden waren immers leerlingen van de beroemde gebroeders Hemony te Amsterdam en hebben het vakmanschap van hun leermeesters dicht benaderd. Het voorstel wordt goedgekeurd, en de klokken worden opgehangen in de vieringtoren van de Sint-Pieterskerk.

In 1811 wordt de “nieuwe” stadsbeiaard ingespeeld: “den eersten 7ber op Loven kermis dag, heeft den beyaert van Sinte Peeter den eersten keer gespeelt” Het is trouwens niet bekend wat de bestemming is geweest die de abdij heeft gegeven aan de klokken van de voormalige stadsbeiaard. Wellicht werden de klokken doorverkocht, net zoals de trommel uit 1732 die in 1828 werd verkocht aan Andreas Lodewijk Vanden Gheyn.

Vier jaar later, in 1815, viert men uitbundig het einde van de Franse revolutie, met ondermeer beiaardspel op de twee Leuvense beiaarden (Sint-Pieterskerk en Sint-Geertruikerk): “den 19 juni smiddaegs ten twelf uren quam hier de tyding dat het fransch leger dat gecommandeert wirt door Bonaparte, geslagen was op alle pointen en veel stucken canon op den vyandt genomen, aenstonts wirt der order gegeven van alle de klocken te luyden en de twee beyaerden te spelen en hebben geluydt tot savents”

Abrupt einde van een mooie beiaard

In de eerste helft van de 19de eeuw worden enkele aanpassingswerken of herstellingen uitgevoerd, zoals het aanbrengen van galmborden in 1822 (“den 11 August – tegenwoordig syn sy besig met jaloesien te hangen in den beyaert-thoren van Sinte Peeters kerck”), of het herstellen van het torenuurwerk van Henri Foltrain in 1837 en het aanpassen van het beiaardmechanisme in 1844.

In 1851 giet Séverin Van Aerschodt en zijn vennoot Felix Van Espen een nieuwe luidklok. Deze “Peetersklok” (toon d) of Boogaertsklok wordt genoemd naar de Leuvense advocaat Jean-Joseph Boogaerts (+ Leuven 1850) die bij testament aan de kerkfabriek van de Sint-Pieterskerk een bedrag van 9000 BF had nagelaten om daarmee een nieuwe klok te kopen (2794 kg met diameter van 1610 mm).
Boven een uitvoerig klokopschrift staat de beeltenis van de twaalf apostelen.
Op 28 augustus 1851 vindt de wijding plaats door kardinaal Sterckx. Niet wetende welk onheil boven de Sint-Pieterskerk hangt, meet klokkengieter Constant Sergeys uit Leuven in 1880 nog de klokken nauwkeurig op.
In 1885 herstelt Michiels uit Doornik het uurwerkmechanisme en levert een nieuwe trommel voor het automatische speelwerk.

In 1914 vindt dan de meest tragische dag plaats in de geschiedenis van de stad Leuven.
In de nacht van 25 op 26 augustus steken de Duitse troepen een groot deel van het oude centrum in brand, hoogstwaarschijnlijk als vergelding voor een vermeend schietincident. Meer dan 1200 gaan verloren, samen met het dak en de vieringtoren van de Sint-Pieterskerk. De universiteitsbibliotheek wordt volledig vernield.
Meer dan 200 burgers worden gedood. De stadsbeiaard wordt volledig vernield, waarbij de klokken deels smelten en naar beneden vallen.
Het klokkenspijs van enkele van deze klokken wordt trouwens nu nog steeds bewaard in de Abdij van ’t Park te Leuven.

De beiaard van 1932

Geruime tijd na de Eerste Wereldoorlog beslist het stadsbestuur om terug een nieuwe beiaard te plaatsen, en na diverse aanbestedingen worden in 1930 4 luidklokken en 38 beiaardklokken besteld bij de Leuvense klokkengieters Constant en François Sergeys (vader en zoon), die de luidklokken nog in hetzelfde jaar opleveren en de beiaard in 1932. Sergeys installeert tevens het trommelspeelwerk met de trommel uit 1885 die redelijk ongeschonden de vernielingen heeft doorstaan.
Constant Sergeys heeft hiervoor de hulp ingeroepen van Jef Denyn, de toenmalige directeur van de beiaardschool te Mechelen, om het aantal hamers per klok te bepalen (zie brief).
Op 2 september 1933 verzorgt stadsbeiaardier Arthur L. Bigelow dan het eerste beiaardconcert tijdens een plechtige inhuldiging.

Heel opmerkelijk is wel dat de stad één jaar later, in 1934, op verzoek van Constant Sergeys, een bijkomende bestelling plaatst bij Sergeys om de beiaard volledig te verplaatsen naar een verdieping hoger in de toren.
In dezelfde bestelling worden ook 7 bijkomende beiaardklokken gevraagd. Deze werken worden opgeleverd in 1935. Wie aanleiding heeft gegeven tot deze aanpassing is niet geweten. Men zou kunnen vermoeden dat Arthur Bigelow het stadsbestuur heeft geadviseerd, vlak nadat hij benoemd werd als stadsbeiaardier.
Langs de andere kant waren er misschien reacties van de bewoners dat de beiaard beneden niet goed hoorbaar was, hetgeen eveneens heel aanneembaar is.
Het is niet geweten of Arthur Bigelow deze bijkomende bestelling mee heeft geadviseerd, maar hij heeft wel in 1937 een studie gemaakt over de stadsbeiaard (grafiek van 20 januari).

Niemand hield het voor mogelijk, maar de stadsbeiaard gaat opnieuw volledig verloren, ditmaal tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eerder, in 1943, werd een commissie voor het behoud van de klokken opgericht en op haar aandringen krijgt ze de garantie dat ondermeer alle historische klokken in België van vóór 1790 en alle beiaarden onaangeroerd zouden blijven. Dezelfde commissie besluit echter in 1944 om, tegen de gemaakte afspraken in, de beiaard van de Sint-Pieterskerk te laten wegnemen in ruil voor het behoud van de 5 luidklokken van Sint-Kwintenskerk (Van Aerschodt A° 1835-1855-1869-1875) – die geantidateerd werden en onder de naam van een andere gieter waren opgegeven (J. en J.Plumere A° 1671) – én het behoud van de 5 klokken (Van Aerschodt) van de abdij Keizersberg.

Binnen de klokkencommissie achtte men het blijkbaar belangrijker tien Van Aerschodt-klokken te ruilen tegen de nieuwe Sergeys-beiaard.
Vermoedelijk hebben vooral de twee Leuvense commissieleden , pater Jozef Kreps (Abdij Keizersberg) en Charles Leeman (Sint-Kwintenkerk) hun klokken veilig willen stellen en op deze ruil aangestuurd.

Later in het jaar worden alle klokken van de beiaard van de Sint-Pieterskerk (die opnieuw zwaar gehavend werd door de bombardementen) opgeëist door de bezettende overheid. Eén klok (nr 9 uit de huidige klokkenlijst) blijft in de toren.
Na de oorlog komen er gelukkig 38 klokken terug (waarvan 12 gebroken of beschadigd) van de 48 eerder geroofde klokken. De repatriëring vindt plaats op 8 oktober 1945 in Antwerpen op kaai 22 met steamer “Lys”.

Twee weken later worden de teruggekeerde klokken in processie doorheen de Leuvense binnenstad gevoerd, met eveneens een bezoek aan de klokkengieterij Sergeys. 24 klokken en stukken van 3 gebroken klokken (totaal 4.628 kg) worden daarna bij de firma Sergeys in bewaring gegeven en 11 worden voorlopig beneden in de Sint-Pieterskerk geplaatst.
Het duurt echter nog verschillende jaren alvorens er opnieuw beiaardklanken weerklinken vanuit de toren van de Sint-Pieterskerk.

De beiaard van 1960

Na enkele aanbestedingen wordt in 1960 een bestelling geplaatst bij François Sergeys voor 22 nieuwe klokken, ter vervanging van 10 die ontbraken, en 12 die gebarsten of beschadigd teruggekomen zijn.

Op 9 juni 1961 gieten vader en zoon François en Jacques Sergeys de Mariaklok, die nadien op 16 september wordt ingewijd. Later op het jaar worden de andere klokken opgeleverd en gekeurd door Staf Nees, toenmalig directeur van de Mechelse beiaardschool.
In 1965 volgt dan de bestelling en plaatsing van het beiaardklavier (eveneens bij Sergeys). De beiaard is hierbij opnieuw uitgebreid tot 49 klokken.

Het automatisch speelwerk wordt eveneens opnieuw hersteld (in 1968) door Sergeys in samenwerking met firma Meridiaan, waarbij het oude opwindingsmechanisme van de trommel wordt vervangen door een elektrische motor.

Reeds in 1974 beslist de Stad Leuven om over te gaan tot een algemene restauratie van hun beiaard. Het duurt echter tot 1988 alvorens het definitieve aanbestedingsdossier wordt goedgekeurd en toegekend aan de firma Clock-o-Matic.
Met alle betrokken partijen wordt bovendien afgesproken dat de klokken bij deze restauratie zo volledig mogelijk bewaard zullen blijven.

In 1990 worden alle klokken herstemd door Eijsbouts, waarbij één klok (nr 8) wordt hergoten. Clock-o-Matic levert een nieuwe klokkenstoel, speelcabine, klavier en tractuur. Op 14 oktober speelt Renaat Vansteenwegen het inhuldigingsconcert.
Onder impuls van Campanae Lovanienses en met de financiële steun van de toenmalige KBC- verzekeringen plaatst Clock-o-Matic in 1998 een nieuwe Jaquemart (een vergulden beeld) van de beeldhouwer Willy Peeters.
De inhuldiging vindt plaats tijdens het slotevenement op 13 augustus van het wereldcongres van de Beiaard Wereld Federatie.

Na waterschade in de winter van 2002 blijkt dat het klavier volledig moet worden gedemonteerd en grondig hersteld. Dit wordt eveneens uitgevoerd door Clock-o-Matic waarbij tevens enkele aanpassingen worden aangebracht aan het klavier op basis van het advies van de stadsbeiaardiers, met als voornaamste element een licht verminderde diepgang van de toets, ten opzichte van de Noord-Europese standaard.

Besluit

In het bruisende leven van de stad Leuven hebben de klokken en de beiaard van de Sint-Pieterskerk bijna altijd een grote rol toebedeeld gekregen.
Eén noodlottige nacht heeft een dramatische wending gegeven aan deze beiaardgeschiedenis met als gevolg dat de gelegenheid werd ontnomen om te kunnen luisteren naar wat de enige beiaard was in België van de opvolgers van de klokkengieters Hemony. Daartegenover staat uiteraard wel dat Leuven nu beschikt over de enige volledige Sergeys-beiaard.

Automatisch spel

De Sint-Pieterskerk beschikt over een automatisch spel minstens vanaf 1525.
In 1732 giet Andreas-Franciscus Vanden Gheyn een beiaardtrommel (lengte: 6 voeten 1 duim, diameter: 6 voeten en 4 duimen, met 6576 gaten). Deze trommel wordt in 1810 mee opgenomen in de ruil met de beiaard van de abdij van ’t Park, die deze op haar beurt doorverkoopt aan Andreas Lodewijk Vanden Gheyn in 1828.

In 1885 herstelt Michiels uit Doornik het uurwerkmechanisme en levert een nieuwe trommel voor het automatische speelwerk met een diameter van 138 cm, 164 rijen en 90 lichters. In 1914 wordt de beiaard vernield door de fameuze brand dat jaar, maar de trommel blijft vrij ongeschonden.

In 1932 wordt het trommelspeelwerk met de trommel uit 1885 teruggeplaatst. Jef Denyn adviseert de hamerverdeling en bepaalt het aantal noodzakelijke stiften (noten) op 3600.

Tijdens de oorlog ligt de trommel stil, en wanneer de klokken worden weggenomen in 1944, duurt het 24 jaar alvorens de trommel terug aangesloten wordt. Het automatisch speelwerk wordt hersteld in 1968 door Sergeys in samenwerking met firma Meridiaan, waarbij het oude opwindingsmechanisme van de trommel wordt vervangen door een elektrische motor.

Stadsbeiaardiers

1525 – 1544 Peeteren van Thienen
1530 Johannes Symoens
1530 Coppen Boschmans
1545 1547 Janne Clauwaert
1548 Pauwel de Pape
1548 1555 Jooris Bischops
1549 Joris van Winge
1556 1558 Janne Bouwens
1560 1573 Hubrecht Wellekens
1564 Adriaen Vryeel
1571 Joosen
1574 1577 ?
1577 1578 Jannen Thienpont
1578 1581 Jorissen Vandermeulen
1581 1585 (?) Peter Everaerts
1586 1596 Jannen Wellens
1597 1628 Fransen Bauwens
1629 Machiel Swyns
1629 1632 ?
1633 1635 Jacques (van) Schoonderhaegen
1636 1672 Wouter van Ginder
1673 1686 Andries van Ginder
1686 1694 Adriaan van Ginder
1695 1696 ?
1697 1706 Joannes Thibaut
1707 1724 Henricus Dujardin sr.
1724 1726 Hendrik Dujardin jr.
1726 1732 Job Vaes
1732 Jean de Laet
1732 1744 Carolus Josephus Peeters
1745 1785 Matthias Vanden Gheyn
1786 1821 Judocus Vanden Gheyn
1821 1874 Gerard Deprins
1874 1887 Désiré Deprins
1887 1914 François Vandeplas
1914 1932 geen beiaard
1933 1940/47 Arthur Lynds Bigelow
1948 1990 Renaat Vansteenwegen
1990 1992 Marc Knops
vanaf 1992 Koen Van Assche en Eddy Mariën

Tekst: Jacques Sergeys en Koen Van Assche

Sint-Geertruikerk Leuven

Geschiedenis van de beiaard

Klokken- en beiaardkroniek van de Leuvense Sint-Gertrudiskerk

In 1206 stichtte Hendrik IV, graaf van Leuven (= Hendrik I, hertog van Brabant), de Sint-Gertrudisproosdij van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus.
In 1449 werd de gemeenschap tot abdij verheven. Haar gebedshuis, de Sint-Gertrudiskerk, dateert grotendeels uit de 14de eeuw. De open torenspits als ’toren zonder nagels’ – één van de zeven wonderen van Leuven – werd in 1453 voltooid naar de plannen van de Brusselse architect Jan van Ruysbroeck. De abdij werd in 1797 opgeheven.
Een groot deel van de gebouwen werd verkocht en afgebroken. (2) De kerk bleef bewaard, maar werd gesloten. Midden juli 1802 werd ze opnieuw opengesteld voor de eredienst en werd ze als hulpkerk toegewezen aan de kerkfabriek van Sint-Pieter.
Bij een KB van 11 juli 1848 werd ze een autonome parochiekerk. (3) In 1944 werd ze getroffen door oorlogsgeweld en moest ze grotendeels heropgebouwd worden.

1437:

In de torenromp hangen ‘drie nieuwe groote clocken’. (4)

1557:

Medardus Waghevens uit Mechelen giet een nieuwe klok van ongeveer 1800 pond die in ‘accoord’ moest zijn met de derde klok in de torenromp. (5)

1559-1572: Er zijn vier luidklokken: Maria (major campana of stormklok), Joannes, Gertrudis en Augustinus. (6) Enkele van die klokken – een duidelijke specificatie ontbreekt – werden in de 17de en 18de eeuw hergoten. Dat gebeurde o.a. met de grote klok (Maria?) in september 1607 door ene Sebastiaen. Ze barstte al in 1608.
De commentaar van de toenmalige pastoor was bitter: ‘desen clockgieter heeft ons bedroegen want hy en was de conste geen meester’.
In mei 1608 werd ze hergoten door Jean Tordeur uit Nijvel, een ‘exellent meester’. Ze woog 3536 pond en werd, evenals die van Sebastiaen, bekostigd door de parochiegemeenschap. In 1614 werd de kleine klok of schelle ‘Ludovicus’ van 609 pond hergoten door Thomas Tordeur, vader van Jean. Een tweede klok de ‘lieve vrouwe clock’ werd vermoedelijk in 1722/23 hergoten door Jean-Baptiste Levache uit Luik (?). Ze woog 2898 pond.
In maart 1771 werd ze hergoten door Andreas Josephus Vanden Gheyn uit Leuven. Gewicht: 2763 pond. Vanden Gheyn verbond er zich toe ‘in gevalle de voorscreven klocke binnen den tijd van twee jaeren naer dato deser quame te bersten [hij] de selve tot sijne koste en laste [zou] moeten hergieten’ (bijlage 1). Op 25 maart 1771 werd ze gewijd ter ere van O.-L.-Vrouw. (7)

1644:

Jef Rottiers publiceerde in 1952 een fragment van een notarisakte (dd. 12 januari 1644) waarin staat dat de organist van de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen samen met de organist van de Leuvense Sint-Gertrudiskerk en ‘andere bevoegde personen’ ten huize van de Mechelse klokkengieter Bartholomeus Cauthals ‘sekere clocxkens’ gingen ‘besigtighen ende proeven [= keuren]’. Die klokken waren bestemd ’totten beyaert van Sinte Geertruyden’ en moesten onderling worden afgestemd op ‘eene groote clocke van den voorscreven beyaert aldaer gebrocht wesende de note ut [= do]’.
De nieuwe klokken waren ‘opwaerts clinckende tot xiiii toe’. (8)
Concreet komt het hier op neer dat aan een bestaande ‘beiaard’ – wellicht een voorslag van 6 à 8 (?) klokken – veertien nieuwe klokken werden toegevoegd. Van Bartholomeus Cauthals is geen ander klokkenspel bekend. (9)
In 1680 leverde hij voor de Sint-Kwintenskerk nog een nieuwe klok. (10)

1678:

Voor 1672 moet er tussen Cornelius De Smet, pastoor, en Reynier Vanden Steen, horlogemaker op de Kiekenmarkt in Brussel, een overeenkomst hebben bestaan i.v.m. de plaatsing van een nieuw uurwerk met trommel voor de toren van de kerk.
Hoewel Vanden Steen een voorschot van 150 gulden op de totale som van 800 gulden had ontfangen, werd het bestelde werk nooit uitgevoerd. Op 19 maart 1678 werd een nieuw contract afgesloten, ditmaal tussen prelaat Claude François de la Viefville en enkele vertegenwoordigers van de kerk enerzijds en Vanden Steen anderzijds. Voor hetzelfde bedrag [= 800 gulden] zou Vanden Steen een (grotere) trommel maken die voor Bamis [= Sint-Bavomis, 1 oktober] 1678 klaar moest zijn. Vanden Steen zou het werk ‘de ses naervolghende jaeren voor de somme van ses gulden [per jaar] onderhouden’.

Maar het afgeleverde werk bleek niet te voldoen aan de gestelde verwachtingen.
Meermaals uitten de pastoor en de kerkmeesters hun ongenoegen over ‘d’ondeugdelijckheyt’ ervan. Uurwerk, trommel en het gebruikte materiaal stemden zelfs niet overeen met ‘de voorwaerden ende conditien dienaengaende’.
Zo waren de vier pilaren waarin de trommel was opgesteld te klein; de diameter van de trommel was een halve voet kleiner dan voorzien; het gebruikte ijzerwerk was veel te licht; het opwindrad had van ijzer moesten zijn; de klinken waren al na drie jaar versleten; de halfuurslag klonk aanstonds na de kwartierslag.
Het gebeurde zelfs dat uurwerk en rammel ’tot groote confusie’ wekenlang niet werkten. Vanden Steen werd van al die mankementen op de hoogte gesteld, maar hij reageerde niet. Ten einde raad gaf het kerkbestuur midden december 1681 aan Willem van Nye de opdracht de rammel van het uurwerk te ontkoppelen.
Pas in de loop van 1683 werd alles opnieuw in orde gesteld. (11)

1683:

Voor de installatie van de nieuwe ’trommel ofte voorslach vande horologie van Ste Geertruijden’ werden, bij een notarisakte (dd. 15 september 1683), de heren Jan Baptist Daems en Anthonius Michaux, resp. organist en zangmeester van de Sint-Jacobskerk, als experten aangeduid. Zij moesten hun ‘oordeel ende opinie segghen’ over het werkstuk van Reynier Vanden Steen. Dat oordeel was gunstig: zij ‘connen gheene fauten hooren ofte vinden waer over dat die selve soude connen worden geblameert’.
Alles werkte ’tot contentement van een ieder’. (12) Daems en Michaux waren gerespecteerde muzikanten en maakten deel uit van de Lovanienses musices academia, een selecte groep van musici en muziekliefhebbers die in 1680 (en later) op geregelde tijdstippen in de Sint-Gertrudisabdij vergaderden en musiceerden. (13)

1713:

Beiaardier Hendrik Dujardin (zie verder) begon op 17 februari met herstellingen aan: 1. het ‘speelwerck’ met levering van een ‘nieuw sluytradt’; 2. het uurslagwerk; 3. het slingerwerk; 4. het hamerwerk. ‘Levering van 372 nieuwe noten met hunne schroeven aan 7 stuivers de noot; 26 dubbel nieuwe noten aan 8 stuivers; hermaking van 830 oude noten a 2 stuivers. Den 23 september heeft dezelfde herstellingen gedaan aan het klavier: als 46 stokken met ijzeren oogen beslagen enz. [sic]; levering van 24 tuimelaars te samen wegende 248 pond aan 6 stuiver het pond. Dezelfde heeft 9 daguren besteed aan het stellen vanden beiaard aan 6 schellingen daags.’ (14)

1743:

‘Den 16 october van dit jaar wierd er op de wijkvergadering van de Burchtstraat (Vischbrug – binnepoort) beslist de aanvraag der kerkmeesters van S. Geertrui toe te staan te weten: voor de som van 100 gulden te contribueeren het maecken der horologie ende restaureren van den beiaard’. Deze som zou in de wijk rondgehaald worden. (15)

1746:

Charles-Alexandre Lion vervangt het oude Vanden Steenuurwerk. Lion, afkomstig van Charleroi, was sinds 1730 als horlogemaker werkzaam in Leuven. (16)
Zijn uurwerk, in 1848 hersteld door J. Jeancart uit Heverlee, werd, alleszins voor de restauratie van 1970/71, weggehaald en verdween spoorloos.

1760:

Eind december werden in de kleine toren boven het koor, vermoedelijk ter vervanging van de kleine Ursulaklok (= misklok) van 1677, twee nieuwe klokjes gehangen met de naam Philippus en Henricus. (17)

1778:

Adrien-Guillaume de Renesse de Baar, prelaat van de abdij, bestelt bij Andreas Josephus Vanden Gheyn een nieuwe beiaard. De klokkengieter dient drie voorstellen in: een beiaard van 4000 pond met een basklok van 500 pond klinkende ‘Dlare [= d] in ’t orgel’ (bijlage 2); 2. een beiaard van 6770 pond met een basklok van 1250 pond klinkende ‘Amila [= a] in’t orgel’ (bijlage 3); een beiaard van 10200 pond met fis1 als basklok (geen document voorhanden). Het derde voorstel werd aanvaard. In de overeenkomst staat duidelijk dat Vanden Gheyn de 20 klokken van de oude beiaard zou overnemen en dat het nieuwe klokkenspel drie octaven of 37 klokken zou omvatten ‘met alle de half thoonen daer in begrepen.’ (18) Uitgaande van de klokkensamenstelling van Van Horenbeeck bevatte de Vanden Gheynbeiaard in het laatste decennium van de 19de eeuw één klok van 1776, vier van 1777, 29 van 1778, drie van 1779. Daarvan hangen er nu in de huidige beiaard nog 29: twee van 1777, 24 van 1778, drie van 1779. Beiaardklok nr.7 (= g1) draagt de inscriptie:

ANDREAS JOSEPHUS VANDEN GHEYN ET ANDREAS LUD[OVICUS] FILIUS EIUS ME FECERUNT LOVANII ANNO 1779 – OPUS XXI’.

Een gelijkaardig opschrift stond ook op de fis1- klok (nr.6), een Vanden Gheynklok van 1778 die door Frans Sergeys in 1954 werd hergoten. (19) Vanden Gheyn had de gewoonte zijn klokkenspellen van een opusnummer te voorzien. Uit het opschrift blijkt dat ook zijn zoon Andreas Ludovicus (1758-1833), op dat ogenblik 21 jaar, bij het nieuwe werk was betrokken. Die zou later met zijn kleinzoon André-Louis-Jean Van Aerschodt de Leuvense klokkenkunst een nieuwe impuls bezorgen. Alle beiaardklokken zijn gesigneerd en gedateerd.

Op vier klokken staan de volgende Latijnse psalmverzen:
nr.8 (lijst Sergeys)/VII (lijst voor de restauratie) – Laudate Dominum in sanctis eius LAUDATE DOMINUM IN SANCTIS EIUS (= psalm 150,1);
nr.10/IX – Laudate Dominum in cymbalis bene sonatibus LAUDATE DOMINUM IN CYMBALIS BENE SONANTIBUS [= ps. 150,5);
nr.11/X – Laudate Dominum omnes gentesLAUDATE DOMINUM OMNES GENTES [= ps. 116,1];
nr.12/XI – Omnis spiritus laudet Dominum OMNIS SPIRITUS LAUDET DOMINUM [= ps. 150,6].

Het instrument werd op 31 oktober 1778 ingespeeld door Franciscus Martinus Josephus De Prins (zie beiaardiers). Naar aanleiding van de ingebruikname van de nieuwe beiaard stelde abt de Renesse een reglement op met richtlijnen voor de beiaardier.
Die moest o.m. tweemaal per jaar de trommel versteken en muziek spelen op alle zondagen en een aantal feestdagen waaronder die van Sint-Gertrudis van Nijvel (17 maart), Sint-Rochus en Sint-Augustinus (16 en 28 augustus), Sint-Rosalia van Palermo (4 september), Sacramentsdag. Hij zorgde tevens voor een muzikale noot bij een professie of andere feestelijkheden in de abdij. (20)

1798:

Op 1 december werden klokken ‘uyt den toren gehangen’, d.w.z. dat een onbepaald aantal luidklokken door de Fransen werd weggehaald en vernield. De beiaard bleef hangen. Alleen het wapenschild van abt de Renesse dat op enkele klokken prijkte, werd weggekapt. (21)

1802:

Op 25 september werden drie klokken in de toren gehangen. Ze waren afkomstig uit de oude Sint-Michielskerk aan de Tiensestraat die in 1781 was afgebroken.
Van die drie klokken rest nog alleen de Michaëlklok van 1446, de oudste van de stad, gegoten door de Mechelse klokkengieter Jan Zeelstman.
De Leuvense kroniekschrijver Jacques-Benoît Lameere beweerde toen dat ‘de klokken van Sinte-Gertrudis, door de Républicains aen stukken geslaegen, van de best luydende der stad [waren].’ (22)

1829-1847:

De firma Vanden Gheyn-Van Aerschodt levert drie nieuwe luidklokken die, samen met de Zeelstmanklok, in de beiaard worden opgenomen.

1848:

Jozef Keustermans uit Diest giet een nieuwe speeltrommel met 16.200 gaten (180 maten en 90 oplichters). (23) Volgens Adolf Denyn, vader van Jef Denyn, was hij een kopie van de speeltrommel van de Sint-Romboutskathedraal.
De oude Vanden Steentrommel uit 1678 zou toen zijn doorverkocht aan de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw.

1852:

Midden juni levert A.L.J. Van Aerschodt succ. Vanden Gheyn ‘5 cloches par ordre de la fabrique d’église pour le carillon.’ Gewicht: 45 1/2 kilo; kostrijs: 175.96 fr. (24)

1892:

De Mechelse stadsbeiaardier Jef Denyn herstelt, i.s.m. de Mechelse installateur Désiré Somers, volgens zijn nieuwe beiaardtechnische inzichten de mechaniek en de traktuur van het instrument. Het klavier verhuisde van de horlogekamer naar een verdieping hoger naast de beiaardklokken.
Frederik Klein, stadsbeiaardier van Middelburg, schreef in december 1892 een brief aan de toenmalige organist- beiaardier van de Sint-Gertrudiskerk, Edmond Hendrickx († 1894), waarin hij, afgaande op persknipsels die hem waren toegestuurd, de vraag stelde waarom het klavier zo zwaar speelde. Een van de reporters had namelijk beweerd: ‘… au bout de quelques minutes de ce terrible exercice il [= Jef Denyn] est littéralement en nage. Il fume comme un cheval qui vient de finir une course à grande vitesse…’ <
Met het broeksysteem, waarvan Klein een tekening geeft, zou alles gemakkelijker gaan.
‘Al speel ik nu 2 uur en suite dan kom ik even kalm en bedaard naar de benedenwereld. Maar het is bij het stellen. Steeds te rekenen; en een goed werk in den zomer – de toets die 2/3 van het gat diep gaat en dan geluidgeeft – geluid geeft met de vinger – die zijn de beste’ [sic].
Het antwoord van Hendrickx – en zijn brief wordt bewaard in het Zeeuws Archief van Middelburg – was vrij nuchter: ‘ Ik kan niet nalaten ued. reeds uit den waan te trekken dat ons klavier zwaer speelt. Dat mijnheer Denyn – littéralement en nage – dat is enkel aan hem te wijten, daer hij voor stukken dezer gehalte van Robert le diable [= opera uit 1831 van Giacomo Meyerbeer] en Le poète et [le] paysan [= Dichter und Bauer, opera uit 1846 van Franz Von Suppé] etc., die bij onze weten buiten Mechelen nergens gehoord zijn geworden in ons land, gansch zijn lichaem, handen, voeten erg vreed in werking zet. Dan nog hoef ik er bij te voegen dat gewoonlijk gazetschrijvers alles overdrijven.’ (25)
Uit een toegevoegde noot van Klein op de brief van Hendrickx blijkt dat die laatste kort voor de officiële inspeling van de beiaard zijn rechterarm had gebroken en dat Denyn zijn taak had overgenomen.

Midden augustus herstelde Denyn de speeltrommel. Kostprijs: 2400 fr.

Tevens plaatste hij er nieuwe aria’s op: voor het uur:
Toverfluit met variaties van W.A. Mozart (totaal 90 maten);
voor het half uur: Artevelde van F.A. Gevaert en Vaderland van K. De Laet (totaal 46 maten);
voor de twee kwartieren en de acht halfkwartieren: volksdeuntjes (totaal 26 en 16 maten).

In totaal waren 178 van de 180 maten volzet. Aangezien de trommel sindsdien niet meer werd herstoken, bevat hij nog steeds de oorspronkelijke ‘aria-zettingen’ van Denyn.
In december van datzelfde jaar stelden Séverin Van Aerschodt (Leuven) en Paul Drouot (Doornik) een lijst samen met de gewichten van de 46 beiaardklokken.
Hun cijfers verschillen. Zo woog de Zeelstmanklok bij Van Aerschodt 2935 kg, bij Drouot 2000 kg, vandaag 1800 kg! Enkele maanden voordien had Drouot bij Van Horenbeeck de aandacht opgevraagd voor zijn ‘nouveau système mécanique à pédale-tambour, pour sonner les cloches en bas du beffroi.’ Zonder gevolg.

1943/44:

Aangezien de luidklokken met de beiaard waren verbonden, werden ze door de Duitsers niet opgeëist. (27)

1944:

In de nacht van 11/12 mei werd Leuven gebombardeerd door de geallieerden.
Het schip van de kerk werd verwoest en het bovenste deel van de torenromp beschadigd. De zware Mariaklok donderde een tiental meter naar beneden, zonder noemenswaardige letsels. Een Vanden Gheynklok werd vernield (luidklok nr.5).
Als bij wonder bleef de torenspits overeind en bleven de beiaardklokken ongedeerd.
Kerk en toren werden in de jaren 1952-1953 door de firma Vandekerchove uit Ingelmunster gerestaureerd.

1970/71:

Tijdens de grote, ingrijpende beiaardrestauratie die door Jacques Sergeys werd geleid, werd de hoogste klokkenreeks (cis4-b4) met zes Vanden Gheyn- en vijf Van Aerschodtklokjes vervangen door elf nieuwe Sergeysklokken.
Om het octaaf te vervolledigen, werden er twee extra klokjes toegevoegd (c5 en cis5).
In de open torenspits hangen nu 42 klokken, in de ondertoren zeven, waarvan zes luidklokken.

2003/05:

Bij de restauratie van de torenspits werd de mechaniek van de beiaard vernieuwd.
De cabine en het klavier verdwenen en een nieuw klavier werd, een verdieping lager – in de oude horlogekamer – opgesteld. Het automatisch speelwerk van Petit & Fritsen (2005) is verbonden met een nieuw electro-magnetisch systeem dat de toetsen van het klavier bedient. Dat systeem werd door beiaardier Marc Van Eyck ontworpen en gebouwd.

De klavieren

1778-1892: Over het oude Vanden Gheynklavier is niets bekend.

1892-1970: Het vier-octaafsklavier van Désiré Somers uit 1892 werd tijdens de beiaardrestauratie van 1970/71 verwijderd. Het bevindt zich in het privé-bezit van Paul-Félix Vernimmen (Veltem). (30)

1971-2003: Ter vervanging van het Somers-klavier levert Clock – o – Matic een nieuw vier-octaafsklavier. Het ligt nu gedemonteerd in de toren.

Vanaf 2003: Het nieuwe vijf-octaafsklavier, ontworpen door Petit & Fritsen, is afkomstig van de stadhuisbeiaard van Rotterdam. Het werd geïnstalleerd door Marc Van Eyck.

Enkele beiaardiers

Oude beiaard (31)

1616 Willem ‘den bayaerder’.

1656-1659 Joos Gargan (vanaf 1659 organist).

1720-1729 Fredericus Dujardin (ook organist). In 1721 ontving hij een vergoeding ‘voor den voorslagh van d’orologie te stellen’; in 1724 ‘voor de byart gesteld te hebben’; in 1729 ‘voor het stellen van het mirliton liedeken’. Frederik was de broer van Hendrik I Dujardin die van 1707 tot 1724 stadsbeiaardier was van Leuven.
Diezelfde Hendrik zou begin juni 1724 achttien gulden ontvangen ‘voor den clauwiel van den byart en veren te herstellen en verstaelen.’ Frederik werd in 1729 ontslagen.
Zijn naam treffen we opnieuw aan in 1732: hij dong toen mee naar de vacante plaats van stadsbeiaardier van Leuven.

1729-1745 Joannes Franciscus De Laet (ook organist). In 1732 was hij, na het overlijden van Job Vaes, heel even plaatsvervangend stadsbeiaardier van Leuven.
Evenals Frederik Dujardin deed hij mee aan het beiaardconcours. Hun beider prestaties werden door de jury niet erg geapprecieerd. De Laet ontving in 1730 een jaarwedde van 7 gulden en 10 stuivers en kreeg daarnaast, o.m. in de jaren 1738, 1741 en 1742, extra vergoedingen voor het ‘setten van liedekens op d’ure en d’half ure’ op de trommel van de beiaard.
In 1745 stelde hij zich opnieuw kandidaat voor het ambt van stadsbeiaardier, maar toen werd Matthias Vanden Gheyn benoemd. (32)

Nieuwe Vanden Gheynbeiaard (33)

1778 Franciscus Martinus Josephus De Prins (1746-1815). Hij stelde in 1781 een beiaardboek samen dat in 2005 in facsimile werd uitgegeven.
In 1788 zou hij meedoen aan een concours voor de vacante betrekking van stadsbeiaardier in Mechelen. (34)

? Maurits Vrancken.

? Gérard Deprins.

? tot 1870 Desiré Deprins.

1870-1893 Edmond Hendrickx (ook organist).

1893-1914(?) François Vande Plas.

1938-1940(?) Arthur Lynds Bigelow (occasioneel).

Na 1954 Jef Van Stappen (occasioneel).

1960-1990 Renaat Vansteenwegen (occasioneel).

1997 Marc Van Eyck (officiële beiaardier).

Noten

(1) Voor Marc Van Eyck, de promotor van de Sint-Gertrudisbeiaard.

(2) Door toedoen van kanunnik Armand Thiéry († 1955) werd op dezelfde plaats een proosdij – abdij in 1954 – gesticht van benedictinessen. Zij verbleven er van 1919 tot 1974. Sommige gebouwen zijn nu omgetoverd tot luxueuze leefruimtes. Zie: M. Smeyers, Armand Thiéry (Gentbrugge, 1868 – Leuven, 1955) – Apologie voor een geniaal zonderling, Arca Lovaniensis (jaarboek 19-20), Leuven, 1992, p. 181-251.

(3) Enkele jaren geleden kreeg ik van een Leuvens antiquair een volle doos met handgeschreven dokumenten. Ze hadden toebehoord aan Cornelius Henricus Van Horenbeeck (1856-1932), van 1882 tot 1898 onderpastoor van de Sint-Gertrudiskerk. Hij had rond de geschiedenis van de kerk en de abdij veel archiefonderzoek verricht. Zijn nota’s verzamelde hij in kleine mappen. Bijzonder interessant is een Aantekeningboek nr.1 – abdij en kerk van S. Geertrui (verder geciteerd als Aantekeningboek). Daarin verhaalt hij, steunend op oude kerkrekeningen, tal van faits-divers over zijn kerk. Ook aan de klokken, beiaarden en beiaardiers, orgels en organisten besteedde hij aandacht. Zelfs enkele oorspronkelijke brieven met concertprogramma’s van Jef Denyn, die in 1892 het beiaardmechanisme restaureerde, bleven bewaard. Op basis van die gegevens, aangevuld met eigen vondsten, kunnen enkele nieuwe elementen toegevoegd worden aan de synthese die Luc Rombouts over de Sint-Gertrudisbeiaard in 1990 heeft gepubliceerd. Onnodig alles te herkauwen. In onze chronologie beperken we ons tot de belangrijkste feiten uit zijn verhaal. Zie: L. Rombouts, ‘De muziekdoos van Sint-Geertrui’, in G. Huybens (red.), Stad met klank, Leuven, 1990, p.31-36.

(4) E. Van Even, Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895 [facsimile-uitgave in twee delen, red. G. Huybens, Leuven, ed. Peeters, 2001] p.403.

(5) F. Steurs, Eenige aanteekeningen rakende de Mechelse klokgieters, Mechelen, 1877, p.21-22. Ons boekje draagt het nr. 14 van de 75 in omloop gebrachte exemplaren.

(6) Nota’s Van Horenbeeck (verzameling G. Huybens).

(7) Nota’s Van Horenbeeck.

(8) J. Rottiers, Beiaarden in België, Mechelen, 1952, p.170-171.

(9) M. en K. Van Bets-Decoster, De Mechelse klokkengieters, Mechelen, 1998, p.73.

(10) G. Huybens, ‘Nota’s over de orgels en het muziekleven in de Leuvense Sint-Kwintenskerk’, in Orgelkunst, 30 (2007), nr.4, te verschijnen.

(11) Nota’s Van Horenbeeck.

(12) Algemeen Rijksarchief Brussel, Notariaat Generaal van Brabant, nr. 13794 (J. Van Craenenbroeck) – microfilm 1071031.

(13) G. Huybens, ‘Een merkwaardig handschrift van de Leuvense rederijker Jacobus van Nethen (1654-1726)’, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en Omgeving, 36 (1996), p.86-87 (nrs.21 en 57).

(14) Aantekeningenboek, p.206 en 210-212.

(15) Aantekeningenboek, p.207.

(16) LPP, p.412.

(17) Nota’s Van Horenbeeck.

(18) Die voorstellen bevinden zich in het archief van de Koninklijke Beiaardschool in Mechelen dat ondergebracht is in het stadsarchief van Mechelen. Het document van voorstel 3 is niet beschikbaar.

(19) De St.-Gertrudis-beiaard herleeft te Leuven – 20 juni ’71. Brochure uitgegeven naar aanleiding van de restauratie van de beiaard. Leuven, 1971, p.16-20.

(20) A.L.J. Jacobs, L’Abbaye noble de Sainte-Gertrude à Louvain depuis son origine jusqu’à sa suppression, Leuven, z.j. [1880], p.105-106. Zie ook: G. Huybens, ‘Een 18de-eeuws reglement voor de beiaardier van de Sint-Geertruikerk te Leuven’, in NCL, 9 (1996), nr.3, p.34-36.

(21) J. B. Lameere, Aenteekeningen van merkweerdige geschiedenissen voorgevallen binnen Loven (en omliggende) 1784-1835. Uitgegeven en van registers voorzien door M. Bols, G. Huybens (red.), M. Peeters en G. Robberechts, Leuven, 1986, p.55.

(22) J. B. Lameere, op.cit., p. 72.

(23) Nota’s Van Horenbeeck.

(24) Aantekeningboek, p.70.

(25) Nota’s Van Horenbeeck.

(26) Nota’s Van Horenbeeck.

(27) W. Godenne en H. Joosen, Jubileumboek 1922-1972 Koninklijke Beiaardschool ‘Jef Denyn’, Mechelen, 1973, p.172-174.

(28) Aantekeningboek, p.62-70.

(29) Al de maten en gewichten van de historische beiaardklokken (nrs.1 tot 4 en 6 tot 36) zijn ontleend aan de twee gepubliceerde lijsten (de ene opgesteld voor 1969, de andere bij de restauratie van 1971), zie: De St.-Gertrudis-beiaard … Dat cijfermateriaal is verrassend: zes klokken behielden hun ‘oorspronkelijk’ gewicht; 23 ‘verloren’ samen iets meer dan 203 kg; zes andere ‘kregen’ – vreemd maar waar – samen 126 kg bij! Zo woog de zesde luidklok (Rosalia) voor de restauratie 675 kg, na de restauratie 733 kg (dus 58 kg zwaarder), vandaag 600 kg (Nieuwsbrief Campanae Lovanienses, 16 (2003), nr.3, p.52).

(30) Afbeelding: G. Huybens (red.), Stad met klank, Leuven, 1990, p.34.

(31) Aantekeningenboek, p.210-211.

(32) G. Huybens, ‘Bouwstenen voor een geschiedenis van de Muziek te Leuven – 17de en 18de eeuw’, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en Omgeving, 21, p.28-29.

(33) Aantekeningenboek, p.201.

(34) F. Steurs, De toren van de Sint-Romboutskerk te Mechelen, Mechelen, 1877, p.286-287.

Tekst: Gilbert Huybens

Sint-Martinuskerk Lede

Geschiedenis van de beiaard van Lede

Lede is vooral bekend als bedevaartsoord omwille van het miraculeuze beeld der “Zoete Nood Gods”, dat in 1414 naar Lede werd gebracht.
In de loop der eeuwen werden aan het beeld talrijke mirakelen toegeschreven.

De laat-gotische kerk dateert grotendeels uit de 14de eeuw. De westertoren dateert van 1569 maar werd in 1598 hersteld. In 1896 werd de toren verhoogd en van een neogotische balustrade en torenspits voorzien.

In 1448 bouwde Jan de Jonghe uit Gent een torenuurwerk “met eenen wisere (wijzer)”.
Uit de kerkrekening van 1462 vernemen we waarin de taak van de koster bestond, nl. “den huerloije te stellene, van de metalen juweelen scoen te makene, van dagelix te love te luudene,” enz. Met goedkeuring van de heer, meester Jan van Erpe, werden door Jan de Klokgieter (toegeschreven aan Jan Zeelstman) van Mechelen, in 1463 vier nieuwe klokken gegoten. Er werd 3.226 pond koper gekocht bij Sibrecht van Roden te Brussel, en 1.608 pond klokspijs van de klokgieter zelf.
Door een zilversmid van Aalst werd het zegel gestoken “van de Nood Gods”.

De vier klokken werden op het kerkhof gegoten. Lede bezat reeds vijf klokken, zodat het nodig bleek “het beelfroote te widene” om plaats te maken voor de nieuwe klokken.
Dit werk werd uitgevoerd door Gillis van Boterdale. Nu waren er negen klokken in totaal. Uit de rekening van 1535 blijkt dat er een klokkenspel was te Lede: “ghegeven Jan De Rick van dat hy maeckte aan die groote clocke en aen die noenclocke aen elck een wiel om mede te luydenen. Ende van een beelfroot daer die scellen op hangen souder ende daerinne die scellen te wendene.”
Het komt herhaaldelijk voor dat er gebeierd werd als uiting van vreugde en dank bij een geschied mirakel.

Meester Jacob Waeghemaekere (Waghevens) te Mechelen hergoot in 1569 de cleender scelle. Het beelfroot vroeg dringende herstellingswerken, die werden uitgevoerd door Jan de Herde alias Castielgie in 108 dagen. Er is sprake van “beelfroot” en ’tcleen beelfroot”, waaruit blijkt dat er twee waren, waarbij het ene zich boven het andere bevond, zoals volgende tekst laat vermoeden: “dhoude beelfroot van den torre ende het nieuwe daer boven.”

Door de godsdienstoorlog verdwenen alle klokken uit de kerktorens.
De Geusgezinden van Gent, die ook onze streek teisterden, hadden alle klokken opgevorderd bij verordening van december 1576. De tegenstanders die het gezag van de Spaanse koning wilden herstellen, behaalden op hun beurt militaire successen en verdreven de calvinistische opstandelingen uit Gent naar de noordelijke gewesten.
Dit leidde in 1579 tot een definitieve scheiding van de Nederlanden. De Unie van Atrecht (Frans-Vlaanderen) bracht de zuidelijke provincies terug eensgezind onder Spaanse kroon, de Unie van Utrecht daarentegen verenigde de Protestantsgezinde gewesten uit het noorden tot een virtueel onafhankelijke staat.
Vanaf 1584 keerde de rust weer en kon de heropbouw herbeginnen.

In 1592 leverde Jacob van Laerebeque uit Gent een nieuwe klok, die per boot tot Wichelen vervoerd werd, daarna per wagen tot in Lede. Joris de Smet van Gent zorgde voor de klepel, die achteraf vervangen werd door een zwaardere van Chrisoffel Janssens, smid van Lede. De klepel werd in de klok gehangen met “eenen witten leeren riem”.
Een oud wagenwiel deed tijdelijk dienst als klokwiel. Reeds na enkele jaren vertoonde deze klok grote barsten. Ze werd hergoten te Mechelen door Pieter van den Gheyn in 1598, en gewijd op 7 februari 1599.

In de 17de eeuw werkte men geleidelijk de sporen van brand en vernieling weg.
Bij herstellingswerken in 1631 waarbij een stenen gewelf werd aangebracht, stelde men vast dat de kleine klok niet meer voldeed. De Antwerpse Jan Tondeur kreeg in 1634 de opdracht een grote klok te gieten. Michel van Laere zorgde voor de klokspijs en het rood koper, volgens een contract van 3 augustus. De klok werd ter plaatse gegoten.
In 1657 werd ze nogmaals hergoten door Jan Lefevere. In 1671 was er nog maar één ongescheurde klok, zodat een nieuwe opdracht gegeven werd aan Gelaude Humblot,
“dit ende twee toecommende maenden te gieten binnen de voornoemde marquisaet van Lede, drije clocken d’een grooter als d’ander.”
Als bijzonderheid bij het gieten wordt het volgende aangestipt: “bet. Aen 100 eyeren om de vormen van de clocken te temperen.” Het was gebruikelijk eieren tussen kern, valse klok en mantel stuk te slaan opdat deze drie vormen na het drogen wegens het gladde eiwit beter uit elkaar zouden schuiven.
De klokken werden ter plaatse gegoten in 1673. Er was een contractuele clausule dat bij breuk of barst binnen het jaar, de aannemer verplicht was de klokken te hergieten.
De kerk voorzag in klokkenspijs, hout, kolen, potaarde, klei, stenen en een op de werf op te richten oven.

In 1683 kregen Joannes en Josephus Plumerez de opdracht drie klokken te hergieten.
Deze opdracht was aanleiding tot een rechtszaak tussen Markies Bette en pastoor Petrus Ariens. De markies beschuldigde de pastoor ervan de beschadigingen aan de klokken zelf veroorzaakt te hebben, omdat hij het wapenschild van de markies op de klokken niet wilde zien prijken. De kleinste van de drie klokken droeg naast de naam van de klokgieters en het wapen van de markies, het opschrift: S. Joseph ora pro nobis.
De middelste was toegewijd aan Sint-Maarten en de grootste aan O.L.Vrouw.
De klokken waren weer geen lang leven beschoren. De grote Onze Lieve Vrouwe-klok vertoonde reeds in 1689 barsten. In 1700 betaalde men Paschier Melliaert voor het hergieten en ophangen van drie klokken. De overheid vond dat de maat vol was; de kerkklokken steeds weer hergieten kostte Lede fortuinen.
Er kwam een onderzoek op hoog niveau, ja zelfs een aartsbisschoppelijk bezoek aan te pas. De ‘klokkencommissie’ kwam tot het besluit dat er teveel, te pas en te onpas klokkengelui het Leedse ruim vulde. Het gevolg was het ‘luidreglement’ van 9 maart 1708.
De koster mocht alleen de kleine klok laten luiden of kleppen bij de dood en begrafenis van een arme of bij de vespers. Op zondagen en op alle heiligendagen zou de kerkbaljuw ofte ‘hondtslager’ samen met twee helpers alle klokken luiden.
Uiteraard moesten ook ter ere van de Markiezenfamilie alle klokken paraat zijn.

In 1713 werd de Sint-Maartensklok hergoten door Alexius Jullien uit Lier.
Naast het wapen van de markies droeg de klok de inscriptie: ‘S.Martine, ora pro nobis’.
In 1730 werd de grote Onze Lieve Vrouwe-klok voor de vijfde keer hergoten in minder dan 150 jaar, door Ignatius de Cock uit Heestert.
Naast de naam van de gieter staat er ook het wapen van de Markies op, met al zijn titels (in het Frans). De klok werd ter plaatse gegoten. De maat was nu echt vol.
Markies en Dame Maria Theresia Bette beslisten dat zonder toelating geen klokken mochten geluid worden. Dame Maria Theresia nam meermaals het beheer van de parochie over van haar broer, bij diens veelvuldige verblijf in het buitenland.
Zij besliste op 4 december 1730 dat de klokken alleen volgens welbepaalde procedures mochten luiden. De pastoor mocht steeds en onbeperkt de klokken luiden ter ere van Gods glorie. Er kwamen tarieven voor het aantal keer dat een klok zou luiden.
Hiervoor was er een officiële klokkenluider aangesteld. Wie zonder toestemming de klokken luidde, werd zwaar en ontegensprekelijk beboet.
De klokkenluider moest er steeds voor zorgen dat hij zowel de eerste als de tweede deur van de toren vergrendelde om te beletten dat onbevoegden de toren zouden opklimmen om de klokken te luiden.

Het duurde tot 1785 vooraleer men kon vaststellen dat er twee klokken gebarsten waren. Men beschuldigde de pastoor ervan dat de grote klok gebarsten was op Allerzielen 1785 “met het forsig luyden”. In 1786 werd een nieuwe klok besteld bij Georges Du Mery te Brugge. Het gewicht werd bij contract van 25 oktober 1786 bepaald op ongeveer 7000 pond, en de klok moest geleverd worden in juni 1787.
De pastoor gaf opdracht de grootste samen met de kleinste te laten hergieten tot één klok, zonder de wereldlijke overheid te raadplegen. Zij vreesden dat de toren die zware klok niet zou kunnen dragen.

Op 9 juli 1787 bestelde de pastoor een tweede klok van ongeveer 700 pond.
Op de grote klok werd volgend opschrift aangebracht: “ora pro nobis Virgo dolorissima” en op de kleine: “ora pro nobis sancte Martine”. En op beide:
“sub auspiciis excellentissimi domini Emmanuelis De Bette, Marchonis de Lede atque reverendi ac eruditissimi domini Jacobi Grenier, pastoris et personae ajusdem Lede. Me fecit Georgius De Mery. Brugis anno 1787”.
Omwille van de tekst dreigde het opnieuw tot een conflict te komen tussen pastoor en markies, maar teneinde een proces te voorkomen kwamen beiden tot een akkoord op16 maart 1790.

De aartsbisschop van Mechelen kwam persoonlijk de klokken zegenen op 26 augustus 1788. Na amper vier jaar was er een nieuwe barst. Op 26 januari werd ze naar A.J. Van den Gheyn te Leuven gevoerd om hergoten te worden. Op 30 mei wijdde de deken de grote klok van 7.000 pond. Het totaalgewicht van de klokken bedroeg toen ongeveer 17.656 pond.

In 1792 vielen de Franse revolutionairen onze gewesten binnen.
Alle kerkelijke goederen werden verbeurd verklaard. Eén klok kon worden gered en mocht alleen geluid worden voor Franse overwinningen en nationale feesten.
In september 1797 werden kerk en toren gesloten en omgevormd tot gevangenis voor deserteurs en weigeraars. Pastoor Grenier weigerde de eed van trouw aan de Republiek af te leggen en belandde in de tot gevangenis omgevormde kloosterkerk van de Alexianen te Gent. Na zijn ballingschap keerde hij op hoge leeftijd terug naar Lede.

De komst van Napoleon Bonaparte was voor de Kerk een verademing.
Vanaf 1800 mochten de kerkdeuren ter gelegenheid van de novene op 6 mei weer open.
In 1804 werd een nieuwe klok besteld bij A. Van den Gheyn te Leuven, en op 18 augustus in de toren gehangen. Ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest van de mariale processie (“Nood Gods”) in 1814, besloot pastoor Joannes Van Hamme nieuwe klokken te laten gieten. Omwille van de oorlogsactiviteiten (Napoleon was bijna uitgeschakeld) werden de feesten een jaar verdaagd. Constantinus Wierinck, klokgieter te Overmere (Berlare), kreeg de opdracht twee klokken te gieten, waarvan de ene 2000 pond woog, en de andere ongeveer 3.200.

Bij het groots opgevatte feest in 1815 mochten de klokken niemand minder dan Louis XVIII verwelkomen te Lede. De Franse koning was samen met zijn gevolg en vele andere adellijken eregast op het markizaat. In feite was Louis XVIII naar Brussel op de vlucht voor Napoleon, die nog eens de macht gegrepen had.
De klokken van Wierinck uit 1815-16 waren een maat voor niets. In 1827 waren er weer barsten en andere gebreken verschenen. Pastoor Speeckaert liet een nieuw voorstel tot hergieten en verzwaren van de klokken doen op 16 november 1828. Eindelijk werden de twee gescheurde klokken hergoten door Joannes Bastien te Damblain (dép. Vosges).
Een woog 450 kg en was gewijd aan Sint-Maarten. De andere woog 1.644 kg en was gewijd aan Maria.

In 1872 werd een nieuw torenuurwerk geplaatst door Ed. Michiels te Mechelen voor 1.940 fr. In 1878 werd een nieuwe klok van 1.163kg (E1) besteld bij Severin Van Aerschodt te Leuven. De plechtige wijding gebeurde op 30 april 1879.
Deken De Blieck van Aalst zegende de klok toegewijd aan de Heilige Jozef.
In samenspel met de andere twee klokken gaf dit een volmaakt C-akkoord.
SANCTA MARIA Joan Bastien 1832 1750 kg 1,42m 1,58m
SANCTUS JOSEPH Severinus van Aerschodt 1878 1184kg 1,25m 1,18m
SANCTUS MARTINUS Joan Bastien 1832 450 kg 0,98m 0,90m
In 1943 werden de twee grootste klokken door de Duitse bezetter weggehaald.
Hun klanken werden op fonoplaten geregistreerd door ‘Radio-Schaerbeek-Bruxelles’ en zo uit de toren over het dorp gezonden. Een beperkt aantal platen bevindt zich nog in privé-bezit.

De overheid besloot na WOII al vrij snel tot de aankoop van twee nieuwe klokken bij Sleghers te Tellin. Juffrouw Angele Jooris gaf een gift van 10.000 BEF als voorschot.
De twee klokken hingen op 23 december 1950 weer in de klokkenkamer.
In 1956 werd het handluiden vervangen door een elektrisch luidsysteem voor 98.000 BEF. De grote klok heeft amper 11 jaar dienst gedaan. In 1961 was er opnieuw ellende. Klokkengieterij Michiels uit Kortrijk haalde de klok af om ze te hergieten, maar ging kort daarna failliet. De klok ging verloren.
Bij de firma Petit en Fritsen uit Aarle-Rixtel bestelde men een nieuwe klok van 1640 kg in 1962. In 1963 hergoten zij ook de andere twee klokken. Mariaklok 1962 D1 1.575kg 1,345m 1,32 Sint-Jozefklok 1963 F1 955kg 1,13m 1,11m Sint-Martinusklok 1963 G1 570kg 0,95m 1,32m

In 1989 werd de luid- en uurwerkinstallatie vervangen door het Apollosysteem van Clock-o-matic. Op 6 juni 1996, in de vooravond van de vermaarde ‘kaarskensprocessie’ bleek dat de klepelhouder van de Mariaklok was afgescheurd door metaalmoeheid.
De klepel was tegen de binnenmuur weggeslingerd en lag enkele meters verder op de vloer van de klokkenkamer. Er werd een spoedherstelling uitgevoerd door Clock-o-matic zodat de jaarlijkse ommegang met de gepaste luister begeleid kon worden.

De beiaard staat in de klokkenkamer. Het is te danken aan de inzet van pastoor G. Govaert (1899-1983) en Jozef Heiremans, gewezen koster en organist dat te Lede opnieuw, na 350 jaar afwezigheid, beiaardklanken de lucht verblijden.
Het klokkenspel werd gegoten door Marcel Michiels uit Doornik in 1952-53 en werd opgesteld als mobiele beiaard voor de wereldtentoonstelling van Brussel in 1958.
Later werd deze overgenomen door de firma Petit en Fritsen, die hem doorverkocht aan Lede. Dankzij sponsoring van 50.000 fr. door de zusters Maricolen kon de beiaard aangekocht worden. De beiaard bestaat uit 24 klokken met als opschrift: ME FVDIT MICHIELS JR. TORNACI. De klokkenstoel is een 3m hoog frame met 90 cm breedte.
Het klokkenspel bevat 2 rijen van elk 4 keer 3 klokken.

De basklok heeft een ijzeren pedaallus; alle klokken worden aangeslagen via een klein klavier met korte verbindingen. De beiaardier zit boven de luidlokken, zonder cabine. Plexiglas beschermt hem tegen de hevigste kou.

De beiaard werd in 2000 van nieuwe bedrading voorzien door de gemeente Lede. Er lopen momenteel onderhandelingen om een computergestuurd automatisch speelwerk te installeren.

Beiaardier Jozef Heiremans (1914-1998) was koster-organist van de Sint-Martinuskerk te Lede van 1944 tot 1994. Hij studeerde aan de Koninklijke Beiaardschool te Mechelen en was lid van de Oud-leerlingenbond. Hij zette zich mee in voor de totstandkoming van de beiaard en speelde tot in 1992, toen hij om fysieke redenen genoodzaakt werd te stoppen. Patrick Stevens (°1958) werd op 1 juli 1999 aangesteld als koster-organist, en trok zich de beiaard aan die reeds 7 jaar onbespeeld was. Hij speelt voornamelijk bewerkingen van volksliederen en Maria-liederen in functie van het bedvaartspubliek.

 

Tekst: uit “Beiaarden te Lede – vroeger en nu”, door Jos Heiremans (Bondsnieuws nr. 45) en “1598-1998. Lede en zijn toren. Een verhaal van 400 jaar.”, door André De Grauwe (Heemkundige Kring Lede, 1998)

Sint-Maartenskerk Kortrijk

Geschiedenis van de beiaard van Kortrijk (Sint-Maartenskerk)

De vroegste beiaardgeschiedenis situeert zich in Kortrijk in de Halletoren
(cfr. VBV Magazine, jrg 12 nr. 4, december 2006, pag. 2 – 6).
Toen de Halletoren rond het begin van de 16de eeuw bouwvallig geworden was verhuisde men in 1520 de ganse installatie met uurwerk, klokken en beiaard naar de St.-Maartenstoren. De verdere evolutie tot een volwaardige beiaard voltrok zich dus in de St.-Maartenstoren die vanaf dat moment dienst deed als stadstoren.
Het zou tot 1994 duren voor er een nieuwe beiaard kwam in de Halletoren.

16de en 17de eeuw

Tussen 1546 en 1549 leverde Jan Wagheweys 1 acht klokken en drie schellen en er werden nog twee klokjes aangekocht in Oudenaarde. Er – en dat was dan wel heel vroeg in de ontstaansgeschiedenis van de beiaard – werd toen al een stokkenklavier aan deze klokkenreeks toegevoegd:
“Item betaelt den clocludere van twee reysen te commen prouvene de clocken, ende voor de clavieren, de pedalen ende ketenen te leverene…”. In 1586 leverde Isaïas Heuwijn 13 voorslagklokken. In die periode vinden we ook de eerste namen van beiaardiers: Jan du Pierre (dict Cloquette) rond 1570, en nadien Pieter Van Schellebrouc (alias blende pierken ) die iets minder werd betaald omdat hij “int tspelen ende beijaarden letter bedreven was “.
Toch had men het moeilijk om een opvolger te vinden. Men zocht tot in Halle en Soignies (Zinnik), probeerde met Michiel du Tours uit Rijsel maar die bleek gheen groot constenaer up de clocken. Uiteindelijk benoemde men Jan (de) la Waitte van Doornik. Onder laatstgenoemde werd een nieuwe beiaard met 19 nieuwe klokken van Florens Delecourt uit Douai geplaatst in de toren.
De werken verliepen echter niet zonder problemen. Thiery Fiefvet vorderde niet met de constructie van zijn nieuw torenuurwerk en werd uiteindelijk in de stadsgevangenis opgesloten. Hij verzocht om “te consenteren dat hy zal mueghen houden den voornomden thorre voor zynder vanghenes “...
De toren werd inderdaad zijn gevangenis tot het werk voltooid was!

In 1625 werd een nieuwe beiaardier benoemd: Jacques du Buus .
Hij werd opgevolgd in 1632 door Antoon Troost die in 1653 werd opgevolgd door Guillaume de Buus . In 1650 goot Geeraert van Halle vijf nieuwe zware klokken. Rond 1692 was Laurens Hannaert de stadsbeiaardier.
Hij keurde en stemde een beiaard te Menen maar speelde zelf te Kortrijk op een instrument dat in verval raakte.

18de eeuw: Dumery

In 1738 ontbood het stadsbestuur de Leuvense stadsbeiaardier Charles Jozef Peeters voor een onderzoek van de klokken die hergoten moesten worden.
Hij suggereerde wellicht om deze opdracht aan Georges Dumery (toen nog te Antwerpen) te gunnen. In december van datzelfde jaar kwamen de eerste 25 klokken te Kortrijk aan.
De daaropvolgende jaren mocht Dumery de beiaard uitbreiden tot 41 klokken :

“Alle de voorschreven clocken sal den aennemer moeten gieten draeijen ende leveren op het accoordt van voorseijde fondamentele clocke maerten, suijver ende armonieus in alle hunne consonanten te weten den naturelijcken moederthoon bourdon ofte naerclanck octave tertie quinte superoctave immers tot dat sij sullen goetgekeurt worden door liefhebbers bij d’heeren aenbesteders te denomeren “.

Op 25 april 1741 schreef Dumery dat het gieten van een nieuwe trommel goed geslaagd was en konden Jan en Antoon Dhondt uit Antwerpen het nieuwe uurwerk plaatsen. De trommel woog 2.500 kgr. en telde 18.000 vierkante gaten . Er werd advies gevraagd over het automatisch spel aan de Brugse stadsbeiaardier Adriaan Leemans.
Hij stelde voor 143 hamers te gebruiken “waer mede men sal kunnen versteken de alder moeijleijckste en kunstighste musieke als oock alle soorten van cleijn Aierkens “.

Het zou tot 1747 duren voor alles perfect functioneerde en voor de keurders (o.m. Jan Jozef Colfs uit Mechelen) tevreden waren. Beiaardiers volgden elkaar nu op: Jan Gomaar Bogaerts van Lier (keurde de Dumery-beiaard van Tielt in 1772), Jacob Hannaert, Jan Gomaar Bogaert jr. en zijn broer Peter Jozef.

Het was dit klokkenspel dat Dr. Charles Burney (1726-1814), die Europa rondreisde voor het samenstellen van een “General History of Music” , bij zijn aankomst vanuit Rijsel in Kortrijk in 1772 hoorde en hem ertoe aanzette de dag nadien de beiaard van Gent te bezoeken .

1862: de brandramp

Op 7 augustus 1862, omstreeks 15 uur, sloeg de bliksem in de toren :
“Toute la tour était en feu. Le cadran de l’horloge allait marquer 4 1/4 d’heures de l’après diner. Le carillon entonna comme d’habitude, son air bien connu. A peine avait-il fait retentir quelques notes, qu’il s’arrêta. Un frisson passa sur la foule. Tous tenaient les yeux attachés sur l’horloge. Le carillon achèvera-t-il l’air commencé, ou bien se taira-t-il pour toujours. Telle est la pensée que trahissent tous les regards. Un grand murmure se fait entendre : le carillon reprend son jeu; mais hélas ! le feu a détraqué le mécanisme. Comme un glas funèbre retentissent çà et là quelques notes discordantes; on dirais le dernier soupir, l’adieu suprême d’un agonisant. Quelques minutes après, notre horloge et notre beau carillon s’abimaient dans un gouffre de feu ! …” .

Het jammerlijke einde van de Kortrijkse beiaard .
Uit de bewaard gebleven opschriften van de zwaarste klokken blijkt dat ook de vroegere uurklok “Victor” (+ 1.724 kgr) van het stadsuurwerk van de Halletoren nog in gebruik was.

1865; Andreas L. J. Van Aerschodt: nieuwe luidklokken

Kort na de brand werd de wens uitgedrukt de torenspits te herbouwen en een nieuw torenuurwerk met automatisch spel en beiaard te voorzien.
In afwachting van de voltooiing van de restauratie werd de klok van de halle gebruikt als werk- en brandklok. De “hoge wacht” werd opnieuw het belfort ingestuurd om haar nachtelijke taak te vervullen.

In 1864 werden de plannen voor reconstructie van de campanile ingediend bij de hogere overheid :
“… Quant à la flèche de la tour, l’Administration Communale ne désire rien tant que de donner prompte satisfaction au vœu des habitants de Courtrai, qui sont, comme de juste, impatiens de voir réédifier, avec son campanile, son horloge et son carillon, ce monument auquel se rattachent tant de souvenirs, et qui aspirent au moment où sera rebâti ce clocher, qui leur était si cher et d’où partait, avec les joyeux accords du carillon, le signal des réjouissances publiques et des événements heureux pour la cité ou pour le pays; aussi s’occupe-t-elle du soin de faire étudier le plan de cette reconstruction. Si la flèche est toujours absente, du moins la tour n’est plus muette; c’est avec une véritable joie que les habitants de Courtrai ont vu la Fabrique de l’Eglise Saint-Martin mettre la plus louable diligence pour doter le beffroi de nouvelles cloches ….” .

De Kerkfabriek was dus niet blijven wachten en bestelde zelf zes nieuwe luidklokken bij André Louis Jean Van Aerschodt . De vijfde klok (“Jozef”) was een schenking van de familie De la Croix-Vandaele. Op 8 augustus 1865 werden deze klokken, die voor de gelegenheid waren opgesteld tegen het belfort, ingezegend door Mgr. Scherpereel, Vicaris-Generaal van het Bisdom Brugge.
Deze klokken werden opgehangen in de eerste klokkenkamer (het onderste gedeelte van de galmgaten). In de lente van 1876 was de reconstructie van de torenspits voltooid. Vier in steen gekapte chronogrammen (op de rondgang in de boog boven de ingang van de hoektorentjes) herinneren hieraan.

1880: Séverin Van Aerschodt: nieuwe beiaard

Tijdens de gemeenteraadszitting van 27 juni 1876 werd een Commissie belast met een voorbereidende studie omtrent de nieuwe stadsbeiaard.
De leden waren : Burgemeester Nolf, J. Carette, gemeenteraadslid en Ferdinand Van Eeckhout, direkteur van de Muziekschool. Zij legden een hoogst interessant rapport neer na een bezoek aan de beiaarden van Brugge, Antwerpen, Mechelen, Maastricht, Amsterdam, Den Haag, Delft en Rotterdam. De commissieleden bezochten de gieterijen Petit & Fritsen (Aarle-Rixtel, Nl.) en Van Aerschodt (Leuven). Daarnaast verzamelden zij stapels documentatie van constructeurs en klokkengieters.

De periode waarin dat alles gebeurde was doorslaggevend voor de beslissingen die zouden worden genomen. Vooral in Frankrijk was de 19°de eeuw voor de klokkengieters een lucratieve tijd: het klokkenpatrimonium diende na de massale opeisingen tijdens de Franse Revolutie bijna volledig hersteld te worden.
Later liet ook de Industriële Revolutie daar op beiaardgebied de grootste invloeden na. Er kon toch een beter klavier uitgedacht worden dan een slagtuig, ’t welk van zyne speelers weinig ander verdienst schijnt te vereischen dan lichaamssterkte…
In Frankrijk, waar het klassieke stokkenklavier minder bekend was, prezen verschillende constructeurs nieuwe mechanische klavieren aan .
Bij het indrukken van een (piano)toets werd een kracht vrijgemaakt die de klepel tegen de klokkenwand sloeg. Een gelijkaardig toestel met vliegwielen werd ook door Frédéric Smulders ontworpen te Maastricht. Op zo’n klavier liet de Kortrijkse commissie haar ogen vallen : “…. Het zw(o)egende slafelijk werk van den klokkenist heeft uit; de zwakke vinger-toppen van het kind zweven over het gladde klavier en de klokken, groot en klein slingeren en strengelen hun getingel of hun gebrom tot volksbede of vreugdelied te samen ” .

Geen ander dan dit wonderlijk klavier was goed genoeg voor de beiaard van Kortrijk: een op een harmonium lijkend klavier met twee pedaaltoetsen die de vliegwielen en raderen in beweging brachten. Iets dergelijks functioneerde perfect te Maastricht en zou een korte tijd functioneren op de beiaarden van Antwerpen, Roeselare en Hamburg.

De commissie had ook oor voor de kwaliteit van de beiaardklokken. Volgens hun bevindingen stond de beiaard van Antwerpen in Nederland als model voor klankkwaliteit; de beiaarden van Brugge en Mechelen bleken daar zelfs onbekend te zijn. Ondanks de meest uitgebreide tessituur (4 octaven) was de beiaard van Brugge
“celui qui laisse le plus à désirer sous le rapport de la justesse “.

Op 9 juli keurde de gemeenteraad de bestelling goed van 47 klokken voor een bedrag van 53.946,25 fr. Er werd een contract afgesloten met Séverin Van Aerschodt dat de precieze tonen bepaalde, de gewichten, samenstelling van het brons, enz.

Naast de beiaardklokken die in de open lantaarn van de campanile zouden worden opgehangen, plande men vier van de zes luidklokken in de beiaard in te schakelen. De derde luidklok (“Elooi”) had een onzuivere toon en moest hergoten worden. De inrichting werd toevertrouwd aan François De Flandre voor een bedrag van 6.110 fr. Intussen werd uitgekeken naar een nieuw torenuurwerk en zou men beslissen over de definitieve klavierkeuze.

De nieuwe beiaardklokken werden in 1880 te Leuven gegoten.
Het krachtige advies van de commissie, om een Smulders-klavier aan te kopen, werd gevolgd : “… ce qui permet de mettre en mouvement à la fois un beaucoup plus grand nombre de battons que par l’ancien méchanisme … (le système Smulders) impose moins de fatigue au Carillonneur, et … ces fonctions ne sont plus aujourd’hui, comme autrefois, du ressort exclusif de quelques spécialistes …” .
Met andere woorden, iedereen die klaviertoetsen van een piano of orgel kon bespelen kon nu ook beiaard spelen! Meer twijfel had men over de kwaliteit van de nieuwste torenuurwerken: ” …en général, les Villes et Fabriques d’Eglise …donnent la préférence aux moteurs électriques, toutefois le système n’est point encore assez ancien pour qu’on puisse affirmer qu’il ait dit son dernier mot… ” .

Men had immers een voor die tijd vernuftig nieuw torenuurwerk besteld bij Eduard Michiels te Mechelen : een uurwerk met gang, uurslag, half-uurslag, sturing van de speeltrommel en twee ingebouwde elektro-magneten die, in verbinding met de moederklok, één maal per dag het uurwerk corrigeerden. Sinds 1861 experimenteerde Michiels met elektrische overbrengingen.
Het uurwerk van de St.-Maartenstoren was een prototype vermits op dit soort mechanismen pas in 1882 een patent werd aangevraagd.

Dezelfde firma leverde ook een gietijzeren speeltrommel voor het automatisch spel. De trommel telde 15.300 gaten (180 maten voor 85 hamers) en 2.500 toonstiften. De nieuwe beiaard werd feestelijk ingespeeld op zaterdag 21 augustus 1880; op de vooravond van de kermis die, naar aanleiding van de viering te Brussel van de vijftigjarige Onafhankelijkheid met een week was uitgesteld. Pierre Callens werd de eerste beiaardier van dit instrument.
Een jaar nadien werden de werken aan de toren afgesloten met de herstelling van de stenen torentrap. Vernieuwing van de in de muur ingemetste treden zou inhouden dat de traptoren volledig moest herbouwd worden.
Om deze hoge kosten te vermijden werden de bestaande treden, waar nogal wat stukken uit losgekomen waren, bedekt met ijzeren platen. Sindsdien is de beklimming van de toren af en toe een spannende activiteit : door aanvriezing van condensatie veranderen deze treden in de winter wel eens in ijsspiegels….

Callens werd in 1911 opgevolgd door Arthur Vermeulen van wie we nog verschillende beiaardcomposities in ere kunnen houden .
In 1923 werd Hector Morelle tot stadsbeiaardier benoemd. Deze musicus concerteerde ook op de beiaarden van Brugge, Doornik, Luik en Mechelen.
In 1935 speelde hij op de Wereldtentoonstelling te Brussel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd beroep gedaan op (leerlingen van) de Beiaardschool te Mechelen om de concerten te verzorgen . Hoewel de beiaard in verval geraakte, werd hij nog regelmatig bespeeld door de organist van de St.-Maartenskerk, Albert Van Haute, tot ook dat niet meer mogelijk was.
Pas in 1974 werd de grote beiaardrestauratie voltooid. Gislain Pouseele kon de vernieuwde beiaard inspelen en bleef stadsbeiaardier tot 1985.
Sinds 1985 is Frank Deleu stadsbeiaardier, hij werd hierin opgevolgd door Koen Cosaert.

Was deze beiaard een aanwinst geweest voor de Stad? De meningen zijn verdeeld. De constructie, zoals deze bij de oprichting was opgevat hield problemen in. Het klavier voldeed niet lang vermits het al snel vervangen werd door een stokkenklavier.

Een tweede probleem was de grote afstand tussen de basklokken (de luidklokken, onderaan de verdieping met de galmgaten) en de beiaardklokken hoog in de open lantaarn. De beiaard kon niet homogeen klinken met een afstand van bijna twintig meter tussen de twee klokkenruimten.
De beiaardier kon evenmin een goede controle houden op het beiaardspel: van de luidklokken was aan het klavier (opgesteld tussen de uurwerkkamer en de open lantaarn), dankzij een bijgeplaatste geluidstrechter, nauwelijks iets te horen van de zware klokken.

Daarom adviseerde Jef Denyn bij restauraties in 1913 en 1927 om de beiaardklokken op te hangen in de vrije ruimte boven de luidklokken.. Toch werd dit advies voorlopig niet gevolgd. Men achtte het een te zware ingreep in het uiterlijk beeld van de toren die er zonder zichtbare klokjes te kaal zou bij staan.

Blijft nog het subjectieve aspect van de klankkwaliteit van de klokken. Ook hierover zijn de meningen thans nog verdeeld. De zeldzaamheid van deze klokkenreeks wordt geprezen (het is de enige bewaard gebleven zware beiaard uit de 19° eeuw) en men kijkt met een zekere mildheid aan tegen de typisch 19°de eeuwse stemtechnieken. De “romantische” klokken klinken warm door een versterking van de onderoctaven ten nadele van andere boventonen. Hiervoor werd een eng profiel gekozen waardoor de kleinere klokken minder rijk en minder lang uitklinken. Anderzijds moet het toch gezegd dat de samenklank te wensen overlaat. De opmerking van Alfons Schynkel Sr. (stadsbeiaardier te Oudenaarde) blijft vandaag nog geldig:
“… schone klokken – afzonderlijk gespeeld is het grootste deel goed – maar als ze in octaven of in akkoord moeten samenspelen, bekomt men een zeer wanluidende harmonie” – d.w.z. dat ze onderling niet in akkoord zijn.

1974: restauratie

De grote beiaardrestauratie van 1974 heeft veel goed gemaakt. De klokken werden eindelijk samengebracht boven de luidklokken.
Een nieuw klavier, met korte verbindingen, maakt het thans mogelijk met meer controle het beiaardspel te beheersen. Een nieuw (elektrisch) automatisch spel is gekoppeld aan een nieuw elektrisch torenuurwerk. Bij deze restauratie, uitgevoerd door klokkengieter Jacques Sergeys (Leuven) en Clock-o-Matic (Herent), werden al de beiaardklokken gereinigd en bijgestemd.
Enkele luidklokken werden bijgestemd in de toren zelf. Voor deze restauratie waren een aantal klokjes uit de toren verdwenen, andere waren eerder al uit veiligheidsoverwegingen naar beneden gebracht en opgeborgen in de stadsmagazijnen. Jacques Sergeys goot een nieuwe zware fa-klok (860 kgr.) en hergoot 17 beiaardklokjes (o.a. het volledige hoogste octaaf) volgens nog bestaande oorspronkelijke Van Aerschodt-profielen.

Sergeys probeerde ook de 19de eeuwse evenredige stemming om te buigen naar de middentoonstemming. Hierdoor zijn een aantal klokken onherroepelijk beschadigd. Een dergelijke ingreep zou vandaag onmogelijk zijn…

Sindsdien telt de Kortrijkse beiaard opnieuw 49 klokken op basis van de grootste en zwaarste Bes-klok van het land. De klokken zijn niet-transponerend aan het klavier gekoppeld. Ook in die zin is de beiaard van de St.-Maartenstoren de zwaarste (niet-transponerende) beiaard van het land. Tenslotte is deze beiaard voor de luisteraar ook uniek door zijn ligging : kan men zich een mooiere luisterplaats voorstellen dan het intieme kader van het prachtige Begijnhof ?
De Stadsbeiaard wordt afwisselend bespeeld met de beiaard in de Halletoren het jaar door op maandag om 18.00u. Tijdens de zomermaanden zijn er op maandagavond concerten.

Tekst: Frank Deleu

Halletoren Kortrijk

Geschiedenis van de beiaard van de Hallentoren te Kortrijk

De hallentoren en Manten

In een akte van de Orde van de Tempeliers van 1248 wordt reeds melding gemaakt van een “Halla” op de Grote Markt van Kortrijk. Deze oudste gebouwen werden in 1377 uitgebreid. Later (o.a. in 1424) werden er huizen rond gebouwd.
In de toren van de hallen werd een stadsuurwerk opgehangen en hier hingen de eerste stadsklokken.

Te Kortrijk had men er in de hallentoren nog een curiosum bij: de uurslager Manten, het kroonstuk van een voor die tijd merkwaardig uurwerkmechanisme met een bewegende uurslager . Waarom anders zou Filips de Stoute -na de slag bij Westrozebeke in 1382- de stad straffen door ondermeer dit mechanisme met klok en uurslager mee te voeren naar de hertogelijke stad in Bourgondië? En waarom anders zou Froissart precies dit feit aanhalen in zijn kroniek bij zijn relaas over de gevolgen van het bondgenootschap van Kortrijk met Filips van Artevelde? Hij noemt het uurwerk zelfs l’un des plus biaux que on seuist dechà ni delà la mer (een der schoonste die men aan deze of gene zijde van de zee kon vinden). Tijdens het transport naar Dijon zou de klok gebarsten zijn.
Het uurwerk werd met “Manten” gemonteerd bovenop de gevel van de O.-L.-Vrouwekerk van Dijon waar het nog altijd de uren slaat.
Het uurwerk werd geïnstalleerd door de Gentse uurwerkmaker Pièrart de Gand. Later werden nog drie jacquemarts toegevoegd.

Vanzelfsprekend werd de hallentoren korte tijd nadien opnieuw voorzien van een nieuw uurwerk: in 1394 bestelde de stad een nieuwe uurklok bij Jan de Leenknecht.
Het was een klok van ca. 1.724 kgr. met als opschrift:
Victor es mine name Miin luut si Gode bequame Van tempeeste behoet God al Also verre men miin luut hoeren sal. Jan de Leenknecht maecte mi.

Deze klok verdween met de brand van de St.-Maartenstoren in 1862.

Er werd ook een nieuwe jacquemart gemonteerd die de uren sloeg. De oudste vermelding van de naam “Manten” voor deze jacquemart vinden we terug in een stadsrekening van 1417. In 1451 werd de installatie uitgebreid en is er sprake van vier persoonen, man ende wyf, twee groote ende twee cleene.
Vermoedelijk waren deze twee “cleene” beelden schaalmodellen want de stadsrekeningen van de volgende jaren vermelden enkel onderhoudswerken aan Manten en zijn wyf…
Later volgde waarschijnlijk nog een voorslag. Maar een volledige beiaard kwam er in deze toren wellicht niet.

Vanaf 1513 vermelden de archieven stabiliteitsproblemen in de hallentoren.
Er werd nagegaan of den zelve torre niet helpelic en was. In 1519 besliste men de torenbekapping, de spits en de bovenste verdieping af te breken. Het uurwerk en de stadsklokken werden overgebracht naar de St.-Maartenstoren die vanaf toen dienst deed als stadstoren en stadswacht. De verdere beiaardgeschiedenis van Kortrijk voltrok zich dus in de St.-Maartenstoren. De hallentoren werd verstevigd met een zware steunbeer, kreeg een nieuwe bekroning (sindsdien nauwelijks meer gewijzigd) en behield één klokje: het brand- of galgeklokje of het negen-uurklokje dat het begin en het einde der werktijden aankondigde. Na 1520 zijn er geen vermeldingen meer over de uurslagers: deze verdwenen wellicht definitief bij de verbouwingswerken aan de hallentoren. “Manten” en “Mantine” of “Kalle” werden legenden en bleven verder leven in de volksliteratuur.
Manten en Kalle stonden immers symbool voor onafscheidbaar samen zijn: overeenkomen lijk Manten en Kalle; in Brabant kende men het versje: Mantie en Kalle, Liepen te gare nor Halle; Mantie liep zeerst, En Kalle was eerst.

Rond het begin van de twintigste eeuw groeide de belangstelling opnieuw voor de uurslagers. Plannen werden gesmeed om kopies van de beelden terug te plaatsen, maar de Eerste Wereldoorlog stelde deze plannen uit.
Een reuzenstoet in 1926 versterkte de belangstelling opnieuw.
Er ontstond een polemiek in de pers waarbij aangedrongen werd om de oorspronkelijke beelden in Dijon terug op te eisen… In 1961 kon het dan toch: dankzij sponsoring van Grand Bazar kon de opdracht gegeven worden om twee beelden te maken.
De gieterij Sergeys uit Leuven leverde vier klokjes:
-Fis (123 kgr.), opschrift: Mijn stem is Manten, Kortrijk 9 sept. 1961
-G (110 kgr.), opschrift: Mijn stem is Kalle, Kortrijk 9 sept. 1961
-A (80 kgr.)
-B (59,5 kgr).

Het geheel werd ingehuldigd in aanwezigheid van E. H. Kanunnik Kir, Burgemeester van Dijon. De kleine voorslag speelt sindsdien een fragmentje van het Berelied van Armand Preud’homme, geschreven voor de Berestoet in Zwevegem in 1960.

Een nieuwe beiaard

Met het vooruitzicht van een nieuwe en verkeersarme inrichting van de Grote Markt leek het een te verantwoorden project om de hallentoren opnieuw te laten aansluiten met zijn verleden als stadstoren. De toren werd in de jaren ’80 gerestaureerd en er was niet direct een nieuwe bestemming voor te bedenken.
Tot vóór de restauratie was er in de toren een hoogspanningscabine. Bij de restauratie werd deze naast de toren ondergronds ingericht waardoor de binnenruimten van de toren vrij kwamen. De stad, en vooral toenmalig Burgemeester Antoon Sansen, was enthousiast bij de gedachte een nieuwe beiaard op te richten in de toren.
Hij was akkoord om de noodzakelijke bouwkundige aanpassingen te laten uitvoeren als de beiaard zelf gefinancierd zou worden door sponsoring…

Zo groeide in 1993 een plan voor een volledige maar lichte beiaard van 48 klokken waarbij de kostprijs van het instrument gedeeld zou worden door het aantal klokken die dan verkocht zouden worden. Een der eerste bedrijven die werden aangesproken – de Kortrijkse Verzekering – toonde direct belangstelling: zij zochten naar een uniek project om bij hun 75ste verjaardag de stad en hun klanten te danken voor het vertrouwen.
Zeker belangstelling dus om een klok te kopen maar: waarom niet de volledige beiaard?

Deze onderhandelingen verliepen bijzonder vlot dankzij het enthousiasme van directeur Herman Thibaut. Er werd een communicatieplan opgesteld waarbij op vijf momenten een goed verzorgde perscampagne werd opgezet: de aankondiging van het project (met tentoonstelling van de plannen, technische tekeningen van de inrichting van de klokkenkamer, etc.), het gieten van de klokken (in aanwezigheid van pers, stadsverantwoordelijken, de schenkers en hun genodigden), de aankomst en tentoonstelling van de klokken in de stad, de optrekking van de klokken in de toren op een druk feestmoment in de stad (tijdens de jaarlijkse Sinksenfeesten) en uiteindelijk de feestelijke inspeling van de beiaard.
Deze uitgekiende perscampagne leidde tot bijzonder veel aandacht in de geschreven pers en op radio en televisie. In die mate zelfs dat, mocht de Kortrijkse Verzekering datzelfde budget gebruikt hebben voor traditionele reclamecampagnes,< zij minder zichtbaar en aanwezig geweest zouden zijn in de pers.

Omdat de zware stadsbeiaard van de stad op hoorbare afstand in de St.-Maartenstoren hangt, werd eerst een klankanalyse gemaakt van deze beiaard. Op basis van deze gegevens kon berekend worden hoe het klankprofiel er bij een toekomstige (en noodzakelijke) bijstemming zal uitzien. Zo kon de toonstructuur van de nieuwe beiaard bepaald worden om beide instrumenten op elkaar af te stemmen.
De twee beiaarden hebben eenzelfde kern van drie octaven.
De zware St.-Maartensbeiaard heeft een vierde octaaf met zware klokken die onder de gemeenschappelijke reeks aansluiten; de beiaard van de hallentoren een octaaf van kleinere klokjes die bovenaan aansluiten op de gemeenschappelijke klokkenreeks.
Beide instrumenten hebben dus samen een ambitus van 5 octaven.

De afstand tussen beide instrumenten maakt het wellicht niet mogelijk om handmatig samenspel te realiseren, maar het automatisch spel kan perfect synchroniseren, bijvoorbeeld met echo-effecten of vraag-antwoord muziek..
Op deze basis werden dan de klokken voor de nieuwe beiaard gegoten door Kon. Eijsbouts in Asten. Koning Albert II en Koningin Paola aanvaardden het peter- en meterschap van de zwaarste klokken.
De inrichting werd verzorgd door Clock-O-Matic uit Holsbeek.

Vermits de toren een geklasseerd monument en werelderfgoed is, mochten er aan de buitenzijde van de toren geen wijzigingen aangebracht worden.
Daarom werd een elektronisch systeem gekoppeld aan het uurwerk waarbij de houten luiken aan de vier zijden van de toren openen telkens als de beiaardautomaat of de beiaardier speelt.

Het klavier draagt de spreuk Musica Laetitiae Comes, Medicina Dolorum (vertaald: de muziek is de gezel van de vreugde en het medicijn bij verdriet).
De koperen klepels zijn elk proportioneel aangepast aan het gewicht van de klokken. Naast de beiaardinrichting leverde Clock-o-Matic ook een computergestuurd automatisch spel dat ook het kleine automatische spel en de uurslagers bedient (cfr. supra). Deze nieuwe beiaard werd ingespeeld op 17 juli 1994.

Ook de beiaardiers konden delen in dit project dankzij de uitgave van een Kortrijks Beiaardboek waarin een aantal composities werden samengebracht van vroegere Kortrijkse beiaardiers en waarin ook een aantal nieuwe compositieopdrachten werden opgenomen. Roland Coryn, Marc Matthys, Eugeen Uten, Gislain Pouseele, Chris Dubois en Christian Vereecke schreven nieuwe muziek voor de inhuldiging. Deze bundel werd gratis verspreid onder de beiaardiers; de creatie van deze muziek gebeurde tijdens een concert op de avond van de inspeling.

Door de zuivere klank en hogere tessituur klinkt deze beiaard bijzonder goed in het oudere en hedendaagse beiaardrepertoire. Uiteraard is zo’n lichte beiaard minder geschikt voor het typisch Vlaams-romantische repertoire. De drukke omgeving rond de Grote Markt maakt het moeilijk om over een ideale luisterplaats te kunnen beschikken.
Daarom is het gelijkvloers van de toren ingericht als luisterplaats en voorzien van video-projectie waardoor men beneden de beiaardier aan het klavier kan volgen.

Tekst: Frank Deleu

Sint-Hiloniuskerk (Sint-Tillo) Izegem

Geschiedenis van de beiaard van Izegem

De Sint-Hiloniuskerk

De Sint-Hiloniuskerk, in de volksmond de Sint-Tillokerk, beheerst met spitse toren, 71 meter hoog, het stadsbeeld van Izegem.
Vermoedelijk bestond er reeds een kerk te Izegem in de 11e eeuw. In de tweede helft van de 15e eeuw werd een driebeukige hallenkerk voltooid. De centrale achthoekige toren was 33 meter hoog. Een aantal elementen van een oudere romaanse kerk bleven bewaard in de nieuwe constructie.
De oudste vermelding van luidklokken te Izegem dateert uit 1513-1514.

Op 23 augustus 1568 werd de kerk geplunderd en zwaar beschadigd tijdens de beeldenstorm. De herstelwerken startten pas in 1604. De bisschop van Doornik wijdde in 1617 de zes altaren in.
De inrichting van het interieur duurde tot 1649.

Tijdens de Franse overheersing werd de kerk in 1797 gesloten. Pas in 1802 ging ze weer open voor de eredienst. Omdat de kerk te klein geworden was voor de alsmaar groeiende bevolking van Izegem werd ze in 1852 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw gebouw.

Kanunnik Tanghe schrijft hierover : “Sedert menigvuldige jaren, klaegden de ingezetenen van Iseghem, zonder ophouden, omdat het, in hunnen al te kleine kerke, op de zondagen binnen de goddellijke diensten niet meer houdelijk was.
En inderdaed, gedurende den zomertijd moest men er alle zweet uitzweeten; men wierd er als verstikt en versmacht. Van tijd tot tijd vielen er menschen kwalijk, door het eeuwig gedrang en dit was niets wonders, als men peist dat er in sommige plaetsen tot vijf persoonen op eenen meter, als getast, stonden”

Architect Pierre Croquison ontwierp een driebeukige hallenkerk met monumentale westertoren in neogotische stijl. De eerste steenlegging gebeurde door Monseigneur Mallou op 2 september 1852. Het gebouw werd voltooid in 1855 en de kerk werd in hetzelfde jaar nog in gebruik genomen. Voor de torenspits gebruikte de architect een constructie van ijzeren balken – voor die tijd een primeur. Deze was pas af in 1868.
Aan de binneninrichting van het gebouw werkte ondermeer baron Jean-Baptiste de Béthune, het boegbeeld van de neogotiek in België.

De voorslag uit 1550

In 1550 werd voor de kerk van Izegem een voorslag van 8 klokken gegoten met een zwaardere uurklok van 4200 pond . De samenstelling van deze voorslag kon in 1862 nog afgeleid worden uit het aantal lichters op het bewaard gebleven trommelspeelwerk .
De naam van de gieter is niet bekend. Het moet een mooi geheel zijn geweest want Sanderus vermeld in zijn Flandria Illustrata uit 1640 dat de kerk sedert oudsher vermaard was voor haar voorslag.
De klokjes van de voorslag droegen als opschrift een vers uit psalm 129 “De profundis”.

Bij het gieten van een nieuwe beiaard in 1768 werden twee klokken als brons ingeleverd met de opschriften :

– Klok n°5 : “Jacob es mynne name. MCCCCCL. Sustinuit anima mea in verbo ejus : speravit anima mea in Domino.”
– Klok n°6 : “Maerten es mynnen name. MCCCCCL. A Custodia matutina usque ad noctem, speret Israel in Domino”

In 1862 bestonden nog 4 klokjes van de voorslag en ze droegen als opschrift :

– Klok n°2 : “Carolus es mynne name. MCCCCCL. Fiant aures tuae intendentes in vocem deprecationis meae.”
– Klok n°3 : “Joes is mynen name. MCCCCCL. Si iniquitates observaveris, Domine, Domine, quis sustinebit .”
– Klok n°4 : “Catharina es mynne name. MCCCCCL. Quia apud te propitiatio est, et propter legem tuam sustinui te, Domine.”
– Klok n°7 : “Franchois is mynne name. MCCCCCL. Quia apud Dominum misericordia, et coposia apud eum redemptio.”

De klok n°7 wordt ook vermeld op de lijst van de in 1768 als brons ingeleverde klokken. Ofwel hergoot Barbieux deze met het zelfde opschrift, of hij behield ze in de nieuwe beiaard.

De naam en het opschrift van klok n°1 zijn niet bewaard gebleven. In analogie met de andere opschriften noemde deze klok wellicht Hillonius en had ze als opschrift het eerste vers “De profundis clamavi ad te Domine, Domine exaudi vocem meam”.
Uit de tekst van de psalm kan trouwens ook het opschrift van de allerkleinste klok, de nummer acht, afgeleid worden : “Et ipse redimet Israel ex omnibus iniquitatibus eius”. Het oude uurwerk met een speeltrommel voor slechts 8 klokken verhuisde in 1855 mee naar de nieuwe toren en bleef in gebruik tot 1872.

De eerste beiaard (1617-1618)

In 1617-1618 vermelden de kerkrekeningen de gieting van drie kleine klokjes door Dominique Fiefvet uit Ieper.
Deze klokgieter had in hetzelfde jaar ook gewerkt voor Veurne.

“Item aan Dominique Fiefvet over het leveren van drie schellen 25e juni over tdeel vande kercke ter ghoede rekenynghe, 122p.”

Aansluitend wordt er een beiaardklavier geplaatst :

“Item ande beyaerdier van Ypere vande leverynghe ende het stellen van het clavier om te spelen met de schellen, 12 p. 11 sch.”

Deze Ieperse beiaardier was Augustin de Saint-Aubert. Deze beiaardier en installateur uit Valenciennes kon prat gaan op een rijke carrière. Hij was in chronologische volgorde beiaardier van Valenciennes, Mechelen, Valenciennes, Ieper en Gent .
Als installateur en stemmer trad hij ondermeer op te Mechelen en te Menen.

Hoeveel klokken de Izegemse beiaard toen telde, kan niet met zekerheid vastgesteld worden. De negen klokken van de voorslag plus de drie nieuwe van Fiefvet brengt het aantal zeker op twaalf.

In 1649 wordt de grote klok hergoten. De tekst vermeldt als gieter Antoine Gibelot.
De handtekening van de gieter laat zich echter lezen als A. Houbillot.
Op het einde van de 17e eeuw hebben vader en zoon Toussain en Alexis Cambron uit Rijsel een klok van 44 ½ pond gegoten. Deze wordt vermeld in de lijst van de in 1768 ingeleverde klokken, maar niet in de kerkrekeningen.
Het duurt tot 1750 vooraleer er opnieuw melding gemaakt wordt van het gieten van klokken.

Vier gebarsten klokken werden hergoten door Claude Gouvenot uit Romain sur Meuse in Loreinnen. De twee grootste klokken worden zwaarder gemaakt om in akkoord met de zwaarste klok geluid te worden . De drie klokken, samen ongeveer 8.900 pond zwaar, werden samen de “Groote Tribbel” genoemd.
Deze twee nieuwe klokken werden in 1794 door de Fransen uit de toren gehaald en naar Brugge weggevoerd. Verder werden nog twee beiaardklokken hergoten, respectievelijk van 39 pond en een van 84 pond.

De tweede beiaard (1768)

In 1768 goot Jean-Baptiste Barbieux uit Doornik 24 nieuwe klokken. Acht klokken van de oude beiaard worden hiervoor bij de gieter ingeleverd, samen goed voor 873 pond brons. De kerkrekening stipuleert :

“Op den 1n september 1768 zijn d’afgedaen Clockskens van het Carlion binnen Iseghem om naer Doornyck te senden aenden Clockgieter Theodor (sic!) Barbieu tot voltrecken van het Carlion tot drye octaven gewegen in de weegschaele tot Iseghem Achte van de zelve Clockskens van de Elve die in den thorre waeren…”

Het document geeft vervolgens de lijst van de ingeleverde klokken :

– Klok n° 5 uit de oude voorslag. 222 pond
– Klok zonder opschrift. 166 ½ pond
– Klok n° 6 uit de oude voorslag. 166 pond
– Klok n° 7 uit de oude voorslag. 120 pond
– Klok met opschrift “Sancta Maria Mater Dei, ora pro nobis”. 65 ½ pond
– Klok met opschrift “Misericordias Domini in eternum cantabo”. 46 pond
– Klok met opschrift ” A Lille : Toussain et Alexis Cambron .
– Klok zonder opschrift.

Hier wordt het moeilijk om precies te bepalen hoeveel klokken er zich in de Izegemse toren bevonden. Het voornoemde document vermeldt dat er acht van de elf in de toren aanwezige klokken werden ingeleverd. Wellicht werden de drie grotere luidklokken niet meegerekend.

Hier kan het aantal van elf klokken niet in overeenstemming gebracht worden met de ons bekende gegevens. Doordat klokken n° 2, 3 en 4 na 1768 bewaard bleven, zou de klok n°1 “Hilonius” zich in de lijst van ingeleverde klokken moeten bevinden. Dit is niet het geval, want deze was de zwaarste van de reeks en is aldus niet terug te vinden.
Hoe zou je trouwens met 24 nieuwe klokken, drie bewaard gebleven klokken en eventueel drie luidklokken tot een drie-oktaafs beiaard kunnen komen?
Daarvoor heb je 35 klokken nodig!

Laten we even de redenering omdraaien. Voor een drie-oktaafs beiaard heb je 35 klokken nodig: voorhanden zijn 24 nieuwe Barbieuxklokken, drie luidklokken, en klok n° 2 tot 4 uit 1550. Dan ontbreken nog een vijftal klokken, waaronder klok n° 1 en 8 uit 1550, die in geen enkel document vermeld worden.
Dit brengt met zich mee dat de beiaard van Izegem voor 1768 uit een 16-tal klokken zou bestaan hebben.

Op 24 februari 1769 wordt de nieuwe beiaard in de kerk van Izegem gewogen.
De zwaarste weegt 156 pond, de kleinste 13 pond. Alle 24 klokken samen wegen 1301 pond. Er werd geen nieuw automatisch spel geleverd. Het oude uit 1550 bleef in gebruik.

In 1805 was de grote klok aan hergieting toe. Het werk werd uitgevoerd door Jacobus Dumery uit Brugge. Hij leverde een klok van 4000 pond. Deze werd Hilonius gedoopt.

Tien jaar later was de beiaard blijkbaar niet meer in goede staat. De stadsrekeningen uit 1816 vermelden een aanzienlijke uitgave voor het herstellen van de beiaard.
Serafinus Hostekint werkte 18 dagen aan het instrument. In 1821 werd het torenuurwerk gerenoveerd en kwam Sieur Guillerme uit Kortrijk “over het stellen van twee airs up het Carillon”.

De beiaard in de nieuwe kerk

Na de bouw van de nieuwe kerk werd in afwachting van de voltooiing van de spits een tijdelijk dak op de toren geplaatst. Er kwam voorlopig een klokkenstoel voor een klok. Tijdens een storm op 24 januari 1856 wierp een rukwind het dak, samen met de klokkenstoel en de klok naar beneden. De klok brak in drie stukken.

Op 4 september 1862 kwam de grote klok naar beneden. Tijdens het luiden brak de kroon af en viel de klok met veel gedruis uit de klokkenstoel.
De kerkfabriek besliste om meteen een nieuw driegelui te laten gieten door Severinus Van Aerschodt uit Leuven. De zwaarste klok, toon mi b, woog 1.933 kg; de tweede, toon fa, woog 1.295 kg; de derde, toon sol, woog 945 kg.
De klokken kosten 3 franks 80 centimen per kilogram. Ze droegen respectievelijk vers een, vijf en zes uit de psalm “De profundis”. Tegelijkertijd hergoot van Aerschodt ook twee beiaardklokken. De zwaarste van de twee droeg als opschrift : “A° Dni 1862. Sev. Van Aerschodt sumptibus Fabricae ecclesiae Iseghemiensis Lovanii me fudit. – Et ipse redimet Israel, ex omnibus iniquitatis ejus”.
Dit zou dus een hergieting kunnen zijn van klok n° 8 uit de voorslag van 1550. Ook bestaan vermoedens dat toen de klok n°7 “François” uit 1550 versmolten werd.

In 1868 kreeg de beiaard een plaats in de nieuwe toren aan de noordkant langs de galmgaten. De installatie werd bijzonder slecht uitgevoerd.
De klokkenstoel was bijzonder moeilijk bereikbaar. Er was geen gaanderij of trap er naar toe. Om reparaties uit te voeren diende men eerst planken te leggen op de jukken van de luidklokken waarop dan een ladder kon geplaatst worden.
Door deze situatie gebeurden herstellingen en onderhoud dan ook uiterst zelden. Het automatisch spel vertoonde al gauw gebreken.
In 1917 speelden bij gebrek aan zorgen twaalf klokken niet meer mee.

Het beiaardklavier stond opgesteld tegen de muur van de noordwestkant, maar dan een goeie vijfentwintig meter lager in de toren. Op dezelfde verdieping stond het torenuurwerk en deden de klokkenluiders hun werk. Azer Moenaert beschrijft in zijn schrift dit klavier :

“Dat klavier was zeer oud; het dagteekende waarschijnlijk van 1768. Het was gebouwd voor een dertigtal klokken te bespelen. Toen ik in 1921 voor het eerst den Isegemschen toren bezocht trof ik dat oud bouwvallig klavier aan op den halfzolder gelegen aan den trap waar de wekkermekaniek zich bevond. De eikenhouten stoel (geraamte) was goed en wel bewaard gebleven. De toetsen, uit elzenhout, zaten nog op haar plaats, doch verkankerd en onbeweegbaar in de gewrichten. De houten latjes (verbinding voor de klokken) hongen er nog aan in stukken en enden. Toen de nieuwe beiaard kwam in 1924 heb ik dat oud klavier te mijnen huize omvormd tot oefenklavier, stem echter, met stalen veeren. Na drie, vier jaren was het doorslegen en doorstampt. Het geraamte ervan heb ik verder aangewend tot werktafel in mijn uurwerkmakersbedrijf.”

Aldus de roemloze dood van een beiaardklavier!

Omwille van de enorme lange afstand had men de verbindingen tussen klavier en klepels uit dunne houten latjes gemaakt. Deze kent men ook onder de naam “abstract” in het mechanische orgel. Anders als de metalen verbindingen, waren die uit hout niet gevoelig voor temperatuurschommelingen. Een onoverkomelijk probleem was echter de zeer lange afstand tussen klavier en klokken.Dit maakte het instrument haast onbespeelbaar. Opnieuw schrijft Moenaert :

“De oude Izegemnaars van nu hebben den beiaard zelden horen spelen – echter wel den wekker – van sedert hij den nieuwen toren bewoonde tot 1917. Het bespelen was veel te lastig door de slechte voorwaarden waarin de mekanieken opgesteld waren”

Met de drie luidklokken uit 1862 hadden de Izegemnaars geen geluk.
Vier jaar na de gieting moest de derde klok opnieuw naar de gieterij. In 1872 brak de tweede klok. Vijf jaar later werd ze hergoten, opnieuw door Severinus van Aerschodt.
In 1891 barste de grote klok. Klokkenlapper Teirlynck uit Zegelsem probeerde ze te maken. De klok werd opnieuw geluid en dit tot in 1894. Toen was de barst te groot geworden.
Pas in 1900 werd ze hergoten en in gewicht verzwaard door Adrien Causard uit Tellin.
Ze luidde voor de eerste maal op nieuwjaarsavond van 1901. Ze woog 4400 pond, klonk als do en kostte 7000 franken.

Ook de beiaardklokken vertoonden heel wat gebreken en in 1871 werd alles gedemonteerd en naar de gieterij van Severinus van Aerschodt te Leuven gebracht.
Pas in 1873 werd het verbeterde instrument opnieuw in de toren geplaatst. Voor de eerste maal maakten de luidklokken nu ook deel uit van de beiaard. Het instrument telde 34 klokken. Op zondag 15 november van dat jaar gebeurde de inspeling na het Te Deum bij het feest van koning Leopold III.
Er werd ook een nieuwe koperen trommel voor het automatisch spel geïnstalleerd met verticaal 128 rijen en horizontaal 25 gaten. De muziek op de wekkering werd blijkbaar niet zo vaak veranderd. De trommel werd in 1875 verstoken door organist Hypolite Clement.
In 1905 krijgt organist Julien Clement van het stadsbestuur een vergoeding voor het “plaatsen van nieuwe aria’s op het carillon”.

In 1917 noteerde organist Julien Clement de samenstelling van de Izegemse beiaard als volgt :

1 do 1900 Hilonius A. Causard
2 re 1877 S. Van Aerschodt
3 mi 1866 S. Van Aerschodt
4 sol 1872 S. Van Aerschodt
5 do 1550 Carolus
6 do# 1872 S. Van Aerschodt
7 re 1872 S. Van Aerschodt
8 re# 1872 S. Van Aerschodt
9 mi 1550 Catharina
10 fa 1872 S. Van Aerschodt
11 fa# 1872 S. Van Aerschodt
12 sol 1862 S. Van Aerschodt
13 sol# 1872 S. Van Aerschodt
14 la 1912 A. Causard
15-33 chromatisch 1768 J.B.Barbieux
34 mi 1862 S. Van Aerschodt

Op 16 oktober 1914 werd Izegem bezet door het Duitse leger. Twee dagen later moest de beiaard stil gelegd worden. De luidklokken luidden nog een allerlaatste maal op kerstavond. Tot in 1917 kwam er geen enkel klokgeluid meer op te toren.
Op 7 september van dat jaar schrokken de inwoners van Izegem op toen ze onverwachts het geluid van klokken in de toren horen. Zes Duitse soldaten, geholpen door drie mannen uit Ingelmunster ontmantelden de beiaard. Hevig protest van de pastoor aan het adres van de “Ortskommandant” mochten niet baten. Een week later waren alle klokken op vrachtwagens geladen en weggevoerd.
Door tussenkomst van burgemeester Carpentier kreeg men, omwille van de historische waarde, de Carolus uit 1550 terug. Deze oude klok was voortaan de enige luidklok in de toren. Na het vertrek van de Duitse troepen werd ze onmiddellijk in werking gesteld, maar door veelvuldig gebruik brak ze reeds in 1919.
Het jaar nadien werd ze hergoten door Causard uit Tellin.

De overlevering wil dat toen de organist Julien Clement ook de drie kleinste klokjes heeft gered, door ze heimelijk te verbergen in de orgelkast. Er bestaan vandaag inderdaad nog drie Barbieux-klokjes uit de oude beiaard.
Een ervan hangt in het koor van de kerk, een tweede is in bezit van de Congregatieharmonie. Ook het college heeft nog een klokje.
Moenaert vermeldt echter ook dat een klokje in 1919 teruggevonden werd in Duitsland. Hijzelf noteerde dat dit het klokje van het college was. Pastoor Loosveldt geeft echter een andere versie :

“…ik heb alle redens om te denken dat het kloksken , welke uit Duitschland terug gekomen is, juist datgene is, dat in het koor nu is opgehangen. Het was immers nadat het terugkomen was, dat Heer Vanneste uit de Marktstraat de onkosten betaald heeft van het plaatsen in het koor. Hij stelde dit voor omdat hij hardhoorig zijnde het gewoon belgeklingel niet hoorde. Ook geloof ik wel dat Jules Clement enkel twee klokjes heeft kunnen redden”.

De Michielsbeiaard (1922-1940)

In 1921-1922 werden drie nieuwe luidklokken gegoten door Causard te Tellin. Een jaar nadien startte burgemeester Cyriel Staes een actie voor de oprichting van een nieuwe beiaard. Deze zou grotendeels bekostigd worden met geld uit het fonds voor oorlogsschade. Adviseur was Jef Denyn, de Mechelse stadsbeiaardier.

De uurwerkmaker Azer Moenaert kreeg de opdracht om voortaan het uurwerk te onderhouden. Meteen was zijn interesse gewekt voor de beiaard.
Op kosten van het stadsbestuur ging hij te Mechelen studeren bij Jef Denyn. Marcel Michiels Sr. van Doornik goot 34 nieuwe klokken, samen goed voor 4.477 kg brons.
De gieterij schonk de vier klokjes. Een klokje werd geschonken door Azer Moenaert.
Samen met de drie luidklokken bekwam men aldus een instrument van 37 klokken. Er kwam een trommel met 50 lichters, aldus voor 30 klokken. Op 12 oktober 1924 werd het nieuwe instrument plechtig ingespeeld door Jef Denyn, Staf Nees, Azer Moenaert en Ildefons Segers, de beiaardier van Roeselare.
Het gebeuren groeide uit tot een echt volksfeest. In 1925 werd, dankzij de vrijgevigheid van een aantal Izegemnaren, de beiaard uitgebreid met vier klokken.

Toch voldeed het instrument niet. De stemming liet veel te wensen over en werd door de gemeentelijke en kerkoverheid van Izegem niet aanvaard. Michiels maakte echter geen aanstalten om de verbeteringswerken aan te vatten.
Daarom schreef Moenaert in 1927 aan Michiels :

“Ik schrijf U nog eens om U beleefd te vragen of het U niet mogelijk is in de eerste dagen een voor ons klokkenspel te werken. Het is nu twee jaar en half dat onze beiaard geplaatst is en tot nog toe hebben we niets ernstigs ermee kunnen op touw zetten daar er altijd maar voort klokken niet juist zijn….Zolang onze beiaard valsch klinkt ondernemen wij hier noch concerten noch feesten.”

Michiels bleef echter talmen want in 1931 kreeg hij een aanmaning van het Staatskommissariaat voor oorlogschade, waarin gedreigd werd met de stopzetting van alle betalingen.

In 1938 schonk Moenaert zeven klokjes om het vierde octaaf te vervolledigen. Een jaar later besliste men om de beiaard nog maar eens onder handen te nemen.
Er werd een bestek opgemaakt voor het hergieten en stemmen van drie oktaven. Op dat moment bestond de beiaard uit twee klokken van Sleghers-Causard uit 1921, een van dezelfde gieter uit 1922. Verder waren alle klokken door Michiels gegoten : 1 (1922), 28 (1923), 4 (1925), 1 (1926), 3 (1928), 2 (1938), 5 (1939).
De grootste klokken zou men in de toren stemmen, de 38 andere werden uit de toren gehaald en op 24 april 1940 naar de gieterij in Doornik gebracht. Ook toen vlotten de werken niet. Michiels schreef dit toe aan de moeilijke oorlogsomstandigheden:

“De vormen staan hier sedert maanden gereed, maar wij hebben tot nu toe het niet kunnen gieten, zoowel als vele andere klokken. Ik heb alreeds twintig maal naar Brussel geweest en in al de burelen van “kolen, Coke maatschappijen” (sic) gezeten om toch en weinig coke te ontvangen.”

Op Sint-Ceciliadag, 22 november 1941, kon Moenaert eindelijk de nieuwe klokken gaan keuren in de gieterij. Begin december van dat jaar kwamen ze te Izegem aan en werden ze in de toren gemonteerd. Aan de Duitse overheid werd toestemming gevraagd om ze op Kerstmis te mogen laten klinken.
Dit ging niet door daar de toestemming pas na datum werd gegeven. Uiteindelijk ontving Moenaert op 15 januari 1942 de toelating om voortaan iedere zondag van 11 tot 12 uur te spelen.
Op donderdag 23 januari werd de wekkering weer op gang gebracht.

Tijdens de oorlogsjaren werd de klavierkamer door de plaatselijke kunstenaars René Demoen en Hubert Stevens op volkse wijze met fresco’s beschilderd.
In 1954 plaatse Moenaert nieuwe draadregelaars. Hij had het systeem zelf ontworpen.
Dit type draadregelaar zou toen ook op de oude beiaard van Sint-Rombouts te Mechelen zijn toegepast. Moenaert bespeelde dit instrument tot in 1955. Door problemen met de gezondheid kon hij het beiaardspel niet meer aan. Hij werd opgevolgd door Paul Bourgois. Van 1962 tot 1983 nam Gislain Pouseele, tevens beiaardier van Harelbeke, de functie van stadsbeiaardier waar.

In 1982 was het klavier en de inrichting van de Izegemse beiaard aan vernieuwing toe. De firma Clock-O-Matic verving de oude tuimelassen door gerichte tuimelaars en plaatste een nieuw klavier. Ook de oude trommel werd buiten werking gesteld en vervangen door een electro-magnetisch systeem. Jammer genoeg werd er aan de klokken niet geraakt.
Deze zijn immers in de loop der jaren fel gecorrodeerd. Ook de stemming van het instrument voldoet niet aan de huidige normen. Stadsbeiaardier Frank Deleu startte in 1983 met een concertreeks op maandagavond. Sedertdien vinden de wekelijkse bespelingen plaats op vrijdagavond.
Op 1 oktober 1990 werd Koen Cosaert door de gemeenteraad als stadsbeiaardier aangesteld. De zomerconcerten kenden sedertdien een groeiend succes, dit dankzij de inzet van de leden van de werkgroep beiaard. Het besturingssysteem van het automatisch spel had in 2004 zijn beste dagen gekend en een zomerse blikseminslag gaf het de genadeslag. Na een jaar van stilte weerklonk de automatische beiaard opnieuw op kerstmis 2005. Een gloednieuw toestel, geplaatst door Clock-O-Matic, laat voortaan de klokken om het kwartier muziek over de Izegemse daken strooien.

Beiaardiers

1802-1807 Ferdinand Callens
1807-1808 Ferdinand Callens en Sieur Crombez
1809-1814 geen gegevens
1819 Serafinus Hostekind
1820-1843 August Clement
1846- 1874 Bruno Clement
1925-1954 Azer Moenaert
1954- 1961 Paul Bourgois
1962-1983 Gislain Pouseele
1983-1990 Frank Deleu
1990- Koen Cosaert

 

Tekst: Koen Cosaert

Belfort Ieper

Geschiedenis van de beiaard van Ieper

Voorgeschiedenis

Ieper is gegroeid uit een nederzetting gelegen op het kruispunt van de Ieperlee en een belangrijke weg die Rijsel met Brugge verbond. Halfweg de 11de eeuw gaf Boudewijn V, graaf van Vlaanderen het sein voor een explosieve groei van de stad.
De stad beschikte over een gemakkelijke weg naar zee (via Diksmuide) voor de aanvoer van wol uit Engeland, de belangrijkste grondstof voor de lakennijverheid. Anderzijds kon het afgewerkte product gemakkelijk geleverd worden tot ver over de grenzen heen (Genua, Rusland, Noord-Afrika).
Het hoogtepunt van deze groei situeert zich halfweg de 13de eeuw en bepaalde mee het karakteristieke beeld van de stad: de Grote Markt, gedomineerd door het gebouwencomplex van Lakenhallen, Belfort en Sint-Maartenskerk.
Deze werden voltooid in het begin van de 14de eeuw, toen de lakennijverheid in de stad stilaan over zijn hoogtepunt heen was. Het beleg van Ieper (1383) was de voorbode van moeilijke tijden, gekenmerkt door een tanende lakennijverheid en enkele pestepidemies die de stadsbevolking decimeerden.
Het plotse einde van een wekenlange belegering van de stad door de Engelsen en de Gentenaars werd toegeschreven aan Onze-Lieve-Vrouw van Thuyne.
Dit gaf de oorsprong aan het Thuyndagfeest, tot op vandaag een van de belangrijkste feestdagen voor de Ieperling.

De stille stad werd in 1914 opgeschrikt door Wereldoorlog 1: de Britse troepen wilden de vooruitgeschoven post aan het front voor geen prijs uit handen geven, de Duitse troepen beschoten de stad quasi onophoudelijk gedurende 4 jaar.
Op 11 november 1918 bleef er enkel nog een troosteloze puinhoop over.

Met de wederopbouw kwam de stad opnieuw tot leven, het middeleeuwse stadsbeeld werd hersteld. De herinnering aan de “Grooten Oorlog” en haar vele (Britse) slachtoffers spoorde de vele nazaten ertoe aan om stad en streek te bezoeken.
Het (front)toerisme werd een van de voornaamste troeven die de stad weer tot leven bracht, samen met talloze andere initiatieven en ontwikkelingen.

Belfort – stadsklokken – voorslag

Het Ieperse Belfort (of Hallentoren) speelde vanaf zijn voltooiing een centrale rol in het stadsleven. De toren bestond uit 3 verdiepingen, met ondermeer de schatkamer van de stad en het wapenarsenaal. De (beiaard)klokken hadden hun plaats in de torenlantaarn, met daaronder het “clockenluuders-huus”.
Uit de stadsrekeningen weten we met zekerheid dat er minstens 2 klokken bevestigd waren in het Belfort rond 1280, niet lang na de afwerking van de bouw van de Hallentoren: een stadsklok en een werckclocke.

Diezelfde rekeningen leren ons dat zowat een eeuw later, in 1377, klokgieter Jan Le Boom opdracht kreeg om een nieuwe uurklok te gieten. Deze klok zou ruim 5 eeuwen zijn centrale rol spelen. Tevens lezen we dat er zich in 1377 ook andere klokken in de toren bevonden, omschreven als clocketten.
Ze vormden samen waarschijnlijk een voorslag op de uurklok, een van de vroegste in Vlaanderen.

In 1543-1544 werd de voorslag volledig vernieuwd, hiervoor werden er 16 appeelkens besteld bij Jacob Waghevens te Mechelen. In 1574 werd ook het speelwiel vervangen door de Leuvense uurwerkmaker Hendrik van Breda. Rond die tijd vermelden de stadsrekeningen ook de naam van Jan Heins, organist aan de Sint-Maartenskerk als verantwoordelijke voor de versteek: “Meester Jan Heins, organiste, over den dienste van ’t instellen vanden sanck van toorloge, van eenen jaere verschenen te Paesschen xvc iiijxx, xxiiij lib.”

Andere omschrijvingen zijn: instellen van den sanck; stellen van den musycq up ’t speelwiel; regieren van ’t speelwiel – de versteek gebeurde waarschijnlijk jaarlijks tijdens de Stille Week. Ook toen de stad vanaf 1609 een stadsbeiaardier in dienst had bleef deze functie aanvankelijk gescheiden van de verantwoordelijkheid voor het automatisch speelwerk.
Dezelfde Jan Heins werd al in 1575 belast met een nieuwe uitbreiding van het speelwiel, hij ging hierbij zijn licht opsteken in steden als Gent, Aalst en Mechelen. Deze uitbreiding werd gerealiseerd in 1580. Jan Schoryn volgde Jan Heins op als verantwoordelijke voor de versteek.

Ook tijdens de installatie van de handbespeelde beiaard met stokkenklavier (1607-1609) werd er nog veel gesleuteld aan het uurwerk, het speelwiel en de verbinding met de klokken. De rekeningen vermelden bijvoorbeeld:
“Maistre Thyry Fyvet, oorelogemaker, van coope ende leverynghe van iijc noten dienende tot het speelwiel van ’t ooreloge deser stede,…”

De eerste beiaard (1608-1609)

In de Nederlanden had de handbespeelde beiaard ingang gevonden sedert het begin van de 16de eeuw. Zowat een eeuw later werden ook in Ieper de klokken van het Belfort voorzien van een stokkenklavier. Deze installatie bracht opnieuw ingrijpende wijzigingen met zich in het mechaniek van het uurwerk en de reeds aanwezige klokken in de Hallentoren. Adriaan de Prys, op dat ogenblik stadsbeiaardier van Gent, werd in 1602 naar Ieper uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen met de magistratuur. De realisatie zou pas doorgaan in 1608.

Er werden nieuwe klokken besteld bij Jean Groignart en Jean Samyn (of Sahuwyn). Diezelfde Groignart goot later ook enkele klokken voor de Gentse beiaard in 1618. Het is niet duidelijk hoeveel nieuwe klokken er precies gegoten werden: de stadsrekeningen vermelden het nieuwe totaal van 21 klokken.
In 1608 werden de nodige werken aan het uurwerk uitgevoerd door de lokale verantwoordelijke Thiery Fiefvet, terwijl Adriaan De Prys opnieuw gehaald werd om de zaak in goede banen te leiden: “Andries De Prys, clockspeelder, ontboden gheweest hebbende by der ghecommitteerde ter trezorie deser stede, om alhier te maken een instrument, ten fyne te spele accoordewys up de clocken van den beelfroode dezer stede metgaders om diverssche clocken up elcanderen te accorderen ende te helpen hanghen, ende te stellen diverssche tumelaren met huerlieder coperdraet, al dienende om ’t voornoemde clockspelen, heeft daartoe ghevachiert lxv daghen, daerinne begrepen ’t commen ende keeren naer huus, …”

Opvallend in deze rekening is het gebruik van de term tumelaren: zou dit kunnen wijzen op het gebruik van een tuimelsysteem in de zin zoals dit door Denyn ontwikkeld werd?
Helaas konden wij tot op heden geen bijkomende informatie opdiepen om de juiste draagwijdte ervan in deze rekening te achterhalen.
Het woord tumelaren duikt later eveneens nog een paar keer op in de rekeningen.

Eind 1608 werd ook een stadsbeiaardier aangesteld: Augustyn de Saint-Obert, afkomstig uit het Noord-Franse Cambrai. “Augustyn de St-Obert, anghenomen omme te wezen clockspeelder binnen dezer stede, tot vj lib. de weke, compt van xiijen weken, beghonnende den 28 december 1608 ….”
Hij genoot een vergoeding van 6 pond per week, in die tijd een behoorlijk bedrag.
De Saint-Obert was tevens betrokken bij de afwerking van de installatie, terwijl zijn broer Philips een viertal nieuwe klokjes mocht gieten. De functie van stadsbeiaardier werd doorgaans gekoppeld aan deze van organist van de Sint-Maartenskathedraal.
Augustyn De Saint-Obert werd in 1620 stadsbeiaardier van Gent in opvolging van Adrian De Prys.

Uit de stadsrekeningen blijkt dat er heel wat fout ging tijdens de installatie van het handbespeelde klokkenspel. Sommige klokken moesten bevestigd worden op een andere plaats en zelfs herstemd worden. Op een bepaald moment vond schepen Anthonis Le Coincte het noodzakelijk om zich ter plekke te vergewissen van de toestand:
“Anthonis Le Coincte, gheclommen up ’t beelfroot, omme oordre te stellen in ’t clockspelen, xl st.”

Dit ontlokte bij Edmond Vanderstraeten volgende commentaar (vertaling uit het Frans): “Men had zich beter van bij het begin gewend tot een installateur van beiaarden zoals te Mechelen, Antwerpen, of Amsterdam. Het Ieperse magistraat zou vast en zeker over een goedkoper instrument beschikt hebben dat veel vlugger speelklaar zou geweest zijn. Want de constructie van de beiaard sleepte nu meer dan één jaar aan.”

Uiteindelijk raakte het werk toch af. De 1ste handbespeelde beiaard had een omvang van 2 octaven, 25 klokken gegoten door minimaal 4 gieters: Jan Groignart, Jan Samyn, Philippe de Saint-Aubert en Jacobus Waghevens.
De meeste klokken van de oorspronkelijke beiaard werden in de daaropvolgende eeuwen vervangen of hergoten, zoals blijkt uit de inventaris uit 1870 (zie hierna).

Drie eeuwen zonder voldoening (1609-1910)

In de loop van de daaropvolgende jaren onderging de beiaard vaak ingrijpende wijzigingen. De 300ste verjaardag van de bevrijding van Ieper vormde in 1683 de aanleiding tot grootse herdenkings-feesten (Thuyndagfeesten).
De stads-magistraten besloten naar aanleiding hiervan ook de stadsbeiaard te vernieuwen en uit te breiden. Dit lezen we althans op klok n° 9 bij de inventaris uit 1877:
“DESEN BEJAERT IS VERGOETEN IN DE MAENT VAN OVST 1683 WESENDE HET DRIE HONDERSTE IAER VAN ONSE UBILEJE.”

Deze klok vormde de basis voor de vernieuwde beiaard, en was rijkelijk versierd. Ze diende tevens als poortklok en sloeg op het halfuur (de uurklok van 1307 bleef behouden).
Er werden 16 nieuwe klokken gegoten, 2 door Toussaint Cambron en 14 door Alexis Capelle (waarschijnlijk ter vervanging van oudere klokken); ook de beiaardkamer werd heringericht.

Verdere aanpassingen dateren van 1715 (12 nieuwe klokken gegoten door Antoine Bernaert) en 1742-1743 (1 klokje gegoten door Joseph Coursin; 8 nieuwe klokjes en 11 klokjes hergoten door François Guillemin). In 1772 kreeg Joris Dumery de opdracht om een grondige inspectie van de beiaard uit te voeren.
Hij leverde een gedetailleerd verslag af en goot eveneens twee nieuwe klokjes. Jammer genoeg is dit verslag verloren gegaan tijdens Wereldoorlog 1. In 1861 tenslotte leverde Severinus Van Aerschodt 3 klokjes.

Rond 1870 was de beiaard samengesteld uit 32 of 33 klokken, wat Edmond Vanderstraeten opnieuw een kritische bedenking ontlokte: “De beiaard van Ieper is momenteel (= rond 1867) samengesteld uit 33 klokken, die ongeveer drie oktaven omvatten. Hij biedt enkele restanten van de vroegere ingrepen, in het bijzonder in de verzameling appelkins.
De zwaarste (grootste) klokken dateren van 1544, 1667, 1677, 1683 (met de voorstelling van de Danse Macabre), en 1716. Dit is geschiedkundig interessant, maar harmonieus klinkt het instrument nauwelijks. Het is moeilijk om iets meer heterogeens te horen dan de klank die zich ontwikkelt uit een verzameling van klokken waar de 16de eeuw de 19de eeuw ontmoet.”

Gedurende de zomer van het jaar 1877 onderging de Hallentoren ingrijpende werken. Er waren stellingen aangebracht tot aan de campanile waar de toenmalige beiaard zich bevond. Alphonse Vandenpeereboom maakte van de gelegenheid gebruik om de klokken te laten inventariseren, de inscripties ervan te kopiëren en de diameters op te meten.
Dit gebeurde door toenmalig stadsarchitect Heyninx. De Ieperse beeldhouwer M.Thooris maakte afgietsels van de belangrijkste ornamenten die op de klokken voorkwamen. Deze afgietsels werden nadien gedeponeerd in het Stedelijk Museum maar gingen verloren tijdens Wereldoorlog 1. Vandenpeereboom heeft slechts één afbeelding opgenomen in zijn boek, meerbepaald een ‘Danse Macabre’ die hij uitvoerig beschrijft.

In tegenstelling tot Vanderstraeten telde hij slechts 32 beiaardklokken; als gieters vermeldt hij ondermeer Jacob Waghevens, Toussaint Cambron, Francois Guillemin, Antoine Bernaert, Joris Dumery, Severinus van Aerschodt naast een 13-tal klokken waarvan de gieter onbekend bleef.

Nieuwe beiaard in nieuwe beiaardkamer (1909 – 1918)

Op de drempel van de 20ste eeuw was de beiaard van het Ieperse Belfort samengesteld uit een amalgaam van klokken gegoten door diverse gieters uit diverse periodes – zeker naar onze normen zal dit niet bepaald aanleiding gegeven hebben tot veel muzikaal genot. Het valt trouwens op dat er tot op heden nauwelijks namen van Ieperse beiaardiers bekend gebleven zijn.

Zowat alles wat met belfort en beiaard te maken had was aan een grondige restauratie toe: de klokken zelf bevonden zich al eeuwenlang onbeschut in de open lantaarn terwijl ook de voorslag een grondig nazicht verdiende. Dit was ook de gemeenteraad niet ontgaan: raadslid Bouquet liet zich kennen als pleitbezorger voor een goed functionerende beiaard en voorslag. Zijn vraag om nieuwe melodieën op de rammel te zetten leidde tot de vaststelling dat dit niet meer kon zonder een grondige (en dure) restauratie van de trommel. Daar een dergelijke restauratie uiteindelijk niets zou wijzigen aan de kwaliteit van de beiaard zelf, groeide de idee om een nieuwe beiaard te installeren.

Er werd een commissie samengesteld waar ook Jef Denyn en Felix Van Aerschodt deel van uitmaakten. Een toonanalyse van de klokken door laatstgenoemde leerde dat er nauwelijks nog een klok bruikbaar was om in een nieuw geheel op te nemen: een uitbreiding van de bestaande beiaard was uitgesloten.
Er werd dus geopteerd voor een volledig nieuwe beiaard (inclusief automaat). Op 24 april 1909 besliste de gemeenteraad een nieuwe 3-oktaafsbeiaard aan te kopen en te installeren op de derde verdieping van het Belfort, omdat de voorziene 35 klokken onmogelijk allemaal bevestigd konden worden in de campanile. Deze beslissing bracht met zich mee dat er op de 3de verdieping galmgaten vrijgemaakt moesten worden, een ingrijpende verandering in het majestueuze gebouw.

De klokken werden geleverd door Felix Van Aerschodt. Deze laatste had in 1904 de Van den Gheyn-beiaard van Sint-Jacob op Coudenberg te Brussel (in de buurt van het huidige Koningsplein) gekocht. Deze klokken dateerden uit 1775 (opus 19); achttien ervan werden opgenomen in de nieuwe beiaard voor Ieper.
Felix Van Aerschodt goot 17 nieuwe klokken, zodat het geheel uit 35 klokken bestond. Voor het eerst in 300 jaar klonk er in Ieper een relatief homogene beiaard, die in een goed beschermde ruimte onderkomen vond. Tevens ontstond de unieke situatie dat de stad nu over twee beiaarden beschikte in één toren.

Deze aankoop gaf de plaatselijke pers gelegenheid te over om de toenmalige strijd tussen Katholieken en Liberalen ook op dit niveau uit te vechten. Twee kranten, respectievelijk ‘Le Journal d’Ypres’ en ‘Le Progrès’, berichtten regelmatig over de stand van zaken in het project. Beide namen geen blad voor de mond in hun totaal tegengestelde opvattingen over de nieuwe beiaard, wat voor de lezer van nu gezellige lectuur oplevert …

Intrigerend in dit verband is een artikel dat zich baseerde op een tekst die verschenen was in “Le journal de Roubaix”, waarin volgende vraag aan de orde kwam: voor welke type klokken moet er gekozen worden? De auteur meende dat er twee mogelijkheden waren: ofwel koos men voor een ‘normale’ klok, die vooral nadelen had: het gewicht, onvolmaakt en ‘middeleeuws’, lange uitklinktijd, … Er was volgens de auteur een alternatief mogelijk: een modern systeem van buisklokken dat alleen maar voordelen bood, niet in het minst om ze op eenvoudige manier zeer zuiver te stemmen. Volgens de auteur was deze ‘vernieuwing’ afkomstig uit Engeland en toen reeds verspreid in Frankrijk. Toch, zo besloot de auteur zijn betoog, was er één reden om in Ieper voor een traditioneel klokkenspel te kiezen: deze buisklokken hoorden thuis in een ‘moderne’ stad, terwijl ‘oude’ steden zoals Ieper beter af waren met een traditioneel klokkenspel. Zou dit verband houden met de beruchte Schulmerichklokken, dan wel een idee ontsproten aan de fantasie van een of andere penneridder?

De nieuwe beiaard van Ieper werd ingespeeld door Jef Denyn op zondag 15 augustus 1909 (Thuyndagfeesten). Het totaal gewicht van deze beiaard bedroeg 6389 kg. De basklok woog 1360 kg, de kleinste 9 kg. De basklok droeg een Nederlandstalig opschrift dat verwees naar deze restauratie. Eventuele inscripties op de andere klokken zijn niet bekend.
Aan de hand van foto’s (nalatenschap Prosper Verheyden, archief Koninklijke Beiaardschool) is er wel een beschrijving van de installatie van de beiaard mogelijk.
De klokken waren in vijf rijen recht onder elkaar opgehangen aan zware houten balken. Helemaal bovenaan bevonden zich de twaalf kleinste klokjes, daarna gevolgd door respectievelijk acht, zes, vier en drie klokken. De twee zwaarste klokken (respectievelijk 1360 en 990 kg.) flankeerden het onderste rek aan weerszijden, een weinig lager ten opzichte van de drie klokken. Steeds volgens deze foto’s, waren de klepels via een tuimelrek verbonden met het klavier dat zich iets lager achter de onderste rij klokken bevond.

De meningen over de kwaliteit van het instrument waren verdeeld, ondanks de optimistische geluiden die ‘Le Journal d’Ypres’ liet horen in de week die aan deze première voorafging. Desondanks bleken er een zestal klokken vals te klinken, terwijl er één klok moest vervangen worden.
Het werd een dankbaar onderwerp in de strijd tussen de twee rivaliserende politieke families van toen. Het stadsbestuur stelde een speciale commissie aan die haar bevindingen overmaakte aan Felix Van Aerschodt. Volgens ‘Le Journal d’Ypres’ was deze het volmondig eens met de conclusies van de commissie.

Een aantal klokken konden volgens hem ter plaatse in orde gebracht worden, terwijl hij beloofde om één klok te hergieten. Naar aanleiding van het aanbrengen van de galmborden in de opengemaakte vensters (dit gebeurde pas in januari 1910) schrijft ‘Le Journal d’Ypres’ dan ook dat de bewuste klok spoedig vervangen zou worden.
Bij de ingebruikstelling van de nieuwe trommel in maart 1910, met versteek door Jef Denyn, schrijft deze krant dat er nog andere aanpassingen zouden doorgaan om de kwaliteit van de beiaard op te voeren.
Na een concert van diezelfde Jef Denyn op 15 augustus 1910, wordt dit:
“…mais nous espérons bien que la seule cloche défectueuse qui gâte souvent l’ensemble, sera remplacée à bref délai”.
Deze klok werd nooit vervangen…

Toch moet deze beiaard, zeker wat betreft het aandeel van de klokken die door Van den Gheyn gegoten waren, een gevoelige verbetering betekend hebben voor de liefhebbers van torenmuziek in Ieper.
Eind 1910, anderhalf jaar na de installatie van de beiaard, stelde de gemeenteraad Noël Igodt aan als stadsbeiaardier in opvolging van U.Clement. De nieuw aangestelde beiaardier had blijkbaar nog niet veel ervaring: het verslag de gemeenteraad van 4 januari 1910 leert immers, op vraag van raadslid Bouquet naar de mogelijkheid enkele beiaardconcerten te programmeren gedurende de zomer: “M. de Voorzitter moet den ijver erkennen van den beiaardspeler tot het studeeren zijner kunst, en hij hoopt dat hij voort zal vooruitgaan. Hij gelooft nochtans niet dat er reeds kan sprake zijn van beiaard-concerten.”

Jammer genoeg was dit interessante klokkenspel geen lang leven beschoren: de naderende oorlogsdreiging maakte het normale leven in de stad vanaf augustus 1914 almaar moeilijker. Zo lezen we volgende getuigenissen in dagboeken van Ieperlingen:
“Zondag 2 oogst 1914: Het Tuindagfeest was stil en doodsch; (…). Beiaardconcert, muziekfeest, ….. zijn afgeschaft.”
“Maandag 28 september 1914: Van heden af zal de beiaard niet meer spelen, ook geen uur zal nog slaan en er mogen geen klokken meer geluid worden in kerken of kapellen na 6 ure ’s avonds.”

Toen de Britten de stad overnamen begon een jarenlange belegering en werd de stad voortdurend beschoten. Bij een van de eerste beschietingen werden Belfort en Lakenhallen zwaar getroffen. Over de brand van de Lakenhallen en Belfort op zondag 22 november schrijven ooggetuigen:
“Le dimanche 22 novembre c’était le bombardement des Halles, monument grandiose vanté dans l’histoire de l’art, la renommée d’Ypres. (…) D’abord une brêche de part et d’autre de la tour, puis l’horloge descend et le Carillon s’effondre; vers 11 ½ h. la tour prend feu; bientôt le monument n’était plus qu’un vaste brasier.”
“Den zondag 22 November rond 9 uur vallen talrijke bommen; zij treffen ons gebouw met ongemeene juistheid, (…). Het uurwerk alsook de twee beiaardspelen zijn dwars door den toren gevallen en eindelijk rond 11 ure treffen de brandbommen hun doel en stichten den wraakroependen brand. (…) En mijmerend bij uw geraamte, O lijdend kunstjuweel, neuriën wij in stilte: “Yper, Yper, op Uw grootheid weer betracht en nijverheid, en handel en werk voortgebracht! Dan zal de beiaard spelen uit al uw torentransen.””

De wederopbouw (1918-1963)

In november 1918 bleef er van de eens zo fiere middeleeuwse stad weinig of niets meer over. De wederopbouw gaf aanleiding tot heel uiteenlopende visies: de Britten dachten eraan om de ruïnes van het vernielde stadscentrum blijvend te laten getuigen van de vernietiging, de Ieperlingen zelf wilden niet liever dan het oude stadsbeeld opnieuw tot leven brengen. Uiteindelijk haalde die laatste visie het.
De wederopbouw begon pas in 1928, onder leiding van stadsarchitect Jules Coomans.
Bij de heropbouw van het Belfort werd van meet af aan ook rekening gehouden met de installatie van een beiaard. De beslissingsbevoegdheid voor het toekennen van de opdracht kwam toe aan een commissie, belast met de wederopbouw van de verwoeste gewesten.
Het stadsbestuur van Ieper had enkel een adviserende functie bij deze wederopbouw. De ontstaansgeschiedenis van deze beiaard kunnen we distilleren uit de briefwisseling tussen Marcel Michiels, Jef Denyn en Omer Michaux.

De toewijzing van de opdracht voor de nieuwe beiaard was een eerste klip die omzeild moest worden. Er ging flink wat concurrentiestrijd vooraf aan de toewijzing om deze beiaard te gieten: niet alleen Marcel Michiels (samen met Omer Michaux), Slegers-Causard, Constant Sergeys en Felix Van Aerschodt waren kandidaat, maar ook de gieterij van Gillet & Johnston, gevestigd in het Engelse Croydon was kandidaat om deze nieuwe beiaard te gieten.
Omer Michaux schrijft in dit verband op 20 februari 1933 naar Michiels:

“(…) Voici dont il s’agit: Johnston et Gillet travaillent fortement la place de Ypres pour enlever le carillon du Beffroi des halles. Heureusement pour nous Denyn est avec nous, mais nonobstant cela l’administration communale fait appel à la concurrence et c’est précisément pour ce motif que je vous ai demandé de vos meilleures conditions. (…)”

De definitieve toewijzing voor het gieten van beiaard viel uiteindelijk Marcel Michiels te beurt (begin juli 1933). Het aantal klokken bedroeg aanvankelijk 35 maar werd naderhand tot 36 vermeerderd. De montage in de toren moest samengaan met de afwerking van de Hallentoren: de beiaard kreeg haar historische plaats in de torenlantaarn.
In maart 1933 was Michiels bezig met de voorbereiding en het gieten van een beiaard voor de tentoonstelling ‘Belgique pittoresque’ in Chicago (Verenigde Staten van Amerika).
Het betrof een beiaard van 36 klokken, één klok meer dan de beiaard die men in Ieper wilde. Deze beiaard was begin mei 1933 afgewerkt en stond opgesteld in de ateliers van Désiré Somers te Mechelen. Daar er betaalmoeilijkheden dreigden met de opdrachtgever hield Michiels een stok achter de deur voor beide partijen (Ieper en Chicago): voor Ieper betekende het de keuze tussen de snelle levering van een voorraadbeiaard of langer wachten op een nieuw te gieten instrument. Uiteindelijk zou het Belfort van Ieper een geheel nieuw te gieten beiaard krijgen.

Krantenberichten leren ons dat het Belfort reeds vanaf de zomer van 1933 een nieuwe beiaard kon herbergen. Op zaterdag 1 juli van dat jaar werd de draak met veel luister op de torenspits bevestigd; in de lokale pers werd telkens ook de vraag gesteld wanneer de nieuwe beiaard klaar zou zijn.
De afwerking van de torenspits liep immers vertraging op door het uitblijven van de klokken. Uiteindelijk kwam de nieuwe Ieperse beiaard in januari 1934 klaar.
De keuring ging door op woensdag 24 januari in de ateliers van Michiels te Doornik door Jef Denyn, vergezeld door Staf Nees, Victor van Gheyseghem en een delegatie van het Ieperse stadsbestuur. Twee klokken zouden moeten vervangen worden (n° 4 en n° 12), terwijl er een viertal zwevingen vertoonden die moesten weggewerkt worden.

Tevens merkte hij op: “Wees zoo goed de beiaard te doorlopen en aandachtig nota te nemen van elke noot in oktaaf of dubbeloktaaf geslagen. Ons dunkt dat g’het medium octaaf kunt verbeteren. Als ge ready zijt verwittig mij onmiddellijk en sein aan Burgemeester Vander Ghote voor bijeenkomst ter gieterij.”

De tweede keuring in Doornik ging door op donderdag 22 februari, in het bijzijn van burgemeester Vander Ghote. De tijd begon te dringen, want de aannemer wachtte om de dakbedekking aan te brengen tot de klokken in de toren bevestigd waren.
Verder uitstel berokkende dan weer schade aan de constructie door de slechte weersomstandigheden. De montage in de toren ging door in de lente van 1934.
De definitieve keuring door Jef Denyn en de oplevering van de beiaard vonden plaats in de tweede helft van april.

De omvang van de beiaard bedroeg 36 klokken, met een totaal gewicht van ongeveer 3000 kg. De basklok woog 500 kg, de beiaard transponeerde een sext naar omhoog (basistoon A, klaviertoon c). In de toren werd er eveneens een luidklok (stormklok) opgehangen van 1800 kg die niet aangesloten werd op de beiaard.
Vanaf het begin bestonden er plannen om het hiaat tussen de toonhoogte van de Stormklok (d1) en de basklok van de beiaard (a1) op te vullen.
Deze uitbreiding werd nooit verwezenlijkt.

Oorspronkelijk was de officiële inhuldiging van Belfort en beiaard voorzien op 20 mei 1934, in aanwezigheid van Zijne Majesteit Albert I.
Het onverwacht overlijden van de vorst in februari 1934 maakte dat de inhuldiging door Victor van Geyseghem, uitsluitend uit treurmuziek bestond ter nagedachtenis van wijlen Albert I. De plechtige inhuldiging van het heropgebouwde Belfort en de nieuwe beiaard vond plaats op zondag 29 juli 1934, in aanwezigheid van Koning Leopold III.
Er waren concerten door Victor van Geyseghem, Jef Denyn, Géo Clement en Staf Nees. Ook Elie Ryckelynck, die toen net de beiaardstudie had aangevat, verzorgde een kort optreden. Hem was gevraagd om de functie van stadsbeiaardier op zich te nemen, een functie die hij gedurende meer dan zestig jaar met hart en ziel heeft uitgeoefend.

De ontvangst en beoordeling van de beiaard was zeker niet unaniem positief.
Michiels had in de jaren dertig een drukke correspondentie met een vooraanstaand Ieperling, Edouard Froidure, die plannen had om in zijn privé-kapel een lichte beiaard te installeren. Na het eerste concert door Victor Van Geyseghem liet Froidure niet na om Michiels te signaleren dat zowat iedereen de vooroorlogse beiaard verkoos met als argument: “plus sonore que le nouveau”.
Hijzelf deelde deze mening niet helemaal,maar bleek (samen met een anoniem gebleven muzikaal geschoolde getuige), weinig sympathie te hebben voor de Mechelse speelstijl:

“(…) mais elle était vivement choquée, comme moi-même, par l’abus des trémolo. Portables dans certains morceaux, sans emploi abusif, ils étaient intolérables dans ces morceaux graves et tristes qu’ils dénaturaient complètement. …”

Ook de klokken zelf vertoonden volgens hem onvolkomenheden: “Mais, …, ce qui manquait pour réussir … c’était une série de cloches empruntée aux octaves 1 et 2.”

Zeer harde kritiek kreeg Michiels in 1939 vanwege Arthur Lynds Bigelow, de toenmalige Amerikaanse stadsbeiaardier van Leuven. Deze had een klankanalyse van de klokken in Ieper verricht. In zijn verslag van 14 maart 1939 lichten we ter illustratie volgende passages:

“Ik kan tot mijn groote spijt onmogelijk instemmen met de algemeene roep en roem die de beiaard van Ieper als een van de mooiste deed uitkomen tijdens en na zijn onthulling. Mijn onderzoek toont me dat er een 15?tal klokken van slechte toon zijn, waarin de te stemmen harmonieken ongestemd zijn gebleven, …” “Het zijn de onvoldoend gestemde klokken die de Ieperschen beiaard zoo schraal, onzuiver en onaangenaam doen klinken. Daar bovendien het metaal niet van goede kwaliteit is, blijft de klank hard, zelfs waar de klokken goed zijn.”

Bigelow was op de hoogte van een mogelijke uitbreiding van de beiaard en waarschuwde onverbloemd voor een eventuele levering door Michiels. Zonder hem bij naam te noemen gaf hij ook Jef Denyn een veeg uit de pan:
“De manier waarop de eerste keuring van uw beiaard verliep verwonderd (sic) me ten zeerste, daar het onmogelijk schijnt dat een grondige keuring de klokken als zuiver zou kunnen beschouwd hebben.”

Zijn analyse ging vooral in op de boventonenstructuur van de klokken als voornaamste oorzaak van zijn kritiek en concludeerde dat 16 klokken niet voldeden om in een beiaard opgenomen worden.
Tenslotte waren er ook nog problemen met de klepels, waarvoor Michiels nieuwe grondstoffen gebruik had. Hierover schrijft hij op 4 december 1933 naar Froidure, waarbij hij koper of brons verkiest boven ijzer. Dit laatste geeft volgens Michiels een metaalachtige klank, wat hem niet zinde. Proefnemingen hadden zijn keuze bepaald, en dus zou hij deze grondstof ook voor de klepels van de beiaard in Ieper gebruiken.
Dit resulteerde niet echt in de verhoopte kwaliteit , zo leert stadsbeiaardier Elie Ryckelynck in een brief van 18 mei 1939 (ruim 5 jaar na de installatie!), waarschijnlijk gericht naar Omer Michaux: “Comme vous le savez, Mr. Michiels a reconnu que les boules de frappe en bronze de ces battants étaient défectueuses. A chaque instant de nouveaux battants se felent, ce qui procure aux cloches une sonorité absolument défectueuse.”
Verdere documentatie over de afloop van deze kwestie ontbreekt voorlopig.

Uitbreiding en verhuis van de beiaard (1960 – 2006)

Tijdens Wereldoorlog II bleef Ieper gespaard van nieuwe verwoestingen. Ook de beiaard ontsnapte aan de klokkenroof van de bezetter. Toch verging het de Michiels-beiaard van 1934 minder goed. De ophanging in de torenlantaarn stelde zware problemen voor het onderhoud en de kwaliteit van de beiaard. Het instrument bevond er zich totaal onbeschut tegen weer en wind, terwijl de steeds groeiende luchtverontreiniging het klokkenbrons in versneld tempo aantastte. In 1960 was de beiaard quasi onbespeelbaar geworden. Stadsbeiaardier Elie Ryckelynck bewoog hemel en aarde om de beiaard te laten restaureren en een betere plaats in de toren te geven.
Het stadsbestuur werd zich bewust van de situatie en de kwestie kwam geregeld aan bod in de gemeenteraad.

In het kader van het millennium van de stad (962-1962) besliste de gemeenteraad in 1961 om tot een grondige ingreep over te gaan: de beiaard zou op het derde verdiep van de Hallentoren zijn plaats krijgen en uitgebreid worden tot een volwaardig en modern instrument van 49 klokken.
Staf Nees werd aangesteld als adviseur. De werken werden formeel toegewezen aan de firma Bauwens-Goossens uit Gent, die als partner opereerde voor de Nederlandse gieter en installateur Petit & Fritsen uit Aale Rixtel.
Deze was verantwoordelijk voor de klokken en de installatie in de toren. Het klavier en de automaat werden vervaardigd door Frère uit Lo.

Alle klokken van de Michiels-beiaard uit 1934 werden in het najaar van 1962 overgebracht naar de gieterij in Aarle-Rixtel. Daar werden ze in november 1962 onderzocht in het bijzijn van Staf Nees. De kleinste klokjes van de oude beiaard moesten hergoten worden.
De overige klokken werden gereinigd en herstemd. Het voorstel van Petit & Fritsen om de klokken ook te zandstralen werd niet gevolgd.

De resterende Michiels-klokken werden aangevuld met 22 nieuwe klokken, gegoten van Petit & Fritsen. Het ging enerzijds om 8 klokken in het basregister en anderzijds om 14 discantklokjes. De basis van de beiaard werd nu een klok met toonhoogte C°, gewicht 2.494 kg., op het klavier als Bes aangesloten.
Het totaalgewicht van de beiaard bedroeg 11.892,- kg. De klokken waren begin april 1963 klaar, en werden door Staf Nees gekeurd op 13 april 1963 in de fabriek te Aarle-Rixtel, in het bijzijn van een afvaardiging van de stad Ieper.
Onder massale belangstelling werden de 49 klokken op 30 mei 1963 in de Kattenstad verwelkomd met het gelui van alle kerkklokken. De montage in de toren begon op 4 juni 1963 zodat de vernieuwde beiaard op 14 juli 1963 plechtig ingehuldigd kon worden.

Dit evenement genoot ruime belangstelling van de plaatselijke pers. Voor deze gelegenheid werd er ook een brochure opgesteld met gedetailleerde programma’s van de concerten en een historische schets van de Ieperse beiaard.
De concerten verzorgd door Staf Nees, Jacques Lannoy (Frankrijk) en stadsbeiaardier Elie Ryckelynck.

De huidige situatie van de beiaard gaat terug tot op de restauratie van 1963. Sindsdien zijn er slechts enkele ingrepen gebeurd: stadsbeiaardier Elie Ryckelynck paste enkele jaren later de tractuur van de beiaard aan volgens zijn eigen inzichten, waardoor het mogelijk werd om een zeer genuanceerd spel te ontwikkelen. Het klavier, dat volgens de Denynstandaard ontworpen is, werd in 2003 door Marc Van Eyck en de beide stadsbeiaardiers, Ludo Geloen en Geert Stube, in beperkte mate aangepast: de diepgang van de toetsen in het manueel werd gelijkgemaakt.

Overzicht stadsbeiaardiers

– 1608 – 1620 Augustyn de Saint-Ober
– rond 1683 Jan Piet Cappel (?)
– rond 1716 Hinderyck Joseph de Lestrez (?)
– ? – 1910 U. Clement
– 1910 – 1914 Noel Igodt
– 1934 – 1995 Elie Ryckelynck
– vanaf 1995 Ludo Geloen en Geert Stubbe

Merkwaardige feiten

-De stadsrekeningen in verband met de installatie van de eerste beiaard (1608-1609) vermelden enkele keren de term “tuimelaren” (zie tekst). Kan dit wijzen op een tuimelsysteem dat toegeschreven wordt aan Jef Denyn (3 eeuwen later!) in plaats van een broeksysteem?

-Bij de installatie van de Vanden Gheyn beiaard in 1909 vinden we een artikel over een nieuw soort klok (zie tekst). Is dit een voorloper van de beruchte Schulmerich klokken?

 

Tekst: Geert Stubbe