Sint-Maartenskerk Kortrijk

Geschiedenis van de beiaard van Kortrijk (Sint-Maartenskerk)

De vroegste beiaardgeschiedenis situeert zich in Kortrijk in de Halletoren
(cfr. VBV Magazine, jrg 12 nr. 4, december 2006, pag. 2 – 6).
Toen de Halletoren rond het begin van de 16de eeuw bouwvallig geworden was verhuisde men in 1520 de ganse installatie met uurwerk, klokken en beiaard naar de St.-Maartenstoren. De verdere evolutie tot een volwaardige beiaard voltrok zich dus in de St.-Maartenstoren die vanaf dat moment dienst deed als stadstoren.
Het zou tot 1994 duren voor er een nieuwe beiaard kwam in de Halletoren.

16de en 17de eeuw

Tussen 1546 en 1549 leverde Jan Wagheweys 1 acht klokken en drie schellen en er werden nog twee klokjes aangekocht in Oudenaarde. Er – en dat was dan wel heel vroeg in de ontstaansgeschiedenis van de beiaard – werd toen al een stokkenklavier aan deze klokkenreeks toegevoegd:
“Item betaelt den clocludere van twee reysen te commen prouvene de clocken, ende voor de clavieren, de pedalen ende ketenen te leverene…”. In 1586 leverde Isaïas Heuwijn 13 voorslagklokken. In die periode vinden we ook de eerste namen van beiaardiers: Jan du Pierre (dict Cloquette) rond 1570, en nadien Pieter Van Schellebrouc (alias blende pierken ) die iets minder werd betaald omdat hij “int tspelen ende beijaarden letter bedreven was “.
Toch had men het moeilijk om een opvolger te vinden. Men zocht tot in Halle en Soignies (Zinnik), probeerde met Michiel du Tours uit Rijsel maar die bleek gheen groot constenaer up de clocken. Uiteindelijk benoemde men Jan (de) la Waitte van Doornik. Onder laatstgenoemde werd een nieuwe beiaard met 19 nieuwe klokken van Florens Delecourt uit Douai geplaatst in de toren.
De werken verliepen echter niet zonder problemen. Thiery Fiefvet vorderde niet met de constructie van zijn nieuw torenuurwerk en werd uiteindelijk in de stadsgevangenis opgesloten. Hij verzocht om “te consenteren dat hy zal mueghen houden den voornomden thorre voor zynder vanghenes “...
De toren werd inderdaad zijn gevangenis tot het werk voltooid was!

In 1625 werd een nieuwe beiaardier benoemd: Jacques du Buus .
Hij werd opgevolgd in 1632 door Antoon Troost die in 1653 werd opgevolgd door Guillaume de Buus . In 1650 goot Geeraert van Halle vijf nieuwe zware klokken. Rond 1692 was Laurens Hannaert de stadsbeiaardier.
Hij keurde en stemde een beiaard te Menen maar speelde zelf te Kortrijk op een instrument dat in verval raakte.

18de eeuw: Dumery

In 1738 ontbood het stadsbestuur de Leuvense stadsbeiaardier Charles Jozef Peeters voor een onderzoek van de klokken die hergoten moesten worden.
Hij suggereerde wellicht om deze opdracht aan Georges Dumery (toen nog te Antwerpen) te gunnen. In december van datzelfde jaar kwamen de eerste 25 klokken te Kortrijk aan.
De daaropvolgende jaren mocht Dumery de beiaard uitbreiden tot 41 klokken :

“Alle de voorschreven clocken sal den aennemer moeten gieten draeijen ende leveren op het accoordt van voorseijde fondamentele clocke maerten, suijver ende armonieus in alle hunne consonanten te weten den naturelijcken moederthoon bourdon ofte naerclanck octave tertie quinte superoctave immers tot dat sij sullen goetgekeurt worden door liefhebbers bij d’heeren aenbesteders te denomeren “.

Op 25 april 1741 schreef Dumery dat het gieten van een nieuwe trommel goed geslaagd was en konden Jan en Antoon Dhondt uit Antwerpen het nieuwe uurwerk plaatsen. De trommel woog 2.500 kgr. en telde 18.000 vierkante gaten . Er werd advies gevraagd over het automatisch spel aan de Brugse stadsbeiaardier Adriaan Leemans.
Hij stelde voor 143 hamers te gebruiken “waer mede men sal kunnen versteken de alder moeijleijckste en kunstighste musieke als oock alle soorten van cleijn Aierkens “.

Het zou tot 1747 duren voor alles perfect functioneerde en voor de keurders (o.m. Jan Jozef Colfs uit Mechelen) tevreden waren. Beiaardiers volgden elkaar nu op: Jan Gomaar Bogaerts van Lier (keurde de Dumery-beiaard van Tielt in 1772), Jacob Hannaert, Jan Gomaar Bogaert jr. en zijn broer Peter Jozef.

Het was dit klokkenspel dat Dr. Charles Burney (1726-1814), die Europa rondreisde voor het samenstellen van een “General History of Music” , bij zijn aankomst vanuit Rijsel in Kortrijk in 1772 hoorde en hem ertoe aanzette de dag nadien de beiaard van Gent te bezoeken .

1862: de brandramp

Op 7 augustus 1862, omstreeks 15 uur, sloeg de bliksem in de toren :
“Toute la tour était en feu. Le cadran de l’horloge allait marquer 4 1/4 d’heures de l’après diner. Le carillon entonna comme d’habitude, son air bien connu. A peine avait-il fait retentir quelques notes, qu’il s’arrêta. Un frisson passa sur la foule. Tous tenaient les yeux attachés sur l’horloge. Le carillon achèvera-t-il l’air commencé, ou bien se taira-t-il pour toujours. Telle est la pensée que trahissent tous les regards. Un grand murmure se fait entendre : le carillon reprend son jeu; mais hélas ! le feu a détraqué le mécanisme. Comme un glas funèbre retentissent çà et là quelques notes discordantes; on dirais le dernier soupir, l’adieu suprême d’un agonisant. Quelques minutes après, notre horloge et notre beau carillon s’abimaient dans un gouffre de feu ! …” .

Het jammerlijke einde van de Kortrijkse beiaard .
Uit de bewaard gebleven opschriften van de zwaarste klokken blijkt dat ook de vroegere uurklok “Victor” (+ 1.724 kgr) van het stadsuurwerk van de Halletoren nog in gebruik was.

1865; Andreas L. J. Van Aerschodt: nieuwe luidklokken

Kort na de brand werd de wens uitgedrukt de torenspits te herbouwen en een nieuw torenuurwerk met automatisch spel en beiaard te voorzien.
In afwachting van de voltooiing van de restauratie werd de klok van de halle gebruikt als werk- en brandklok. De “hoge wacht” werd opnieuw het belfort ingestuurd om haar nachtelijke taak te vervullen.

In 1864 werden de plannen voor reconstructie van de campanile ingediend bij de hogere overheid :
“… Quant à la flèche de la tour, l’Administration Communale ne désire rien tant que de donner prompte satisfaction au vœu des habitants de Courtrai, qui sont, comme de juste, impatiens de voir réédifier, avec son campanile, son horloge et son carillon, ce monument auquel se rattachent tant de souvenirs, et qui aspirent au moment où sera rebâti ce clocher, qui leur était si cher et d’où partait, avec les joyeux accords du carillon, le signal des réjouissances publiques et des événements heureux pour la cité ou pour le pays; aussi s’occupe-t-elle du soin de faire étudier le plan de cette reconstruction. Si la flèche est toujours absente, du moins la tour n’est plus muette; c’est avec une véritable joie que les habitants de Courtrai ont vu la Fabrique de l’Eglise Saint-Martin mettre la plus louable diligence pour doter le beffroi de nouvelles cloches ….” .

De Kerkfabriek was dus niet blijven wachten en bestelde zelf zes nieuwe luidklokken bij André Louis Jean Van Aerschodt . De vijfde klok (“Jozef”) was een schenking van de familie De la Croix-Vandaele. Op 8 augustus 1865 werden deze klokken, die voor de gelegenheid waren opgesteld tegen het belfort, ingezegend door Mgr. Scherpereel, Vicaris-Generaal van het Bisdom Brugge.
Deze klokken werden opgehangen in de eerste klokkenkamer (het onderste gedeelte van de galmgaten). In de lente van 1876 was de reconstructie van de torenspits voltooid. Vier in steen gekapte chronogrammen (op de rondgang in de boog boven de ingang van de hoektorentjes) herinneren hieraan.

1880: Séverin Van Aerschodt: nieuwe beiaard

Tijdens de gemeenteraadszitting van 27 juni 1876 werd een Commissie belast met een voorbereidende studie omtrent de nieuwe stadsbeiaard.
De leden waren : Burgemeester Nolf, J. Carette, gemeenteraadslid en Ferdinand Van Eeckhout, direkteur van de Muziekschool. Zij legden een hoogst interessant rapport neer na een bezoek aan de beiaarden van Brugge, Antwerpen, Mechelen, Maastricht, Amsterdam, Den Haag, Delft en Rotterdam. De commissieleden bezochten de gieterijen Petit & Fritsen (Aarle-Rixtel, Nl.) en Van Aerschodt (Leuven). Daarnaast verzamelden zij stapels documentatie van constructeurs en klokkengieters.

De periode waarin dat alles gebeurde was doorslaggevend voor de beslissingen die zouden worden genomen. Vooral in Frankrijk was de 19°de eeuw voor de klokkengieters een lucratieve tijd: het klokkenpatrimonium diende na de massale opeisingen tijdens de Franse Revolutie bijna volledig hersteld te worden.
Later liet ook de Industriële Revolutie daar op beiaardgebied de grootste invloeden na. Er kon toch een beter klavier uitgedacht worden dan een slagtuig, ’t welk van zyne speelers weinig ander verdienst schijnt te vereischen dan lichaamssterkte…
In Frankrijk, waar het klassieke stokkenklavier minder bekend was, prezen verschillende constructeurs nieuwe mechanische klavieren aan .
Bij het indrukken van een (piano)toets werd een kracht vrijgemaakt die de klepel tegen de klokkenwand sloeg. Een gelijkaardig toestel met vliegwielen werd ook door Frédéric Smulders ontworpen te Maastricht. Op zo’n klavier liet de Kortrijkse commissie haar ogen vallen : “…. Het zw(o)egende slafelijk werk van den klokkenist heeft uit; de zwakke vinger-toppen van het kind zweven over het gladde klavier en de klokken, groot en klein slingeren en strengelen hun getingel of hun gebrom tot volksbede of vreugdelied te samen ” .

Geen ander dan dit wonderlijk klavier was goed genoeg voor de beiaard van Kortrijk: een op een harmonium lijkend klavier met twee pedaaltoetsen die de vliegwielen en raderen in beweging brachten. Iets dergelijks functioneerde perfect te Maastricht en zou een korte tijd functioneren op de beiaarden van Antwerpen, Roeselare en Hamburg.

De commissie had ook oor voor de kwaliteit van de beiaardklokken. Volgens hun bevindingen stond de beiaard van Antwerpen in Nederland als model voor klankkwaliteit; de beiaarden van Brugge en Mechelen bleken daar zelfs onbekend te zijn. Ondanks de meest uitgebreide tessituur (4 octaven) was de beiaard van Brugge
“celui qui laisse le plus à désirer sous le rapport de la justesse “.

Op 9 juli keurde de gemeenteraad de bestelling goed van 47 klokken voor een bedrag van 53.946,25 fr. Er werd een contract afgesloten met Séverin Van Aerschodt dat de precieze tonen bepaalde, de gewichten, samenstelling van het brons, enz.

Naast de beiaardklokken die in de open lantaarn van de campanile zouden worden opgehangen, plande men vier van de zes luidklokken in de beiaard in te schakelen. De derde luidklok (“Elooi”) had een onzuivere toon en moest hergoten worden. De inrichting werd toevertrouwd aan François De Flandre voor een bedrag van 6.110 fr. Intussen werd uitgekeken naar een nieuw torenuurwerk en zou men beslissen over de definitieve klavierkeuze.

De nieuwe beiaardklokken werden in 1880 te Leuven gegoten.
Het krachtige advies van de commissie, om een Smulders-klavier aan te kopen, werd gevolgd : “… ce qui permet de mettre en mouvement à la fois un beaucoup plus grand nombre de battons que par l’ancien méchanisme … (le système Smulders) impose moins de fatigue au Carillonneur, et … ces fonctions ne sont plus aujourd’hui, comme autrefois, du ressort exclusif de quelques spécialistes …” .
Met andere woorden, iedereen die klaviertoetsen van een piano of orgel kon bespelen kon nu ook beiaard spelen! Meer twijfel had men over de kwaliteit van de nieuwste torenuurwerken: ” …en général, les Villes et Fabriques d’Eglise …donnent la préférence aux moteurs électriques, toutefois le système n’est point encore assez ancien pour qu’on puisse affirmer qu’il ait dit son dernier mot… ” .

Men had immers een voor die tijd vernuftig nieuw torenuurwerk besteld bij Eduard Michiels te Mechelen : een uurwerk met gang, uurslag, half-uurslag, sturing van de speeltrommel en twee ingebouwde elektro-magneten die, in verbinding met de moederklok, één maal per dag het uurwerk corrigeerden. Sinds 1861 experimenteerde Michiels met elektrische overbrengingen.
Het uurwerk van de St.-Maartenstoren was een prototype vermits op dit soort mechanismen pas in 1882 een patent werd aangevraagd.

Dezelfde firma leverde ook een gietijzeren speeltrommel voor het automatisch spel. De trommel telde 15.300 gaten (180 maten voor 85 hamers) en 2.500 toonstiften. De nieuwe beiaard werd feestelijk ingespeeld op zaterdag 21 augustus 1880; op de vooravond van de kermis die, naar aanleiding van de viering te Brussel van de vijftigjarige Onafhankelijkheid met een week was uitgesteld. Pierre Callens werd de eerste beiaardier van dit instrument.
Een jaar nadien werden de werken aan de toren afgesloten met de herstelling van de stenen torentrap. Vernieuwing van de in de muur ingemetste treden zou inhouden dat de traptoren volledig moest herbouwd worden.
Om deze hoge kosten te vermijden werden de bestaande treden, waar nogal wat stukken uit losgekomen waren, bedekt met ijzeren platen. Sindsdien is de beklimming van de toren af en toe een spannende activiteit : door aanvriezing van condensatie veranderen deze treden in de winter wel eens in ijsspiegels….

Callens werd in 1911 opgevolgd door Arthur Vermeulen van wie we nog verschillende beiaardcomposities in ere kunnen houden .
In 1923 werd Hector Morelle tot stadsbeiaardier benoemd. Deze musicus concerteerde ook op de beiaarden van Brugge, Doornik, Luik en Mechelen.
In 1935 speelde hij op de Wereldtentoonstelling te Brussel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd beroep gedaan op (leerlingen van) de Beiaardschool te Mechelen om de concerten te verzorgen . Hoewel de beiaard in verval geraakte, werd hij nog regelmatig bespeeld door de organist van de St.-Maartenskerk, Albert Van Haute, tot ook dat niet meer mogelijk was.
Pas in 1974 werd de grote beiaardrestauratie voltooid. Gislain Pouseele kon de vernieuwde beiaard inspelen en bleef stadsbeiaardier tot 1985.
Sinds 1985 is Frank Deleu stadsbeiaardier, hij werd hierin opgevolgd door Koen Cosaert.

Was deze beiaard een aanwinst geweest voor de Stad? De meningen zijn verdeeld. De constructie, zoals deze bij de oprichting was opgevat hield problemen in. Het klavier voldeed niet lang vermits het al snel vervangen werd door een stokkenklavier.

Een tweede probleem was de grote afstand tussen de basklokken (de luidklokken, onderaan de verdieping met de galmgaten) en de beiaardklokken hoog in de open lantaarn. De beiaard kon niet homogeen klinken met een afstand van bijna twintig meter tussen de twee klokkenruimten.
De beiaardier kon evenmin een goede controle houden op het beiaardspel: van de luidklokken was aan het klavier (opgesteld tussen de uurwerkkamer en de open lantaarn), dankzij een bijgeplaatste geluidstrechter, nauwelijks iets te horen van de zware klokken.

Daarom adviseerde Jef Denyn bij restauraties in 1913 en 1927 om de beiaardklokken op te hangen in de vrije ruimte boven de luidklokken.. Toch werd dit advies voorlopig niet gevolgd. Men achtte het een te zware ingreep in het uiterlijk beeld van de toren die er zonder zichtbare klokjes te kaal zou bij staan.

Blijft nog het subjectieve aspect van de klankkwaliteit van de klokken. Ook hierover zijn de meningen thans nog verdeeld. De zeldzaamheid van deze klokkenreeks wordt geprezen (het is de enige bewaard gebleven zware beiaard uit de 19° eeuw) en men kijkt met een zekere mildheid aan tegen de typisch 19°de eeuwse stemtechnieken. De “romantische” klokken klinken warm door een versterking van de onderoctaven ten nadele van andere boventonen. Hiervoor werd een eng profiel gekozen waardoor de kleinere klokken minder rijk en minder lang uitklinken. Anderzijds moet het toch gezegd dat de samenklank te wensen overlaat. De opmerking van Alfons Schynkel Sr. (stadsbeiaardier te Oudenaarde) blijft vandaag nog geldig:
“… schone klokken – afzonderlijk gespeeld is het grootste deel goed – maar als ze in octaven of in akkoord moeten samenspelen, bekomt men een zeer wanluidende harmonie” – d.w.z. dat ze onderling niet in akkoord zijn.

1974: restauratie

De grote beiaardrestauratie van 1974 heeft veel goed gemaakt. De klokken werden eindelijk samengebracht boven de luidklokken.
Een nieuw klavier, met korte verbindingen, maakt het thans mogelijk met meer controle het beiaardspel te beheersen. Een nieuw (elektrisch) automatisch spel is gekoppeld aan een nieuw elektrisch torenuurwerk. Bij deze restauratie, uitgevoerd door klokkengieter Jacques Sergeys (Leuven) en Clock-o-Matic (Herent), werden al de beiaardklokken gereinigd en bijgestemd.
Enkele luidklokken werden bijgestemd in de toren zelf. Voor deze restauratie waren een aantal klokjes uit de toren verdwenen, andere waren eerder al uit veiligheidsoverwegingen naar beneden gebracht en opgeborgen in de stadsmagazijnen. Jacques Sergeys goot een nieuwe zware fa-klok (860 kgr.) en hergoot 17 beiaardklokjes (o.a. het volledige hoogste octaaf) volgens nog bestaande oorspronkelijke Van Aerschodt-profielen.

Sergeys probeerde ook de 19de eeuwse evenredige stemming om te buigen naar de middentoonstemming. Hierdoor zijn een aantal klokken onherroepelijk beschadigd. Een dergelijke ingreep zou vandaag onmogelijk zijn…

Sindsdien telt de Kortrijkse beiaard opnieuw 49 klokken op basis van de grootste en zwaarste Bes-klok van het land. De klokken zijn niet-transponerend aan het klavier gekoppeld. Ook in die zin is de beiaard van de St.-Maartenstoren de zwaarste (niet-transponerende) beiaard van het land. Tenslotte is deze beiaard voor de luisteraar ook uniek door zijn ligging : kan men zich een mooiere luisterplaats voorstellen dan het intieme kader van het prachtige Begijnhof ?
De Stadsbeiaard wordt afwisselend bespeeld met de beiaard in de Halletoren het jaar door op maandag om 18.00u. Tijdens de zomermaanden zijn er op maandagavond concerten.

Tekst: Frank Deleu

Geplaatst in Torens.