Belfort Ieper

Geschiedenis van de beiaard van Ieper

Voorgeschiedenis

Ieper is gegroeid uit een nederzetting gelegen op het kruispunt van de Ieperlee en een belangrijke weg die Rijsel met Brugge verbond. Halfweg de 11de eeuw gaf Boudewijn V, graaf van Vlaanderen het sein voor een explosieve groei van de stad.
De stad beschikte over een gemakkelijke weg naar zee (via Diksmuide) voor de aanvoer van wol uit Engeland, de belangrijkste grondstof voor de lakennijverheid. Anderzijds kon het afgewerkte product gemakkelijk geleverd worden tot ver over de grenzen heen (Genua, Rusland, Noord-Afrika).
Het hoogtepunt van deze groei situeert zich halfweg de 13de eeuw en bepaalde mee het karakteristieke beeld van de stad: de Grote Markt, gedomineerd door het gebouwencomplex van Lakenhallen, Belfort en Sint-Maartenskerk.
Deze werden voltooid in het begin van de 14de eeuw, toen de lakennijverheid in de stad stilaan over zijn hoogtepunt heen was. Het beleg van Ieper (1383) was de voorbode van moeilijke tijden, gekenmerkt door een tanende lakennijverheid en enkele pestepidemies die de stadsbevolking decimeerden.
Het plotse einde van een wekenlange belegering van de stad door de Engelsen en de Gentenaars werd toegeschreven aan Onze-Lieve-Vrouw van Thuyne.
Dit gaf de oorsprong aan het Thuyndagfeest, tot op vandaag een van de belangrijkste feestdagen voor de Ieperling.

De stille stad werd in 1914 opgeschrikt door Wereldoorlog 1: de Britse troepen wilden de vooruitgeschoven post aan het front voor geen prijs uit handen geven, de Duitse troepen beschoten de stad quasi onophoudelijk gedurende 4 jaar.
Op 11 november 1918 bleef er enkel nog een troosteloze puinhoop over.

Met de wederopbouw kwam de stad opnieuw tot leven, het middeleeuwse stadsbeeld werd hersteld. De herinnering aan de “Grooten Oorlog” en haar vele (Britse) slachtoffers spoorde de vele nazaten ertoe aan om stad en streek te bezoeken.
Het (front)toerisme werd een van de voornaamste troeven die de stad weer tot leven bracht, samen met talloze andere initiatieven en ontwikkelingen.

Belfort – stadsklokken – voorslag

Het Ieperse Belfort (of Hallentoren) speelde vanaf zijn voltooiing een centrale rol in het stadsleven. De toren bestond uit 3 verdiepingen, met ondermeer de schatkamer van de stad en het wapenarsenaal. De (beiaard)klokken hadden hun plaats in de torenlantaarn, met daaronder het “clockenluuders-huus”.
Uit de stadsrekeningen weten we met zekerheid dat er minstens 2 klokken bevestigd waren in het Belfort rond 1280, niet lang na de afwerking van de bouw van de Hallentoren: een stadsklok en een werckclocke.

Diezelfde rekeningen leren ons dat zowat een eeuw later, in 1377, klokgieter Jan Le Boom opdracht kreeg om een nieuwe uurklok te gieten. Deze klok zou ruim 5 eeuwen zijn centrale rol spelen. Tevens lezen we dat er zich in 1377 ook andere klokken in de toren bevonden, omschreven als clocketten.
Ze vormden samen waarschijnlijk een voorslag op de uurklok, een van de vroegste in Vlaanderen.

In 1543-1544 werd de voorslag volledig vernieuwd, hiervoor werden er 16 appeelkens besteld bij Jacob Waghevens te Mechelen. In 1574 werd ook het speelwiel vervangen door de Leuvense uurwerkmaker Hendrik van Breda. Rond die tijd vermelden de stadsrekeningen ook de naam van Jan Heins, organist aan de Sint-Maartenskerk als verantwoordelijke voor de versteek: “Meester Jan Heins, organiste, over den dienste van ’t instellen vanden sanck van toorloge, van eenen jaere verschenen te Paesschen xvc iiijxx, xxiiij lib.”

Andere omschrijvingen zijn: instellen van den sanck; stellen van den musycq up ’t speelwiel; regieren van ’t speelwiel – de versteek gebeurde waarschijnlijk jaarlijks tijdens de Stille Week. Ook toen de stad vanaf 1609 een stadsbeiaardier in dienst had bleef deze functie aanvankelijk gescheiden van de verantwoordelijkheid voor het automatisch speelwerk.
Dezelfde Jan Heins werd al in 1575 belast met een nieuwe uitbreiding van het speelwiel, hij ging hierbij zijn licht opsteken in steden als Gent, Aalst en Mechelen. Deze uitbreiding werd gerealiseerd in 1580. Jan Schoryn volgde Jan Heins op als verantwoordelijke voor de versteek.

Ook tijdens de installatie van de handbespeelde beiaard met stokkenklavier (1607-1609) werd er nog veel gesleuteld aan het uurwerk, het speelwiel en de verbinding met de klokken. De rekeningen vermelden bijvoorbeeld:
“Maistre Thyry Fyvet, oorelogemaker, van coope ende leverynghe van iijc noten dienende tot het speelwiel van ’t ooreloge deser stede,…”

De eerste beiaard (1608-1609)

In de Nederlanden had de handbespeelde beiaard ingang gevonden sedert het begin van de 16de eeuw. Zowat een eeuw later werden ook in Ieper de klokken van het Belfort voorzien van een stokkenklavier. Deze installatie bracht opnieuw ingrijpende wijzigingen met zich in het mechaniek van het uurwerk en de reeds aanwezige klokken in de Hallentoren. Adriaan de Prys, op dat ogenblik stadsbeiaardier van Gent, werd in 1602 naar Ieper uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen met de magistratuur. De realisatie zou pas doorgaan in 1608.

Er werden nieuwe klokken besteld bij Jean Groignart en Jean Samyn (of Sahuwyn). Diezelfde Groignart goot later ook enkele klokken voor de Gentse beiaard in 1618. Het is niet duidelijk hoeveel nieuwe klokken er precies gegoten werden: de stadsrekeningen vermelden het nieuwe totaal van 21 klokken.
In 1608 werden de nodige werken aan het uurwerk uitgevoerd door de lokale verantwoordelijke Thiery Fiefvet, terwijl Adriaan De Prys opnieuw gehaald werd om de zaak in goede banen te leiden: “Andries De Prys, clockspeelder, ontboden gheweest hebbende by der ghecommitteerde ter trezorie deser stede, om alhier te maken een instrument, ten fyne te spele accoordewys up de clocken van den beelfroode dezer stede metgaders om diverssche clocken up elcanderen te accorderen ende te helpen hanghen, ende te stellen diverssche tumelaren met huerlieder coperdraet, al dienende om ’t voornoemde clockspelen, heeft daartoe ghevachiert lxv daghen, daerinne begrepen ’t commen ende keeren naer huus, …”

Opvallend in deze rekening is het gebruik van de term tumelaren: zou dit kunnen wijzen op het gebruik van een tuimelsysteem in de zin zoals dit door Denyn ontwikkeld werd?
Helaas konden wij tot op heden geen bijkomende informatie opdiepen om de juiste draagwijdte ervan in deze rekening te achterhalen.
Het woord tumelaren duikt later eveneens nog een paar keer op in de rekeningen.

Eind 1608 werd ook een stadsbeiaardier aangesteld: Augustyn de Saint-Obert, afkomstig uit het Noord-Franse Cambrai. “Augustyn de St-Obert, anghenomen omme te wezen clockspeelder binnen dezer stede, tot vj lib. de weke, compt van xiijen weken, beghonnende den 28 december 1608 ….”
Hij genoot een vergoeding van 6 pond per week, in die tijd een behoorlijk bedrag.
De Saint-Obert was tevens betrokken bij de afwerking van de installatie, terwijl zijn broer Philips een viertal nieuwe klokjes mocht gieten. De functie van stadsbeiaardier werd doorgaans gekoppeld aan deze van organist van de Sint-Maartenskathedraal.
Augustyn De Saint-Obert werd in 1620 stadsbeiaardier van Gent in opvolging van Adrian De Prys.

Uit de stadsrekeningen blijkt dat er heel wat fout ging tijdens de installatie van het handbespeelde klokkenspel. Sommige klokken moesten bevestigd worden op een andere plaats en zelfs herstemd worden. Op een bepaald moment vond schepen Anthonis Le Coincte het noodzakelijk om zich ter plekke te vergewissen van de toestand:
“Anthonis Le Coincte, gheclommen up ’t beelfroot, omme oordre te stellen in ’t clockspelen, xl st.”

Dit ontlokte bij Edmond Vanderstraeten volgende commentaar (vertaling uit het Frans): “Men had zich beter van bij het begin gewend tot een installateur van beiaarden zoals te Mechelen, Antwerpen, of Amsterdam. Het Ieperse magistraat zou vast en zeker over een goedkoper instrument beschikt hebben dat veel vlugger speelklaar zou geweest zijn. Want de constructie van de beiaard sleepte nu meer dan één jaar aan.”

Uiteindelijk raakte het werk toch af. De 1ste handbespeelde beiaard had een omvang van 2 octaven, 25 klokken gegoten door minimaal 4 gieters: Jan Groignart, Jan Samyn, Philippe de Saint-Aubert en Jacobus Waghevens.
De meeste klokken van de oorspronkelijke beiaard werden in de daaropvolgende eeuwen vervangen of hergoten, zoals blijkt uit de inventaris uit 1870 (zie hierna).

Drie eeuwen zonder voldoening (1609-1910)

In de loop van de daaropvolgende jaren onderging de beiaard vaak ingrijpende wijzigingen. De 300ste verjaardag van de bevrijding van Ieper vormde in 1683 de aanleiding tot grootse herdenkings-feesten (Thuyndagfeesten).
De stads-magistraten besloten naar aanleiding hiervan ook de stadsbeiaard te vernieuwen en uit te breiden. Dit lezen we althans op klok n° 9 bij de inventaris uit 1877:
“DESEN BEJAERT IS VERGOETEN IN DE MAENT VAN OVST 1683 WESENDE HET DRIE HONDERSTE IAER VAN ONSE UBILEJE.”

Deze klok vormde de basis voor de vernieuwde beiaard, en was rijkelijk versierd. Ze diende tevens als poortklok en sloeg op het halfuur (de uurklok van 1307 bleef behouden).
Er werden 16 nieuwe klokken gegoten, 2 door Toussaint Cambron en 14 door Alexis Capelle (waarschijnlijk ter vervanging van oudere klokken); ook de beiaardkamer werd heringericht.

Verdere aanpassingen dateren van 1715 (12 nieuwe klokken gegoten door Antoine Bernaert) en 1742-1743 (1 klokje gegoten door Joseph Coursin; 8 nieuwe klokjes en 11 klokjes hergoten door François Guillemin). In 1772 kreeg Joris Dumery de opdracht om een grondige inspectie van de beiaard uit te voeren.
Hij leverde een gedetailleerd verslag af en goot eveneens twee nieuwe klokjes. Jammer genoeg is dit verslag verloren gegaan tijdens Wereldoorlog 1. In 1861 tenslotte leverde Severinus Van Aerschodt 3 klokjes.

Rond 1870 was de beiaard samengesteld uit 32 of 33 klokken, wat Edmond Vanderstraeten opnieuw een kritische bedenking ontlokte: “De beiaard van Ieper is momenteel (= rond 1867) samengesteld uit 33 klokken, die ongeveer drie oktaven omvatten. Hij biedt enkele restanten van de vroegere ingrepen, in het bijzonder in de verzameling appelkins.
De zwaarste (grootste) klokken dateren van 1544, 1667, 1677, 1683 (met de voorstelling van de Danse Macabre), en 1716. Dit is geschiedkundig interessant, maar harmonieus klinkt het instrument nauwelijks. Het is moeilijk om iets meer heterogeens te horen dan de klank die zich ontwikkelt uit een verzameling van klokken waar de 16de eeuw de 19de eeuw ontmoet.”

Gedurende de zomer van het jaar 1877 onderging de Hallentoren ingrijpende werken. Er waren stellingen aangebracht tot aan de campanile waar de toenmalige beiaard zich bevond. Alphonse Vandenpeereboom maakte van de gelegenheid gebruik om de klokken te laten inventariseren, de inscripties ervan te kopiëren en de diameters op te meten.
Dit gebeurde door toenmalig stadsarchitect Heyninx. De Ieperse beeldhouwer M.Thooris maakte afgietsels van de belangrijkste ornamenten die op de klokken voorkwamen. Deze afgietsels werden nadien gedeponeerd in het Stedelijk Museum maar gingen verloren tijdens Wereldoorlog 1. Vandenpeereboom heeft slechts één afbeelding opgenomen in zijn boek, meerbepaald een ‘Danse Macabre’ die hij uitvoerig beschrijft.

In tegenstelling tot Vanderstraeten telde hij slechts 32 beiaardklokken; als gieters vermeldt hij ondermeer Jacob Waghevens, Toussaint Cambron, Francois Guillemin, Antoine Bernaert, Joris Dumery, Severinus van Aerschodt naast een 13-tal klokken waarvan de gieter onbekend bleef.

Nieuwe beiaard in nieuwe beiaardkamer (1909 – 1918)

Op de drempel van de 20ste eeuw was de beiaard van het Ieperse Belfort samengesteld uit een amalgaam van klokken gegoten door diverse gieters uit diverse periodes – zeker naar onze normen zal dit niet bepaald aanleiding gegeven hebben tot veel muzikaal genot. Het valt trouwens op dat er tot op heden nauwelijks namen van Ieperse beiaardiers bekend gebleven zijn.

Zowat alles wat met belfort en beiaard te maken had was aan een grondige restauratie toe: de klokken zelf bevonden zich al eeuwenlang onbeschut in de open lantaarn terwijl ook de voorslag een grondig nazicht verdiende. Dit was ook de gemeenteraad niet ontgaan: raadslid Bouquet liet zich kennen als pleitbezorger voor een goed functionerende beiaard en voorslag. Zijn vraag om nieuwe melodieën op de rammel te zetten leidde tot de vaststelling dat dit niet meer kon zonder een grondige (en dure) restauratie van de trommel. Daar een dergelijke restauratie uiteindelijk niets zou wijzigen aan de kwaliteit van de beiaard zelf, groeide de idee om een nieuwe beiaard te installeren.

Er werd een commissie samengesteld waar ook Jef Denyn en Felix Van Aerschodt deel van uitmaakten. Een toonanalyse van de klokken door laatstgenoemde leerde dat er nauwelijks nog een klok bruikbaar was om in een nieuw geheel op te nemen: een uitbreiding van de bestaande beiaard was uitgesloten.
Er werd dus geopteerd voor een volledig nieuwe beiaard (inclusief automaat). Op 24 april 1909 besliste de gemeenteraad een nieuwe 3-oktaafsbeiaard aan te kopen en te installeren op de derde verdieping van het Belfort, omdat de voorziene 35 klokken onmogelijk allemaal bevestigd konden worden in de campanile. Deze beslissing bracht met zich mee dat er op de 3de verdieping galmgaten vrijgemaakt moesten worden, een ingrijpende verandering in het majestueuze gebouw.

De klokken werden geleverd door Felix Van Aerschodt. Deze laatste had in 1904 de Van den Gheyn-beiaard van Sint-Jacob op Coudenberg te Brussel (in de buurt van het huidige Koningsplein) gekocht. Deze klokken dateerden uit 1775 (opus 19); achttien ervan werden opgenomen in de nieuwe beiaard voor Ieper.
Felix Van Aerschodt goot 17 nieuwe klokken, zodat het geheel uit 35 klokken bestond. Voor het eerst in 300 jaar klonk er in Ieper een relatief homogene beiaard, die in een goed beschermde ruimte onderkomen vond. Tevens ontstond de unieke situatie dat de stad nu over twee beiaarden beschikte in één toren.

Deze aankoop gaf de plaatselijke pers gelegenheid te over om de toenmalige strijd tussen Katholieken en Liberalen ook op dit niveau uit te vechten. Twee kranten, respectievelijk ‘Le Journal d’Ypres’ en ‘Le Progrès’, berichtten regelmatig over de stand van zaken in het project. Beide namen geen blad voor de mond in hun totaal tegengestelde opvattingen over de nieuwe beiaard, wat voor de lezer van nu gezellige lectuur oplevert …

Intrigerend in dit verband is een artikel dat zich baseerde op een tekst die verschenen was in “Le journal de Roubaix”, waarin volgende vraag aan de orde kwam: voor welke type klokken moet er gekozen worden? De auteur meende dat er twee mogelijkheden waren: ofwel koos men voor een ‘normale’ klok, die vooral nadelen had: het gewicht, onvolmaakt en ‘middeleeuws’, lange uitklinktijd, … Er was volgens de auteur een alternatief mogelijk: een modern systeem van buisklokken dat alleen maar voordelen bood, niet in het minst om ze op eenvoudige manier zeer zuiver te stemmen. Volgens de auteur was deze ‘vernieuwing’ afkomstig uit Engeland en toen reeds verspreid in Frankrijk. Toch, zo besloot de auteur zijn betoog, was er één reden om in Ieper voor een traditioneel klokkenspel te kiezen: deze buisklokken hoorden thuis in een ‘moderne’ stad, terwijl ‘oude’ steden zoals Ieper beter af waren met een traditioneel klokkenspel. Zou dit verband houden met de beruchte Schulmerichklokken, dan wel een idee ontsproten aan de fantasie van een of andere penneridder?

De nieuwe beiaard van Ieper werd ingespeeld door Jef Denyn op zondag 15 augustus 1909 (Thuyndagfeesten). Het totaal gewicht van deze beiaard bedroeg 6389 kg. De basklok woog 1360 kg, de kleinste 9 kg. De basklok droeg een Nederlandstalig opschrift dat verwees naar deze restauratie. Eventuele inscripties op de andere klokken zijn niet bekend.
Aan de hand van foto’s (nalatenschap Prosper Verheyden, archief Koninklijke Beiaardschool) is er wel een beschrijving van de installatie van de beiaard mogelijk.
De klokken waren in vijf rijen recht onder elkaar opgehangen aan zware houten balken. Helemaal bovenaan bevonden zich de twaalf kleinste klokjes, daarna gevolgd door respectievelijk acht, zes, vier en drie klokken. De twee zwaarste klokken (respectievelijk 1360 en 990 kg.) flankeerden het onderste rek aan weerszijden, een weinig lager ten opzichte van de drie klokken. Steeds volgens deze foto’s, waren de klepels via een tuimelrek verbonden met het klavier dat zich iets lager achter de onderste rij klokken bevond.

De meningen over de kwaliteit van het instrument waren verdeeld, ondanks de optimistische geluiden die ‘Le Journal d’Ypres’ liet horen in de week die aan deze première voorafging. Desondanks bleken er een zestal klokken vals te klinken, terwijl er één klok moest vervangen worden.
Het werd een dankbaar onderwerp in de strijd tussen de twee rivaliserende politieke families van toen. Het stadsbestuur stelde een speciale commissie aan die haar bevindingen overmaakte aan Felix Van Aerschodt. Volgens ‘Le Journal d’Ypres’ was deze het volmondig eens met de conclusies van de commissie.

Een aantal klokken konden volgens hem ter plaatse in orde gebracht worden, terwijl hij beloofde om één klok te hergieten. Naar aanleiding van het aanbrengen van de galmborden in de opengemaakte vensters (dit gebeurde pas in januari 1910) schrijft ‘Le Journal d’Ypres’ dan ook dat de bewuste klok spoedig vervangen zou worden.
Bij de ingebruikstelling van de nieuwe trommel in maart 1910, met versteek door Jef Denyn, schrijft deze krant dat er nog andere aanpassingen zouden doorgaan om de kwaliteit van de beiaard op te voeren.
Na een concert van diezelfde Jef Denyn op 15 augustus 1910, wordt dit:
“…mais nous espérons bien que la seule cloche défectueuse qui gâte souvent l’ensemble, sera remplacée à bref délai”.
Deze klok werd nooit vervangen…

Toch moet deze beiaard, zeker wat betreft het aandeel van de klokken die door Van den Gheyn gegoten waren, een gevoelige verbetering betekend hebben voor de liefhebbers van torenmuziek in Ieper.
Eind 1910, anderhalf jaar na de installatie van de beiaard, stelde de gemeenteraad Noël Igodt aan als stadsbeiaardier in opvolging van U.Clement. De nieuw aangestelde beiaardier had blijkbaar nog niet veel ervaring: het verslag de gemeenteraad van 4 januari 1910 leert immers, op vraag van raadslid Bouquet naar de mogelijkheid enkele beiaardconcerten te programmeren gedurende de zomer: “M. de Voorzitter moet den ijver erkennen van den beiaardspeler tot het studeeren zijner kunst, en hij hoopt dat hij voort zal vooruitgaan. Hij gelooft nochtans niet dat er reeds kan sprake zijn van beiaard-concerten.”

Jammer genoeg was dit interessante klokkenspel geen lang leven beschoren: de naderende oorlogsdreiging maakte het normale leven in de stad vanaf augustus 1914 almaar moeilijker. Zo lezen we volgende getuigenissen in dagboeken van Ieperlingen:
“Zondag 2 oogst 1914: Het Tuindagfeest was stil en doodsch; (…). Beiaardconcert, muziekfeest, ….. zijn afgeschaft.”
“Maandag 28 september 1914: Van heden af zal de beiaard niet meer spelen, ook geen uur zal nog slaan en er mogen geen klokken meer geluid worden in kerken of kapellen na 6 ure ’s avonds.”

Toen de Britten de stad overnamen begon een jarenlange belegering en werd de stad voortdurend beschoten. Bij een van de eerste beschietingen werden Belfort en Lakenhallen zwaar getroffen. Over de brand van de Lakenhallen en Belfort op zondag 22 november schrijven ooggetuigen:
“Le dimanche 22 novembre c’était le bombardement des Halles, monument grandiose vanté dans l’histoire de l’art, la renommée d’Ypres. (…) D’abord une brêche de part et d’autre de la tour, puis l’horloge descend et le Carillon s’effondre; vers 11 ½ h. la tour prend feu; bientôt le monument n’était plus qu’un vaste brasier.”
“Den zondag 22 November rond 9 uur vallen talrijke bommen; zij treffen ons gebouw met ongemeene juistheid, (…). Het uurwerk alsook de twee beiaardspelen zijn dwars door den toren gevallen en eindelijk rond 11 ure treffen de brandbommen hun doel en stichten den wraakroependen brand. (…) En mijmerend bij uw geraamte, O lijdend kunstjuweel, neuriën wij in stilte: “Yper, Yper, op Uw grootheid weer betracht en nijverheid, en handel en werk voortgebracht! Dan zal de beiaard spelen uit al uw torentransen.””

De wederopbouw (1918-1963)

In november 1918 bleef er van de eens zo fiere middeleeuwse stad weinig of niets meer over. De wederopbouw gaf aanleiding tot heel uiteenlopende visies: de Britten dachten eraan om de ruïnes van het vernielde stadscentrum blijvend te laten getuigen van de vernietiging, de Ieperlingen zelf wilden niet liever dan het oude stadsbeeld opnieuw tot leven brengen. Uiteindelijk haalde die laatste visie het.
De wederopbouw begon pas in 1928, onder leiding van stadsarchitect Jules Coomans.
Bij de heropbouw van het Belfort werd van meet af aan ook rekening gehouden met de installatie van een beiaard. De beslissingsbevoegdheid voor het toekennen van de opdracht kwam toe aan een commissie, belast met de wederopbouw van de verwoeste gewesten.
Het stadsbestuur van Ieper had enkel een adviserende functie bij deze wederopbouw. De ontstaansgeschiedenis van deze beiaard kunnen we distilleren uit de briefwisseling tussen Marcel Michiels, Jef Denyn en Omer Michaux.

De toewijzing van de opdracht voor de nieuwe beiaard was een eerste klip die omzeild moest worden. Er ging flink wat concurrentiestrijd vooraf aan de toewijzing om deze beiaard te gieten: niet alleen Marcel Michiels (samen met Omer Michaux), Slegers-Causard, Constant Sergeys en Felix Van Aerschodt waren kandidaat, maar ook de gieterij van Gillet & Johnston, gevestigd in het Engelse Croydon was kandidaat om deze nieuwe beiaard te gieten.
Omer Michaux schrijft in dit verband op 20 februari 1933 naar Michiels:

“(…) Voici dont il s’agit: Johnston et Gillet travaillent fortement la place de Ypres pour enlever le carillon du Beffroi des halles. Heureusement pour nous Denyn est avec nous, mais nonobstant cela l’administration communale fait appel à la concurrence et c’est précisément pour ce motif que je vous ai demandé de vos meilleures conditions. (…)”

De definitieve toewijzing voor het gieten van beiaard viel uiteindelijk Marcel Michiels te beurt (begin juli 1933). Het aantal klokken bedroeg aanvankelijk 35 maar werd naderhand tot 36 vermeerderd. De montage in de toren moest samengaan met de afwerking van de Hallentoren: de beiaard kreeg haar historische plaats in de torenlantaarn.
In maart 1933 was Michiels bezig met de voorbereiding en het gieten van een beiaard voor de tentoonstelling ‘Belgique pittoresque’ in Chicago (Verenigde Staten van Amerika).
Het betrof een beiaard van 36 klokken, één klok meer dan de beiaard die men in Ieper wilde. Deze beiaard was begin mei 1933 afgewerkt en stond opgesteld in de ateliers van Désiré Somers te Mechelen. Daar er betaalmoeilijkheden dreigden met de opdrachtgever hield Michiels een stok achter de deur voor beide partijen (Ieper en Chicago): voor Ieper betekende het de keuze tussen de snelle levering van een voorraadbeiaard of langer wachten op een nieuw te gieten instrument. Uiteindelijk zou het Belfort van Ieper een geheel nieuw te gieten beiaard krijgen.

Krantenberichten leren ons dat het Belfort reeds vanaf de zomer van 1933 een nieuwe beiaard kon herbergen. Op zaterdag 1 juli van dat jaar werd de draak met veel luister op de torenspits bevestigd; in de lokale pers werd telkens ook de vraag gesteld wanneer de nieuwe beiaard klaar zou zijn.
De afwerking van de torenspits liep immers vertraging op door het uitblijven van de klokken. Uiteindelijk kwam de nieuwe Ieperse beiaard in januari 1934 klaar.
De keuring ging door op woensdag 24 januari in de ateliers van Michiels te Doornik door Jef Denyn, vergezeld door Staf Nees, Victor van Gheyseghem en een delegatie van het Ieperse stadsbestuur. Twee klokken zouden moeten vervangen worden (n° 4 en n° 12), terwijl er een viertal zwevingen vertoonden die moesten weggewerkt worden.

Tevens merkte hij op: “Wees zoo goed de beiaard te doorlopen en aandachtig nota te nemen van elke noot in oktaaf of dubbeloktaaf geslagen. Ons dunkt dat g’het medium octaaf kunt verbeteren. Als ge ready zijt verwittig mij onmiddellijk en sein aan Burgemeester Vander Ghote voor bijeenkomst ter gieterij.”

De tweede keuring in Doornik ging door op donderdag 22 februari, in het bijzijn van burgemeester Vander Ghote. De tijd begon te dringen, want de aannemer wachtte om de dakbedekking aan te brengen tot de klokken in de toren bevestigd waren.
Verder uitstel berokkende dan weer schade aan de constructie door de slechte weersomstandigheden. De montage in de toren ging door in de lente van 1934.
De definitieve keuring door Jef Denyn en de oplevering van de beiaard vonden plaats in de tweede helft van april.

De omvang van de beiaard bedroeg 36 klokken, met een totaal gewicht van ongeveer 3000 kg. De basklok woog 500 kg, de beiaard transponeerde een sext naar omhoog (basistoon A, klaviertoon c). In de toren werd er eveneens een luidklok (stormklok) opgehangen van 1800 kg die niet aangesloten werd op de beiaard.
Vanaf het begin bestonden er plannen om het hiaat tussen de toonhoogte van de Stormklok (d1) en de basklok van de beiaard (a1) op te vullen.
Deze uitbreiding werd nooit verwezenlijkt.

Oorspronkelijk was de officiële inhuldiging van Belfort en beiaard voorzien op 20 mei 1934, in aanwezigheid van Zijne Majesteit Albert I.
Het onverwacht overlijden van de vorst in februari 1934 maakte dat de inhuldiging door Victor van Geyseghem, uitsluitend uit treurmuziek bestond ter nagedachtenis van wijlen Albert I. De plechtige inhuldiging van het heropgebouwde Belfort en de nieuwe beiaard vond plaats op zondag 29 juli 1934, in aanwezigheid van Koning Leopold III.
Er waren concerten door Victor van Geyseghem, Jef Denyn, Géo Clement en Staf Nees. Ook Elie Ryckelynck, die toen net de beiaardstudie had aangevat, verzorgde een kort optreden. Hem was gevraagd om de functie van stadsbeiaardier op zich te nemen, een functie die hij gedurende meer dan zestig jaar met hart en ziel heeft uitgeoefend.

De ontvangst en beoordeling van de beiaard was zeker niet unaniem positief.
Michiels had in de jaren dertig een drukke correspondentie met een vooraanstaand Ieperling, Edouard Froidure, die plannen had om in zijn privé-kapel een lichte beiaard te installeren. Na het eerste concert door Victor Van Geyseghem liet Froidure niet na om Michiels te signaleren dat zowat iedereen de vooroorlogse beiaard verkoos met als argument: “plus sonore que le nouveau”.
Hijzelf deelde deze mening niet helemaal,maar bleek (samen met een anoniem gebleven muzikaal geschoolde getuige), weinig sympathie te hebben voor de Mechelse speelstijl:

“(…) mais elle était vivement choquée, comme moi-même, par l’abus des trémolo. Portables dans certains morceaux, sans emploi abusif, ils étaient intolérables dans ces morceaux graves et tristes qu’ils dénaturaient complètement. …”

Ook de klokken zelf vertoonden volgens hem onvolkomenheden: “Mais, …, ce qui manquait pour réussir … c’était une série de cloches empruntée aux octaves 1 et 2.”

Zeer harde kritiek kreeg Michiels in 1939 vanwege Arthur Lynds Bigelow, de toenmalige Amerikaanse stadsbeiaardier van Leuven. Deze had een klankanalyse van de klokken in Ieper verricht. In zijn verslag van 14 maart 1939 lichten we ter illustratie volgende passages:

“Ik kan tot mijn groote spijt onmogelijk instemmen met de algemeene roep en roem die de beiaard van Ieper als een van de mooiste deed uitkomen tijdens en na zijn onthulling. Mijn onderzoek toont me dat er een 15?tal klokken van slechte toon zijn, waarin de te stemmen harmonieken ongestemd zijn gebleven, …” “Het zijn de onvoldoend gestemde klokken die de Ieperschen beiaard zoo schraal, onzuiver en onaangenaam doen klinken. Daar bovendien het metaal niet van goede kwaliteit is, blijft de klank hard, zelfs waar de klokken goed zijn.”

Bigelow was op de hoogte van een mogelijke uitbreiding van de beiaard en waarschuwde onverbloemd voor een eventuele levering door Michiels. Zonder hem bij naam te noemen gaf hij ook Jef Denyn een veeg uit de pan:
“De manier waarop de eerste keuring van uw beiaard verliep verwonderd (sic) me ten zeerste, daar het onmogelijk schijnt dat een grondige keuring de klokken als zuiver zou kunnen beschouwd hebben.”

Zijn analyse ging vooral in op de boventonenstructuur van de klokken als voornaamste oorzaak van zijn kritiek en concludeerde dat 16 klokken niet voldeden om in een beiaard opgenomen worden.
Tenslotte waren er ook nog problemen met de klepels, waarvoor Michiels nieuwe grondstoffen gebruik had. Hierover schrijft hij op 4 december 1933 naar Froidure, waarbij hij koper of brons verkiest boven ijzer. Dit laatste geeft volgens Michiels een metaalachtige klank, wat hem niet zinde. Proefnemingen hadden zijn keuze bepaald, en dus zou hij deze grondstof ook voor de klepels van de beiaard in Ieper gebruiken.
Dit resulteerde niet echt in de verhoopte kwaliteit , zo leert stadsbeiaardier Elie Ryckelynck in een brief van 18 mei 1939 (ruim 5 jaar na de installatie!), waarschijnlijk gericht naar Omer Michaux: “Comme vous le savez, Mr. Michiels a reconnu que les boules de frappe en bronze de ces battants étaient défectueuses. A chaque instant de nouveaux battants se felent, ce qui procure aux cloches une sonorité absolument défectueuse.”
Verdere documentatie over de afloop van deze kwestie ontbreekt voorlopig.

Uitbreiding en verhuis van de beiaard (1960 – 2006)

Tijdens Wereldoorlog II bleef Ieper gespaard van nieuwe verwoestingen. Ook de beiaard ontsnapte aan de klokkenroof van de bezetter. Toch verging het de Michiels-beiaard van 1934 minder goed. De ophanging in de torenlantaarn stelde zware problemen voor het onderhoud en de kwaliteit van de beiaard. Het instrument bevond er zich totaal onbeschut tegen weer en wind, terwijl de steeds groeiende luchtverontreiniging het klokkenbrons in versneld tempo aantastte. In 1960 was de beiaard quasi onbespeelbaar geworden. Stadsbeiaardier Elie Ryckelynck bewoog hemel en aarde om de beiaard te laten restaureren en een betere plaats in de toren te geven.
Het stadsbestuur werd zich bewust van de situatie en de kwestie kwam geregeld aan bod in de gemeenteraad.

In het kader van het millennium van de stad (962-1962) besliste de gemeenteraad in 1961 om tot een grondige ingreep over te gaan: de beiaard zou op het derde verdiep van de Hallentoren zijn plaats krijgen en uitgebreid worden tot een volwaardig en modern instrument van 49 klokken.
Staf Nees werd aangesteld als adviseur. De werken werden formeel toegewezen aan de firma Bauwens-Goossens uit Gent, die als partner opereerde voor de Nederlandse gieter en installateur Petit & Fritsen uit Aale Rixtel.
Deze was verantwoordelijk voor de klokken en de installatie in de toren. Het klavier en de automaat werden vervaardigd door Frère uit Lo.

Alle klokken van de Michiels-beiaard uit 1934 werden in het najaar van 1962 overgebracht naar de gieterij in Aarle-Rixtel. Daar werden ze in november 1962 onderzocht in het bijzijn van Staf Nees. De kleinste klokjes van de oude beiaard moesten hergoten worden.
De overige klokken werden gereinigd en herstemd. Het voorstel van Petit & Fritsen om de klokken ook te zandstralen werd niet gevolgd.

De resterende Michiels-klokken werden aangevuld met 22 nieuwe klokken, gegoten van Petit & Fritsen. Het ging enerzijds om 8 klokken in het basregister en anderzijds om 14 discantklokjes. De basis van de beiaard werd nu een klok met toonhoogte C°, gewicht 2.494 kg., op het klavier als Bes aangesloten.
Het totaalgewicht van de beiaard bedroeg 11.892,- kg. De klokken waren begin april 1963 klaar, en werden door Staf Nees gekeurd op 13 april 1963 in de fabriek te Aarle-Rixtel, in het bijzijn van een afvaardiging van de stad Ieper.
Onder massale belangstelling werden de 49 klokken op 30 mei 1963 in de Kattenstad verwelkomd met het gelui van alle kerkklokken. De montage in de toren begon op 4 juni 1963 zodat de vernieuwde beiaard op 14 juli 1963 plechtig ingehuldigd kon worden.

Dit evenement genoot ruime belangstelling van de plaatselijke pers. Voor deze gelegenheid werd er ook een brochure opgesteld met gedetailleerde programma’s van de concerten en een historische schets van de Ieperse beiaard.
De concerten verzorgd door Staf Nees, Jacques Lannoy (Frankrijk) en stadsbeiaardier Elie Ryckelynck.

De huidige situatie van de beiaard gaat terug tot op de restauratie van 1963. Sindsdien zijn er slechts enkele ingrepen gebeurd: stadsbeiaardier Elie Ryckelynck paste enkele jaren later de tractuur van de beiaard aan volgens zijn eigen inzichten, waardoor het mogelijk werd om een zeer genuanceerd spel te ontwikkelen. Het klavier, dat volgens de Denynstandaard ontworpen is, werd in 2003 door Marc Van Eyck en de beide stadsbeiaardiers, Ludo Geloen en Geert Stube, in beperkte mate aangepast: de diepgang van de toetsen in het manueel werd gelijkgemaakt.

Overzicht stadsbeiaardiers

– 1608 – 1620 Augustyn de Saint-Ober
– rond 1683 Jan Piet Cappel (?)
– rond 1716 Hinderyck Joseph de Lestrez (?)
– ? – 1910 U. Clement
– 1910 – 1914 Noel Igodt
– 1934 – 1995 Elie Ryckelynck
– vanaf 1995 Ludo Geloen en Geert Stubbe

Merkwaardige feiten

-De stadsrekeningen in verband met de installatie van de eerste beiaard (1608-1609) vermelden enkele keren de term “tuimelaren” (zie tekst). Kan dit wijzen op een tuimelsysteem dat toegeschreven wordt aan Jef Denyn (3 eeuwen later!) in plaats van een broeksysteem?

-Bij de installatie van de Vanden Gheyn beiaard in 1909 vinden we een artikel over een nieuw soort klok (zie tekst). Is dit een voorloper van de beruchte Schulmerich klokken?

 

Tekst: Geert Stubbe

Geplaatst in Torens.