Geschiedenis van de beiaard van IzegemDe Sint-HiloniuskerkDe Sint-Hiloniuskerk, in de volksmond de Sint-Tillokerk, beheerst met spitse toren, 71 meter hoog, het stadsbeeld van Izegem. Op 23 augustus 1568 werd de kerk geplunderd en zwaar beschadigd tijdens de beeldenstorm. De herstelwerken startten pas in 1604. De bisschop van Doornik wijdde in 1617 de zes altaren in. Tijdens de Franse overheersing werd de kerk in 1797 gesloten. Pas in 1802 ging ze weer open voor de eredienst. Omdat de kerk te klein geworden was voor de alsmaar groeiende bevolking van Izegem werd ze in 1852 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw gebouw. Kanunnik Tanghe schrijft hierover : “Sedert menigvuldige jaren, klaegden de ingezetenen van Iseghem, zonder ophouden, omdat het, in hunnen al te kleine kerke, op de zondagen binnen de goddellijke diensten niet meer houdelijk was. Architect Pierre Croquison ontwierp een driebeukige hallenkerk met monumentale westertoren in neogotische stijl. De eerste steenlegging gebeurde door Monseigneur Mallou op 2 september 1852. Het gebouw werd voltooid in 1855 en de kerk werd in hetzelfde jaar nog in gebruik genomen. Voor de torenspits gebruikte de architect een constructie van ijzeren balken – voor die tijd een primeur. Deze was pas af in 1868. De voorslag uit 1550In 1550 werd voor de kerk van Izegem een voorslag van 8 klokken gegoten met een zwaardere uurklok van 4200 pond . De samenstelling van deze voorslag kon in 1862 nog afgeleid worden uit het aantal lichters op het bewaard gebleven trommelspeelwerk . Bij het gieten van een nieuwe beiaard in 1768 werden twee klokken als brons ingeleverd met de opschriften : – Klok n°5 : “Jacob es mynne name. MCCCCCL. Sustinuit anima mea in verbo ejus : speravit anima mea in Domino.” In 1862 bestonden nog 4 klokjes van de voorslag en ze droegen als opschrift : – Klok n°2 : “Carolus es mynne name. MCCCCCL. Fiant aures tuae intendentes in vocem deprecationis meae.” De klok n°7 wordt ook vermeld op de lijst van de in 1768 als brons ingeleverde klokken. Ofwel hergoot Barbieux deze met het zelfde opschrift, of hij behield ze in de nieuwe beiaard. De naam en het opschrift van klok n°1 zijn niet bewaard gebleven. In analogie met de andere opschriften noemde deze klok wellicht Hillonius en had ze als opschrift het eerste vers “De profundis clamavi ad te Domine, Domine exaudi vocem meam”. De eerste beiaard (1617-1618)In 1617-1618 vermelden de kerkrekeningen de gieting van drie kleine klokjes door Dominique Fiefvet uit Ieper. “Item aan Dominique Fiefvet over het leveren van drie schellen 25e juni over tdeel vande kercke ter ghoede rekenynghe, 122p.” Aansluitend wordt er een beiaardklavier geplaatst : “Item ande beyaerdier van Ypere vande leverynghe ende het stellen van het clavier om te spelen met de schellen, 12 p. 11 sch.” Deze Ieperse beiaardier was Augustin de Saint-Aubert. Deze beiaardier en installateur uit Valenciennes kon prat gaan op een rijke carrière. Hij was in chronologische volgorde beiaardier van Valenciennes, Mechelen, Valenciennes, Ieper en Gent . Hoeveel klokken de Izegemse beiaard toen telde, kan niet met zekerheid vastgesteld worden. De negen klokken van de voorslag plus de drie nieuwe van Fiefvet brengt het aantal zeker op twaalf. In 1649 wordt de grote klok hergoten. De tekst vermeldt als gieter Antoine Gibelot. Vier gebarsten klokken werden hergoten door Claude Gouvenot uit Romain sur Meuse in Loreinnen. De twee grootste klokken worden zwaarder gemaakt om in akkoord met de zwaarste klok geluid te worden . De drie klokken, samen ongeveer 8.900 pond zwaar, werden samen de “Groote Tribbel” genoemd. De tweede beiaard (1768)In 1768 goot Jean-Baptiste Barbieux uit Doornik 24 nieuwe klokken. Acht klokken van de oude beiaard worden hiervoor bij de gieter ingeleverd, samen goed voor 873 pond brons. De kerkrekening stipuleert : “Op den 1n september 1768 zijn d’afgedaen Clockskens van het Carlion binnen Iseghem om naer Doornyck te senden aenden Clockgieter Theodor (sic!) Barbieu tot voltrecken van het Carlion tot drye octaven gewegen in de weegschaele tot Iseghem Achte van de zelve Clockskens van de Elve die in den thorre waeren…” Het document geeft vervolgens de lijst van de ingeleverde klokken : – Klok n° 5 uit de oude voorslag. 222 pond Hier wordt het moeilijk om precies te bepalen hoeveel klokken er zich in de Izegemse toren bevonden. Het voornoemde document vermeldt dat er acht van de elf in de toren aanwezige klokken werden ingeleverd. Wellicht werden de drie grotere luidklokken niet meegerekend. Hier kan het aantal van elf klokken niet in overeenstemming gebracht worden met de ons bekende gegevens. Doordat klokken n° 2, 3 en 4 na 1768 bewaard bleven, zou de klok n°1 “Hilonius” zich in de lijst van ingeleverde klokken moeten bevinden. Dit is niet het geval, want deze was de zwaarste van de reeks en is aldus niet terug te vinden. Laten we even de redenering omdraaien. Voor een drie-oktaafs beiaard heb je 35 klokken nodig: voorhanden zijn 24 nieuwe Barbieuxklokken, drie luidklokken, en klok n° 2 tot 4 uit 1550. Dan ontbreken nog een vijftal klokken, waaronder klok n° 1 en 8 uit 1550, die in geen enkel document vermeld worden. Op 24 februari 1769 wordt de nieuwe beiaard in de kerk van Izegem gewogen. In 1805 was de grote klok aan hergieting toe. Het werk werd uitgevoerd door Jacobus Dumery uit Brugge. Hij leverde een klok van 4000 pond. Deze werd Hilonius gedoopt. Tien jaar later was de beiaard blijkbaar niet meer in goede staat. De stadsrekeningen uit 1816 vermelden een aanzienlijke uitgave voor het herstellen van de beiaard. De beiaard in de nieuwe kerkNa de bouw van de nieuwe kerk werd in afwachting van de voltooiing van de spits een tijdelijk dak op de toren geplaatst. Er kwam voorlopig een klokkenstoel voor een klok. Tijdens een storm op 24 januari 1856 wierp een rukwind het dak, samen met de klokkenstoel en de klok naar beneden. De klok brak in drie stukken. Op 4 september 1862 kwam de grote klok naar beneden. Tijdens het luiden brak de kroon af en viel de klok met veel gedruis uit de klokkenstoel. In 1868 kreeg de beiaard een plaats in de nieuwe toren aan de noordkant langs de galmgaten. De installatie werd bijzonder slecht uitgevoerd. Het beiaardklavier stond opgesteld tegen de muur van de noordwestkant, maar dan een goeie vijfentwintig meter lager in de toren. Op dezelfde verdieping stond het torenuurwerk en deden de klokkenluiders hun werk. Azer Moenaert beschrijft in zijn schrift dit klavier : “Dat klavier was zeer oud; het dagteekende waarschijnlijk van 1768. Het was gebouwd voor een dertigtal klokken te bespelen. Toen ik in 1921 voor het eerst den Isegemschen toren bezocht trof ik dat oud bouwvallig klavier aan op den halfzolder gelegen aan den trap waar de wekkermekaniek zich bevond. De eikenhouten stoel (geraamte) was goed en wel bewaard gebleven. De toetsen, uit elzenhout, zaten nog op haar plaats, doch verkankerd en onbeweegbaar in de gewrichten. De houten latjes (verbinding voor de klokken) hongen er nog aan in stukken en enden. Toen de nieuwe beiaard kwam in 1924 heb ik dat oud klavier te mijnen huize omvormd tot oefenklavier, stem echter, met stalen veeren. Na drie, vier jaren was het doorslegen en doorstampt. Het geraamte ervan heb ik verder aangewend tot werktafel in mijn uurwerkmakersbedrijf.” Aldus de roemloze dood van een beiaardklavier! Omwille van de enorme lange afstand had men de verbindingen tussen klavier en klepels uit dunne houten latjes gemaakt. Deze kent men ook onder de naam “abstract” in het mechanische orgel. Anders als de metalen verbindingen, waren die uit hout niet gevoelig voor temperatuurschommelingen. Een onoverkomelijk probleem was echter de zeer lange afstand tussen klavier en klokken.Dit maakte het instrument haast onbespeelbaar. Opnieuw schrijft Moenaert : “De oude Izegemnaars van nu hebben den beiaard zelden horen spelen – echter wel den wekker – van sedert hij den nieuwen toren bewoonde tot 1917. Het bespelen was veel te lastig door de slechte voorwaarden waarin de mekanieken opgesteld waren” Met de drie luidklokken uit 1862 hadden de Izegemnaars geen geluk. Ook de beiaardklokken vertoonden heel wat gebreken en in 1871 werd alles gedemonteerd en naar de gieterij van Severinus van Aerschodt te Leuven gebracht. In 1917 noteerde organist Julien Clement de samenstelling van de Izegemse beiaard als volgt : 1 do 1900 Hilonius A. Causard Op 16 oktober 1914 werd Izegem bezet door het Duitse leger. Twee dagen later moest de beiaard stil gelegd worden. De luidklokken luidden nog een allerlaatste maal op kerstavond. Tot in 1917 kwam er geen enkel klokgeluid meer op te toren. De overlevering wil dat toen de organist Julien Clement ook de drie kleinste klokjes heeft gered, door ze heimelijk te verbergen in de orgelkast. Er bestaan vandaag inderdaad nog drie Barbieux-klokjes uit de oude beiaard. “…ik heb alle redens om te denken dat het kloksken , welke uit Duitschland terug gekomen is, juist datgene is, dat in het koor nu is opgehangen. Het was immers nadat het terugkomen was, dat Heer Vanneste uit de Marktstraat de onkosten betaald heeft van het plaatsen in het koor. Hij stelde dit voor omdat hij hardhoorig zijnde het gewoon belgeklingel niet hoorde. Ook geloof ik wel dat Jules Clement enkel twee klokjes heeft kunnen redden”. De Michielsbeiaard (1922-1940)In 1921-1922 werden drie nieuwe luidklokken gegoten door Causard te Tellin. Een jaar nadien startte burgemeester Cyriel Staes een actie voor de oprichting van een nieuwe beiaard. Deze zou grotendeels bekostigd worden met geld uit het fonds voor oorlogsschade. Adviseur was Jef Denyn, de Mechelse stadsbeiaardier. De uurwerkmaker Azer Moenaert kreeg de opdracht om voortaan het uurwerk te onderhouden. Meteen was zijn interesse gewekt voor de beiaard. Toch voldeed het instrument niet. De stemming liet veel te wensen over en werd door de gemeentelijke en kerkoverheid van Izegem niet aanvaard. Michiels maakte echter geen aanstalten om de verbeteringswerken aan te vatten. “Ik schrijf U nog eens om U beleefd te vragen of het U niet mogelijk is in de eerste dagen een voor ons klokkenspel te werken. Het is nu twee jaar en half dat onze beiaard geplaatst is en tot nog toe hebben we niets ernstigs ermee kunnen op touw zetten daar er altijd maar voort klokken niet juist zijn….Zolang onze beiaard valsch klinkt ondernemen wij hier noch concerten noch feesten.” Michiels bleef echter talmen want in 1931 kreeg hij een aanmaning van het Staatskommissariaat voor oorlogschade, waarin gedreigd werd met de stopzetting van alle betalingen. In 1938 schonk Moenaert zeven klokjes om het vierde octaaf te vervolledigen. Een jaar later besliste men om de beiaard nog maar eens onder handen te nemen. “De vormen staan hier sedert maanden gereed, maar wij hebben tot nu toe het niet kunnen gieten, zoowel als vele andere klokken. Ik heb alreeds twintig maal naar Brussel geweest en in al de burelen van “kolen, Coke maatschappijen” (sic) gezeten om toch en weinig coke te ontvangen.” Op Sint-Ceciliadag, 22 november 1941, kon Moenaert eindelijk de nieuwe klokken gaan keuren in de gieterij. Begin december van dat jaar kwamen ze te Izegem aan en werden ze in de toren gemonteerd. Aan de Duitse overheid werd toestemming gevraagd om ze op Kerstmis te mogen laten klinken. Tijdens de oorlogsjaren werd de klavierkamer door de plaatselijke kunstenaars René Demoen en Hubert Stevens op volkse wijze met fresco’s beschilderd. In 1982 was het klavier en de inrichting van de Izegemse beiaard aan vernieuwing toe. De firma Clock-O-Matic verving de oude tuimelassen door gerichte tuimelaars en plaatste een nieuw klavier. Ook de oude trommel werd buiten werking gesteld en vervangen door een electro-magnetisch systeem. Jammer genoeg werd er aan de klokken niet geraakt. Beiaardiers1802-1807 Ferdinand Callens
Tekst: Koen Cosaert |
Sint-Hiloniuskerk (Sint-Tillo) Izegem
Geplaatst in Torens.