Sint-Sulpitius en -Dionysiuskerk Diest

Geschiedenis van de beiaard van Diest

De Sint-Sulpitiuskerk

Als bouwwerk in ijzerzandsteen is de Sint-Sulpitiuskerk een typisch voorbeeld van demergotiek. De kerk is getekend door de Franse architect Pierre De Savoye. De bouw sleepte meer dan 200 jaar aan, van 1321 tot 1534. Omdat de hoofdtoren nog gebouwd moest worden, werd het eerste uurwerk in een torentje boven het koor geplaatst. In 1471 werd dit torentje afgebroken en werd een vieringtorentje met een lange spits op de huidige plaats gebouwd, boven het kruis van de kerk. Pas in 1766 kreeg het vieringtorentje het huidige uitzicht. Het wordt de Mosterdpot genoemd, naar de scheldnaam van de Diestsenaars: Mosterdschijters, een benaming die teruggaat tot de Boerenkrijg.

Een voorslag

In 1443 goot Jan Zeelstman een klok voor Sint-Sulpitius. Reeds vóór 1457 zou Diest een ‘quatrillon’ gehad kunnen hebben, want in dat jaar werd een Mechelse gieter belast met het hergieten van drie klokjes. Deze gieter was waarschijnlijk ook Zeelstman. 1457 is ook het jaar waarin Diest een Kapittelkerk werd. In 1527 werd Joris II Waghevens ontboden in Diest om een akkoord te sluiten met de kerkfabriek van Sint-Sulpitius over de hergieting van twee gebarsten “groten choerclocken”. In maart 1528 leverde hij deze klokken, die samen 428 pond wogen. 386 ½ pond werd geleverd van de oude klokken, waaraan de kerkfabriek 41 ½ pond nieuw klokkenspijs toevoegde. De benaming “voorslag” wordt voor het eerst aangetroffen in 1551/52, toen de kerkmeesters drie klokken bij Peter I vanden Ghein uit Mechelen bestelden (samen 650 pond). Ook het stadsbestuur bestelde drie klokjes bij Medart Waghevens uit Mechelen, die hiervoor op 18 augustus 1552 betaald werd. Tegen deze klokjes werd later protest aangetekend, omdat ze niet “van goiden accorde” waren.

De stadsrekeningen van 1552/53 vermelden verder dat Meester Lambrecht Blezere, horlogemeester te Hasselt, het mechanisme van het torenuurwerk van Diest aan de voorslag moest aanpassen. Gielis Crauwels, kreeg 10 stuivers omdat hij “… die cloxkens vanden nieuwen voorslach sinter Plissis verbonden heeft om te accorderen”. Gedurende meer dan een maand werd de horlogemeester extra betaald om handmatig het uur en half uur aan te kondigen, omwille van de werken. Meester Jan, horlogiemaker te Mechelen, kwam het werk inspecteren. Nadien moest Blezere nog “een bemolle opten voorslach maeken”. Misschien gaat het hier over het aansluiten van de Sint-Annaklok, die kort tevoren uit de Sint-Annakapel was gehaald om bij de voorslag te worden gehangen. In elk geval had Diest in 1553 een klokkenspel van tenminste zes klokken.

Korte tijd na het inrichten van de voorslag kwam het gebruik van “beieren” bij feesten en plechtigheden in voege. Verschillende horlogemeesters volgden elkaar op om “met de cleyne clocxkens te beyarden”.

In 1601/1602 werd er zeven pond ijzerdraad aangekocht voor het horloge en de beiaard. Coenraed De Lauw, die op dat moment horlogiemeester van de stad was, werd in 1603 betaald om nieuwe noten te maken, het rad te verbreden en “die clocxkens te beteren aengaende de thoonen.” Of het hier gaat om nieuwe, niet nader genoemde klokken, of de klokken van Medart Waghevens die reeds 50 jaar tevoren niet deugden, is niet duidelijk.

In 1625 begaf burgemeester de Jonge zich naar Brussel om er de beiaard en de klokken van de Kapellenkerk te bezichtigen, met het doel de Diestse voorslag uit te breiden tot een beiaard. De jaren 1630-1660 waren echter noodlottig voor Diest. De “Resoluties van Weth ende Raedt” gaan hoofdzakelijk over inkwartiering van vreemde troepen en over brandschattingen door militaire overheden, zodat er van een nieuwe beiaard geen sprake was.

De Hemony-beiaard

In 1658 kocht het Norbertijnerklooster van Tongerlo een beiaard van 32 klokken, gegoten door Pieter Hemony. Het volgende jaar bestelde de Norbertijnerabdij van Averbode een beiaard van 23 klokken bij François Hemony in Amsterdam, die in 1662 geïnstalleerd werd. Het lag vrij voor de hand dat de naburige stad Diest, waar het kapittel grotendeels gevormd werd door kanunniken uit het klooster van Tongerlo, ook voor Hemony zou kiezen. In 1664 goot François Hemony een beiaard van 6250 pond voor Diest, maar blijkbaar had de stad geen geld of kwam er iets tussen, want er werd afgezien van de uiteindelijke aankoop.

In 1670 knoopte het stadsbestuur opnieuw onderhandelingen aan, nu met Pieter Hemony, nogmaals voor een beiaard van 6250 pond. Ondertussen werd de beiaardtoren grondig hersteld en vernieuwd om plaats te maken voor de 32 klokken.

De oude klokken werden in 1672 uit de toren verwijderd en in april van dat jaar als klokkenspijs (“6352 pont clockspijse”) per schip naar Pieter Hemony te Amsterdam vervoerd. Bij het passeren van de grens werd 9 stuivers en 10 oorden “swygende landtthol” betaald, maar de “licentien in Holland voor het uijtvoeren vanden bijaert” beliepen 111 gulden en 2,5 stuivers. Pieter Hemony goot de beiaard reeds op voorhand in 1671, na de onderhandelingen met het stadsbestuur van 1670. Zo moest schipper Jan Deliens maar één keer varen voor “het affvoeren en opbrenghen vanden oude en nieuwen bijaert.”

De klokken werden plechtig onthaald en in de kerk opgesteld voor de wijding door landdeken Theodorus van den Bossche uit Aarschot. Herman Corthuys, horlogiemaker uit Antwerpen, werd gehaald om de beiaard op te hangen. Hij was horlogiemeester van de kathedraal van Antwerpen, waar hij de kermisbeiaard (huidige beiaard) had geïnstalleerd. Corthuys leverde de hamers en klepels voor de nieuwe beiaard in Diest. Jan Masson, timmerman-beeldhouwer, maakte het klavier.

De zoon van Jan Jacobs, Christiaen Jacobs, en een zekere frater Lassens werden betaald “om op de clockskens te spelen voor kermisse” ter rekening van 6 juli 1672.

Uitbreiding van de beiaard

In 1724, het jaar waarin een nieuwe trommel werd besteld bij Jan de Hondt (zie verder Automatisch spel), werd Alexius Julien betaald voor het gieten van drie klokjes. Verder wordt hier echter geen melding van gemaakt. De vraag is of ze er ooit zijn gekomen, en of ze voor de beiaard bedoeld waren. Waarschijnlijk niet, want op 1 november 1750 besliste het stadsbestuur om de beiaard uit te breiden met vijf klokjes, “te weten ci, bemol, ut, utdieze, en re”, dus direct aansluitend op de reeks van Hemony, en zonder melding te maken van hersmelting. Het besluit moest echter 10 jaar wachten op uitvoering. Op 8 juni 1760 arriveerden de klokjes, besteld bij Andreas-Jozef Vanden Gheyn uit Leuven, in Diest. Vermits de c en d “manqueerden in hun consonant d’octave”, werden ze teruggestuurd naar Leuven. De klokjes die in de plaats kwamen, wogen elk drie pond zwaarder. De vijf klokjes werden opgenomen in het automatisch spel, want de archieven vermelden het vervaardigen van pinnen voor de trommel en het smeden van 13 tuimelaars en ander ijzerwerk.

Uitbreiding tot 40 klokken

Gedurende de volgende jaren werden er geen noemenswaardige veranderingen aan het klokkenspel aangebracht. Tijdens de Franse bezetting mocht de beiaard eerst nog gewoon spelen, maar vanaf 1797 enkel nog tijdens de marktdag op woensdag. Nadat de eredienst werd hersteld in 1801, werd de beiaard misschien opnieuw meer gebruikt, maar er wordt weinig over gesproken. Er blijft een stadsbeiaardier in dienst, die door de verfransing degradeert tot “sonneur des cloches” zoals het budget voor 1845 aangeeft.

In 1850 komt beiaardier Kennis ter sprake op de gemeenteraad, wegens moeilijkheden met zijn interimair, een zekere Colette, met de notie dat het Schepencollege dit verder moet oplossen.

In 1863 werden er kleine herstellingen aan de beiaard uitgevoerd door de firma Edward Michiels van Mechelen. In 1894-1895 werd het speelmechanisme volledig vernieuwd voor een totaal van 7000 BEF. Enkel de trommel en de klokken bleven bewaard, de rest werd vervangen. Misschien bleef het klavier ook bewaard, want in 1912 gelastte het stadsbestuur de firma Somers van Mechelen met een herstelling van de beiaard. Een nieuw klavier werd geplaatst en alle verbindingsdraden van klokkenspel en trommel werden vernieuwd. De firma Michaux van Leuven goot drie nieuwe klokjes (klaviertoon es4, e4 en f4), die het klokkenaantal tot 40 opvoerden. Op zondag 21 juli 1912 werd de herstelde beiaard plechtig ingehuldigd, met beiaardconcerten door Theo Vandeplas (stadsbeiaardier), Karel De Mette uit Aalst en Alfons Schynkel uit Oudenaarde.

De oorlogsjaren

Op 18 augustus 1914 werd de toren getroffen door een bombardement. Het uurwerk viel stil en alle verbindingen van de trommel werden vernield. Vier jaar lang zweeg de beiaard, maar de wapenstilstand was nauwelijks getekend of stadsbeiaardier Vandeplas nam weer plaats aan het klavier. De verbindingen van de trommel werden hersteld door de torenwachter, geholpen door enkele liefhebbers. In 1934 werd een Vanden Gheyn-klokje dat gebarsten was, hergoten door de firma Sergeys uit Leuven. Tijdens de oorlog van 1940-45 leed het kerkgebouw aanzienlijke schade, maar de beiaard bleef gespaard en werd niet opgeëist omwille van zijn ouderdom.

Restauratie in 1949-1950

Dankzij staatstoelagen kon het stadsbestuur na WOII overgaan tot een dringende restauratie van de beiaard. De firma De Mette uit Aalst kreeg de opdracht. Bij drie Van den Gheyn- en Hemonyklokjes werd de kroon afgeslepen en een gat geboord om zo aan een ijzeren balk te worden bevestigd. De drie klokjes van Michaux werden in 1949 hergoten door de firma Eijsbouts, die daarnaast ook nog drie nieuwe klokjes vervaardigde zodat het beiaardklavier uitgebreid werd met klaviertonen fis3, g3 en gis3. Een gebarsten Hemony-klok (nr 27, klaviertoon e3) werd in het stedelijk museum geplaatst en door een Eijsboutsklok vervangen. Door het herhaald toevoegen van klokjes was de opstelling van de beiaard onregelmatig en ingewikkeld geworden. Om meer ruimte en regelmaat in het opstellen te bekomen, werden vier zware klokken, die vroeger de lichtere klokjes overstemden, in de kap van de toren ondergebracht. In de open ruimte werden aan twee rekken, in regelmatige rijen, de andere beiaardklokken opgehangen met een eerste vorm van tuimelklepelsysteem. Er kwam een nieuw klavier en de drijfkracht van de trommel werd gemoderniseerd door het plaatsen van een elektrische motor. In 1964 werd een gebarsten Vanden Gheyn-klokje vervangen door een Petit & Fritsen-klok.

Restauratie in 1973

In 1973 werd een uitgebreide restauratie uitgevoerd door Jacques Sergeys (Leuven), onder advies van Gaston van den Bergh. Er werd besloten om de oorspronkelijke Hemony-beiaard van 32 klokken als basis te nemen. De klokken van Vanden Gheyn kwamen in het stadsmuseum terecht en de klokken van de overige gieters (Eijsbouts en Petit & Fritsen) werden verkocht of weggegeven. De gebarsten Hemony-klok nr 27 (klaviertoon e3), die eerder was vervangen, werd gelast en nam opnieuw zijn plaats in in de beiaard. Alle Hemony-klokken werden gezandstraald en herstemd, waarbij 0,7% brons verloren ging. Aan drie Hemony-klokken waarvan men in de loop van een vorige restauratie de kronen verwijderd had, werden dezelfde kronen als ten tijde van Hemony opnieuw aan de klokken bevestigd.

Sergeys goot 15 nieuwe klokken, met een eigenaardig lange steel. Waar er vroeger vier basklokken in de torenspits hingen onder de lantaarn, werden er nu acht gehangen zodat ze minder zouden domineren op het geheel. De overige 39 klokken werden verdeeld over de achthoekige lantaarn, terwijl de kleinste op de twee rijen binnenin werden opgesteld. Voor de ophanging werd roestvrij staal gebruikt.

Huidige situatie

Sinds 1952 is er geen vastbenoemde beiaardier meer. Op het moment is er zelfs helemaal geen beiaardier. Wel worden er tijdens de zomermaanden enkele bespelingen georganiseerd door de VBV, maar dat is geen oplossing. Het is te hopen dat een stad met zo’n rijk beiaardverleden alles in het werk zal stellen om een stadsbeiaardier te benoemen, zodat de beiaard opnieuw de parel van Diest en omstreken kan worden. De historische trommel uit 1728 met uniek notenbestand zou gerestaureerd en opnieuw in gebruik genomen moeten worden, net als het Michielsuurwerk uit 1895.

Automatisch speelwerk

In 1553 had Diest een nieuw horloge en trommel van Lambrecht Blezere, verbonden met een voorslag van zeven à acht klokken, en voorzien van vierentwintig noten. In 1601/02 werd de trommel verbreed en van honderd noten voorzien.

In de vergadering van de “Weth ende Raedt” van de stad Diest werd op 6 juli 1724 besloten om een nieuwe trommel en al de mechaniek die er bij hoort te bestellen aan “meester Jan de Hondt, inwoonder van Hilverenbeeck”. Niettegenstaande die op voorhand genomen inlichtingen en ook akten van borgstelling moest het stadsbestuur ervaren hoe traag het werk vorderde en steeds gevraagd werd om geld voor te schieten. Slechts na vier jaar, en na het betalen van 3472 gulden (met inbegrip van drinkgeld en fooien), kwam er vaart in de bestelling. In 1728 werd de trommel naar boven gedaan, en hielpen verschillende werklieden Jan de Hondt om de trommel aan te sluiten op de beiaard. Er werd een houten kast gemaakt met 271 vakjes om de bijbehorende pinnen in te leggen. Alleen al van dubbele noten waren er 210 soorten. In juli 1729 werden de laatste loodjes gelegd. De trommel is 1m60 lang en heeft een doorsnede van 1m55. Hij is samengesteld uit ijzeren latten. Er zijn 80 klavieren, 120 maten. In de metalen trommel zijn 9040 vierkante gaatjes aangebracht voor de noten. Het lijkt alsof pas in 1732 de trommel naar behoren kon functioneren, want er werden pas in dat jaar duizenden noten gemaakt en nogmaals verschillende werken aan de trommel gedaan.

In 1895 werden de hamers vervangen door Michielshamers. Reeds in 1904 werd de trommel slechts sporadisch verstoken, en was er geen budget voorzien. In 1914 vernielde een bombardement alle verbindingen. Na de oorlog werd de trommel hermaakt, maar slechts zelden verstoken. Bij de restauratie van 1974 werd hij buiten werking gesteld en vervangen door een elektromagnetische speel-inrichting met verwisselbare trommels. In 1996 werd dit speelwerk vervangen door een computerspeelwerk. De elektromagne-tische ijzeren hamers zijn nog dezelfde van 1974.

Historische curiosa

· Er zijn nog twee klokken bewaard gebleven van Peter I Vanden Ghein uit 1550 (Stedelijk Museum Diest)
· Vier klokjes van Andreas-Jozef Vanden Gheyn uit 1760, die bij de restauratie van 1973 uit de toren werden gehaald, staan eveneens opgesteld in het stedelijk museum. Daarnaast staat een klokje met vermelding “Amstelodami anno domini 1712”, met dezelfde versieringen als op de klokjes van Vanden Gheyn, waarschijnlijk van de opvolger van Hemony, Klaas van Noorden.
· De speeltrommel van Jan de Hondt uit 1728 en het Michielsuurwerk staan nog steeds op hun oorspronkelijke plaats in de toren, net als de versteekkast met bijbehorende dubbele noten. Naast de trommel staan nog twee losse versteekbakken met enkele noten.
· Versteeksleutel voor dubbele noten (zie afbeelding). De oorspronkelijke tekening bevond zich tot voor enkele jaren in de binnenwand van de versteekkast, maar is ondertussen afgescheurd en verdwenen.
· Vermist versteekboek van het beiaardiersgeslacht De Decker, met alle melodieën van 1729 tot 1812. Laatst vermeld in 1897 door Di Martinelli in “Diest in de 17de en 18de eeuwen”.

Tekst: Liesbeth Janssens

Geplaatst in Torens.