De geschiedenis van de Harelbeke gaat terug tot in de vroege middeleeuwen.
De omgeving van Harelbeke zou door Karel de Grote in leen gegeven zijn aan de forestier Liederik. Diens achterkleinzoon, Boudewijn I de IJzere, werd de eerste graaf van Vlaanderen.
Tijdens de verzwakking van het Karolingische rijk sloegen de graven van Vlaanderen te Harelbeke een kroondomein aan en vormden het om tot een grafelijke villa.
Dat de kerk “Sint-Salvator” werd genoemd, zou ook typisch zijn voor kerken die op Karolingische domeinen werden opgericht. Tussen 1035 en 1042 stichtte Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, in de kerk waar zijn voorouders begraven liggen, een kapittel dat direct onder gezag van Rome stond. Het voor-Romaanse bedehuis werd vervangen door een nieuwe kerk.
Op het einde van de 12e eeuw werd boven de crypte een nieuwe Romaanse kruiskerk met vieringtoren gebouwd. Dit gebouw bleef in functie tot 1769. Het rijke kapittel van Harelbeke besliste om een nieuwe groots opgezette kerk in Louis XVI-stijl te bouwen naar de plannen van de beroemde architect Laurent Dewez.
Deze werd haaks op de oude kerk gebouwd met het koor naar het noorden. Daardoor kon de kruisbeuk en de vieringtoren van de oude kerk behouden blijven .
Dit gedeelte werd echter op 23 mei 1940 gedynamiteerd door de terugtrekkende geallieerde legers om te verhinderen dat de toren door het Duitse leger als uitkijkpost zou gebruikt worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de toren in een licht gewijzigde versie gereconstrueerd.
Luidklokken in de Harelbeekse kapittelkerk.
Sedert het jaar 1300 duiken er in de archieven van het Harelbeekse kapittel regelmatig vermeldingen op over het gebruik van klokken: Campanae, Campana major, Campanae majores en Campanarum pulsator.
Meer concrete gegevens ontbreken.
Op het einde van de 14e eeuw zijn in de Lage Landen drie klokgieters actief die zich “Van Harlebeke” of “Leenknecht” noemen. In 1438 ontstond er tussen Michiel Leenknecht en het Harelbeekse kapittel een rechtszaak over het al of niet aanvaarden van een klok. De gieter verloor de zaak.
Van de oude klokken bleef niets bewaard. Ze werden vermoedelijk vernield tijdens torenbranden in 1452 en 1570. Vanaf 1600 moet de St.-Salvatorkerk meer dan één klok gehad hebben aangezien de kapittelrekeningen de betaling vermelden van klokkenluiders.
Op 18 juni 1712 gaat de kapittelproost voor in de wijding van twee nieuwe luidklokken, gegoten door Ignatius De Cock te Heestert.
Vermoedelijk gingen deze exemplaren verloren, opnieuw tijdens een brand en nu in 1733. In de volgende jaren is er geen spoor van het gieten van nieuwe klokken.
Pas in 1769, het jaar dat men aanvangt met de bouw van de nieuwe kerk, wordt voor de eerste maal melding gemaakt van de hergieting van een luidklok door Joris Dumery uit Brugge. In 1785 krijgt hij opnieuw een opdracht voor het gieten van een klok.
Het oorspronkelijke document van de overeenkomst tussen het kapittel en Dumery is jammer genoeg verloren gegaan. Dit had anders duidelijkheid kunnen verschaffen over wat er toen precies gegoten werd, want de rekeningen van 1785 vermelden een betaling voor het gieten van twee klokken!
In ieder geval was er een vrij zware klok bij, want de luider vroeg aan het kapittel meer mankracht om de nieuwe klok te kunnen luiden.
De Dumery-beiaard.
Na de voltooiing van de nieuwe kerk in 1773 keek het kapittel uit om de toren ook van een nieuw uurwerk met automatisch spel te voorzien. De Brugse klokgieter Joris Dumery, die voordien voor het kapittel reeds luidklokken had gegoten, liet weten dat er in St.-Martens-Lierde nabij Geraardsbergen een kleine beiaard van zijn hand te koop was.
Het grootste deel van de klokken had Dumery gegoten in 1737 te Antwerpen, de andere waren te Brugge gemaakt in 1776. Het instrument kwam te koop na de afschaffing van de kartuizerorde door keizer Jozef II in 1783.
In december 1785 reisden twee kanunniken naar St.-Martenslierde en kochten er de 23 klokken samen met het torenuurwerk voor 900 florijnen.
Het kapittel betaalde hiervoor een vrij klein bedrag. De installatie van de beiaard zou financieel heel wat zwaarder wegen. Voor de ophanging van de nieuwe beiaard werd de spits van de oude vieringtoren in dat jaar omgebouwd tot een koepelvormige lantaarn door de Kortrijkse bouwmeester Marlier.
De vier hoektorentjes werden verwijderd en een groot deel van de Romaanse galmgaten werden dicht gemetst.
In 1786 kreeg Dumery de opdracht om de beiaard uit te breiden met zes zwaardere klokken. De constructie van het instrument en het automatisch speelwerk stond onder toezicht van Jean-Vincent Leblan, beiaardier te Rijsel. Daarbij moest hij plaats en verbindingen voorzien voor een verdere uitbreiding met vier klokken.
Er werd ook een jonge man genaamd Stassignon gedurende veertig dagen betaald voor het bespelen van de beiaard tijdens de installatie.
Het uurwerk en de wijzerplaten werden geplaatst door Guillaume Aubery. De complete constructie vroeg vrij veel tijd. Leblan werkte er achttien weken: van 15 januari tot 17 juni 1786.
Vanaf 1786 werd de post van beiaardier, “pulsator tintinnabuli” toegevoegd aan de rekeningen van het Harelbeekse kapittel.
Zo werd de zoon van Leblan betaald om gedurende meerdere weken de beiaard te bespelen.
Op 1 augustus 1787 overleed beiaardgieter Joris Dumery. De nog te gieten klokken werden niet toegewezen aan diens zoon Willem, maar wellicht door toedoen van Leblan aan de Rijselse klokgieter Eustache-François Corsin .
De Harelbeeks kanunniken konden niet lang genieten van hun nieuwe beiaard, want in 1897 werd het kapittel door een decreet van de Franse Republiek opgeheven.
De laatste vermelding van de beiaard in de akten van het kapittel betreffen de betaling van de beiaardier, die op 14 november 1792 gespeeld had tijdens het planten van de vrijheidsboom .
De beiaard werd meteen aangeslagen door het gemeentebestuur van Harelbeke, wat het instrument vrijwaarde voor de opeising door de Fransen. Drie luidklokken werden wel stukgeslagen en weggevoerd.
De 19e eeuw
In 1827 werd er voor de Sint-Salvatorkerk een nieuwe luidklok gegoten door Martin Drouot. Deze woog 5000 pond. Een tweede luidklok van 280 pond kwam er in 1857 en werd gegoten door Severinus Van Aerschodt uit Leuven.
Deze deed als enige luidklok dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog en ook nadien nog tot 1960, het jaar dat de nieuwe luidklokken geplaatst werden. Sedertdien staat deze klok ongebruikt in de klokkenkamer.
Ze draagt als opschrift :
Deze klok Voorskomende van
vrijwillige giften Aen de kerk
door de inwoonders der stad Harelbeke
Is gegoten in 1857 en toegewijd aen
Maria Onbevlekt Ontvangen
Waeren pastoor Leander M. Muylle; Borgmt
Carolus V. Gheysens;
Schatbewerder Felix Hanbaeckens Pr.
Peter Ludovicus Basyn; Meter Sophia
Lefever gemalin van Mr. den Borgmt
Me fudit Lovanii Severinus Van Aerschodt
De Dumery-beiaard functioneerde tot in 1856. De beiaard werd vanaf 1838 bespeeld door koster-organist Pierre Vandeputte.
Zijn overlijdensakte in 1863 vermeldt dat hij stadsbeiaardier was geweest.
In 1856 was de beiaard aan herstelling toe.
Severinus Van Aerschodt goot samen met Felix van Espen acht nieuwe klokken. Hiervoor ontving hij een gebarsten klok van 197 kg, enkele klokjes van mindere kwaliteit en een stuk klokkenbrons van 49 kg. Dit stuk, afkomstig van een van de stukgeslagen klokken in de Franse tijd, was door de grafdelver opgedolven rond de kerk.
Een drietal klokken werden herstemd. De vernieuwde beiaard telde nu 35 klokken. Hij werd occasioneel bespeeld door Mr. Bailly uit Kortrijk. Vanaf 1872 wordt Adolphe Deconinck, een neef van Peter Benoit, geregeld vermeld als “carilloneur”. Dit gebeurde voor de laatste maal in 1881.
Ook de koster-organist van St.-Salvator, Fredericus Vermeulen, wordt van 1876 tot 1879 als beiaardier betaald.
Deze was de vader van Arthur Vermeulen, de latere stadsbeiaardier van Kortrijk.
De eerste Michiels-beiaard.
Of de beiaard die Pastoor Ferrant beschreef nog bespeelbaar was valt te betwijfelen. In 1904 zou hij nog gewerkt hebben. Nadien moet er echter iets gebeurd zijn in de toren met desastreuze gevolgen voor de klokken.
Prosper Verheyden bezocht in 1912 samen met Jef Denyn en Arthur Vermeulen de toren en noteerde in een verslag :
“33 klokken waarvan vele kapot zijn : stukken af aan de slagrand, kroon kapot of gebroken….De 10 laatste zijn echter dof en moeten hergoten worden. Vele andere zijn beschadigd, gebarsten, vals. De trommel bestaat nog, maar in twee stukken. De beiaard is gevallen, daarom zijn zoveel klokken stuk…. Marcel Michiels Jr. heeft de klokken, die dooreen lagen, aan de balken doen hangen om de tonen na te gaan.”
Pas in 1924 werden er stappen ondernomen om het instrument te herstellen.
Jef Denyn bracht in de julimaand 1924, samen met Marcel Jr. en Prosper Michiels, een bezoek aan de toren . Het rapport vermeld dat 15 klokken hergoten moeten worden.
Men voorziet ook in drie volledig nieuwe klokken en de noodzaak van een herstemming van alle overige. In 1931 besloot men uiteindelijk tot het gieten van een nieuwe drie-oktaafs beiaard door Marcel Michiels Jr, met een totaal gewicht van 1822,5 kg en een octaaf omhoog transponerend .
In november 1932 werd het instrument in de toren geplaatst. Désiré Somers uit Mechelen stond in voor de constructie en leverde ook het automatisch spel.
Op zondag 18 december 1932 werd deze nieuwe beiaard feestelijk ingehuldigd door Jef Denyn. Leon Vandeghinste uit Kortrijk bespeelde voortaan het instrument en gaf jaarlijks 25 gewone en 6 buitengewone concerten.
Ook de oud-stadsbeiaardier van Kortrijk, Arthur Vermeulen gaf ondermeer in 1933 een gastconcert.
De oude Dumery-klokken werden niet hersmolten. Michiels gebruikte ze voor het construeren van een beiaard in “Oud België” op de wereldtentoonstelling te Brussel in 1935. Een klok uit 1737 belandde in de collectie van de Beiaardschool te Mechelen.
In 1937 werden de overige door Michiels en Omer Michaux, samen met een aantal replica’s van Hemony-klokken, verkocht aan de Alfred University te Alfred (New York). Beide gieters verdienden hieraan grof geld, door de gehele beiaard te laten doorgaan als authentieke historische klokken.
De tweede Michiels-beiaard.
Op 23 mei 1940 werd de toren opgeblazen en de beiaard kwam met de luidklokken onder het puin te liggen. De luidklokken hadden het meest geleden onder de val. De beiaard zelf kwam er vrijwel ongeschonden uit.
Slechts twee klokken waren gebarsten en een klok werd gestolen.
Alle klokken werden verborgen, zodat het brons niet opgeëist werd door de Duitse bezetter.
Na de oorlog werd de toren weer opgebouwd met een barokke campanile. In 1956 werd het lastenboek opgesteld voor de herstelling van de beiaard.
Er werd geopteerd om de beiaard zoals vroeger in de lantaren op te hangen, maar toen bleek dat de grootste klok een grotere diameter had dan het klokkengat van de campanile.
In de bisschoppelijke klokkencommissie werd vervolgens gepleit voor een ophanging in de klokkenkamer. Dit zou de klank ten goede komen. Door de verhuis werd het ook mogelijk om de luidklokken in de beiaard op te nemen. Aangezien de stemming van de luidklokken en de beiaardklokken ook ver van perfect was, groeide het plan om maar meteen een compleet nieuw instrument te maken .
In 1957 kreeg Staf Nees de leiding over de constructie van een nieuwe beiaard van 50 klokken, inclusief de luidklokken.
Het automatisch spel was uitgerust met elektrische hamers en functioneerde met kartonnen ponsbanden. Het was ontworpen en geplaatst door de firma Casteleyn uit Kuurne. In 1990 werd op de Harelbeekse beiaard een nieuw computergestuurd automatisch spel geïnstalleerd door Clock-O-Matic.
Dezelfde firma leverde ook een nieuw klavier volgens de Noord-Europese standaard.
De inhuldiging van de nieuwe beiaard vond plaats op zaterdag 17 september 1960. Na een plechtige openingszitting ten stadhuize liet Staf Nees het instrument voor de eerste maal klinken.
Op de middag kwam Piet van den Broek aan de beurt.
De nieuwe stadsbeiaardier Gislain Pouseele en Staf Nees speelden in de namiddag nog elk een concert. Het overgrote deel van de programma’s was uiteraard gewijd aan muziek van de Harelbekenaar Peter Benoit.
Gislain Pouseele, koster-organist van de Sint-Salvatorkerk, bespeelde de beiaard tweemaal per week. In 1960 behaalde hij het laureaatsdiploma van de Mechelse beiaardschool.
Pouseele was een virtuoos beiaardier, die ondermeer in 1965 eerste laureaat werd van het “Internationale Beiaardconcours” te Hilversum. Ook als componist werd hij opgemerkt. Verschillende van zijn beiaardwerken wonnen een prijs in de compositiewedstrijden van de Mechelse beiaardschool. Pouseele bespeelde tevens de beiaarden van Izegem, Menen en Kortrijk.
Te Harelbeke werd hij in 1991 opgevolgd door Koen Cosaert en Stephanie Bruggeman. In dit jaar werd er gestart met de organisatie van zomerconcerten. Een werkgroep ‘beiaard’ werd in het leven geroepen, technisch ondersteund door de dienst Musea.
Een beiaardtentoonstelling in het cultureel centrum plaatste toen de gerenoveerde beiaard in de kijker. Sedert het jaar 2000 worden er ook in de septembermaand bezoeken georganiseerd voor de basisscholen van Harelbeke.
De beiaardiers.
– Le Blan: 1786 – ?
– Pierre Vandeputte: 1838 – 1856
– Fredericus Vermeulen: 1876 – 1879
– Adolphe Deconinck: 1872-1881
– Leon Vandeghinste: 1932 – ?
– Gislain Pouseele: 1960 – 1991
– Koen Cosaert, Stefanie Bruggeman: 1991
Tekst en foto’s: Koen Cosaert