Onze-Lieve-Vrouwebasiliek Halle

Geschiedenis van de beiaard van Halle

Algemene geschiedenis

De kerk werd gebouwd vanuit een devotie voor een miraculeus Mariabeeld, dat sinds 1267 binnen de muren van Halle was gebracht.
Halle groeide uit tot een bedevaartsoord, met alle faciliteiten vandien: kerk, kapel, gastverblijven, afspanningen en een hospitaal voor de pelgrims.
Er zijn verschillende interessante aspecten rond deze ‘Maria-hype’. Eerst en vooral is er het Gulden Boek waarin van 1428 tot 1757 alle mirakels werden opgetekend die toegeschreven werden aan Maria. Ook werden door Maria’s tussenkomst twee stadsbelegeringen afgeslagen: Filips de Cleef in 1489 en Olivier van den Tympel in 1580.

In 1604 werd het boek Diva Virgo Hallensis in het Latijn uitgegeven door Moretus.
In 1605 werd dit boekje in het Frans vertaald en een jaar later in het Nederlands. Verder bezat de stad ook een officiële troef: een perkamenten handvest uit Avignon, gedateerd 4 mei 1335, waaruit blijkt dat achttien bisschoppen ieder veertig dagen aflaat verleenden aan pelgrims.
Door de eeuwen heen werd dit vernieuwd door de kerkelijke overheid. Met de tijd werd het verhandelen van bedevaartvaantjes zeer populair, wat de Hallenaar de bijnaam ‘vaantjesboer’ gaf.

De ruime, hooggotische kerk, begonnen in 1341, werd in 1467 in laatgotische stijl voltooid. De toren dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw en had een gotische spits. Deze werd vernieuwd in 1616, en in 1775 vervangen door een barokke campanile in blauwe steen.
De vier hoektorentjes en balustrade in gotische stijl dateren van 1865.

Van voorslag naar beiaard

De oudste nog bestaande luid- en beiaardklok is de ‘kleine Maria’ uit 1390, gegoten door Daniël en Michiel De Leenknecht uit Harelbeke.
Daarnaast werd rond dezelfde periode en door dezelfde gieters (1) ook de Katharinaklok gegoten, die het uur sloeg en tegelijkertijd als voorslag gebruikt werd, getuige haar opschrift:

“Indien u driemaal slagen hoort, volgt hier voor u het uur.”

De Katharinaklok barstte in 1936 en hangt nu in het torenmuseum. In 1480, onder het bewind van Maria van Bourgondië, goot Walterus de luidklok ‘grote Maria’. Deze moest de bede-vaarders verwelkomen, en diende tevens als doodsklok.(2)

Reeds in 1505 goot Georgius Waghevens tenminste vier klokjes, waarvan Anna en Henricus nog bewaard zijn gebleven.
De andere twee heetten Katerina en Barbara en hadden als toonhoogte a2 en b2.(3) In 1518 goot Waghevens de Salvator Gabriël, die nog steeds meespeelt in de beiaard. Hoeveel klokken hij in totaal voor de beiaard goot, is niet gekend; vermoedelijk een tiental.(4)
De voorslag speelde toen reeds elk kwartier.5 In 1554 en 1556 goot Peter I Van Den Gheyn († 1561) tenminste vier klokken, waarvan Pieter en Jhesus bewaard zijn.(6)
In 1563 goot Peter II Van den Gheyn († 1598) de Admiraal, en in 1568 een klein klokje (a3).(7)

Hieruit kan men concluderen dat de beiaard einde 16de eeuw uit twee en een half octaven bestond.(8)

In 1651 goot Peter IV Van den Gheyn (1607-1659) twee klokjes met toonhoogte d3 en gis3.(9)
In 1654 leverde hij een e3.(10) In 1661 goot Jan de Clerck twee klokken, de Bromklok (c1) die hergoten werd in 1849, en een klein klokje genaamd Guido (dis3).(11)

18de eeuw

In de loop van de 18de eeuw werden enkele klokjes hergoten door verschillende gieters: in 1711 door Jordaen Smets uit Mechelen (fis3); in 1715 door Peter V Van den Gheyn (details niet gekend).(12)

19de eeuw

Ook Halle dreigde slachtoffer te worden van de klokkenroof tijdens de Franse Republiek.
Een eerste smeekbede om de beiaard te mogen behouden is bewaard gebleven, die als antwoord “refusé” kreeg.(13)
Blijkbaar werd één en ander geregeld, want een tweede bron vermeldt de toelating om de beiaard te behouden.(14)
In 1849 werd de Bromklok hergoten door Andreas Lodewijk Van Aerschodt (1814-1888). In 1874 waren zowel de trommel als het klavierspel onspeelbaar geworden.(15)
In 1892 maakte A. Causard uit Tellin een voorstel om de klokken gedeeltelijk te hergieten. Hij wilde 15 klokken behouden, en de beiaard uitbreiden tot 31 klokken. Uiteindelijk verving Marcel Michiels uit Doornik enkele historische klokjes in 1894. Klavier en hamers waren toen verdwenen.(16) In 1905 werd de trommel door Somers hersteld onder toezicht van Jef Denyn.

Michaux-beiaard

In 1920 kreeg Omer Michaux opdracht om de beiaard uit te breiden tot 44 klokken. De meeste historische exemplaren werden hergoten; tien (voornamelijk zwaardere) klokken bleven bewaard, waarvan acht voor de beiaard.
Deze ‘restauratie’ was een flagrante mislukking.(17) Het hernieuwde spel werd in 1922 ingehuldigd door Theo Vandeplas, Karel De Mette en Antoon Brees.
Er werd geen vaste beiaardier aangesteld, waardoor de beiaard verwaarloosde.

Herstellingswerken werden wel uitgevoerd in 1930-31 aan het uurwerk en aan de tractuur van het automatisch spel. In 1931 schreef Karel De Mette een brief aan het stadsbestuur ter verbetering van de beiaard. Hij stelde voor om de dipositie f0-g0-a0-bes0 etc. een kwint hoger te verschuiven, zodat de basklokken ook gebruikt konden worden, omdat de beiaardiers de huidige dispositie niet gewoon waren en dus niet gebruikten.
Verder adviseerde hij om de tractuur volledig te vernieuwen omdat de beiaard zeer stroef speelde.18 Het project werd niet uitgevoerd. In 1946 stuurde Staf Nees een uitgebreide brief aan het stadsbestuur, waarin hij de lamentabele toestand van de beiaard beschrijft, en drie voorstellen tot vernieuwing formuleert.
De beste oplossing vond hij om de klokkenreeks van 1922 te hergieten en de beiaard op te stellen in de campanile.

Sinds de inhuldiging van het instrument werd er nauwelijks of niet meer gespeeld. Het klavier was na 30 jaar grondig verwaarloosd; de verbindingen waren erg verroest of zelfs afgebroken.
Ook het automatisch spel en het uurwerk waren stilgevallen. Reeds in 1950 formuleerde een lokale klokkengieter genaamd Tastenoe en Cie uit Sint-Pietersleeuw een voorstel tot hernieuwing van de beiaard, gevolgd door Petit & Fritsen in 1952.
Het V.V.V. van Halle bleef aandringen bij het stadsbestuur, en in 1965 werden zeer uitgebreide dossiers van Petit & Fritsen en Horacantus ingediend. Toch duurde het tot 1969 voor er schot in de zaak kwam.

Sergeys-beiaard

In 1969 liet de nieuwe burgemeester een lastenboek maken, een aanbesteding uitschrijven en vervolgens de zeven ingekomen offertes keuren door zijn stadsarchitect en -ontvanger. Het oorspronkelijk lastenboek sprak van levering van 39 nieuwe beiaardklokken met overnamen van 35 oude klokken.
De Geschied- en Oudheidkundige Kring van Halle kwam hiertegen in opstand, omdat opnieuw waardevolle historische klokken zouden verdwijnen. Zo ontkwamen Katharina, Anna, Peter en Henricus aan de smeltoven.(19)
Vermits het dossier nog geen deskundig advies bevatte, vroeg men aan de toenmalige directeur van de beiaardschool, Piet van den Broek, om deze taak op zich te nemen. Deze was verhinderd, zodat de vraag werd doorgespeeld aan Gaston Van den Bergh, hulpbeiaardier van Mechelen. Hij werd geconfronteerd met enerzijds een lastenboek dat reeds goedgekeurd was door het stadsbestuur, maar “vol fouten en onnauwkeurigheden” stond, en anderzijds met het feit dat de firma Sergeys reeds gekozen was om de restauratie uit te voeren.
Ondanks deze beperkingen nam hij toch de zware taak op zich om adviseur te zijn.

In het lastenboek stond o.a.: “de drie zwaarste klokken zijn historisch en blijven in de toren: hieraan mag niet geraakt worden.” Naar hedendaagse normen is dit een historisch verantwoorde omschrijving, maar Gaston Van den Bergh dacht in muzikale termen en vond het onmogelijk om op zulke valse basis een goede beiaard te bouwen. Daarom koppelde hij de drie basklokken aan onder het gewone bereik van het klavier (klaviertonen f0-g0-a0), zoals het steeds geweest was.
Ook vond hij het onbegrijpelijk dat aan een aantal Waghevens- en Van den Gheynklokken niet geraakt mocht worden, alhoewel ook deze mits herstemming zeer goed aanpasbaar in de beiaard zouden zijn.
Enkel de Waghevens uit 1518 mocht gezandstraald en herstemd worden.

Uit de oude beiaard waren nog 36 Michauxklokken uit 1920. Bij het schoonmaken bleken de klokken een abnormaal hoog tingehalte te bevatten. Om toch iets van hem over te houden werden de zes zwaarste Michauxklokken behouden. In 1971 werden de plannen voltooid en in 1972-73 werden ze uitgevoerd.
Alle klokken hangen zeer compact op de verdieping onder de campanile. Op 5 mei 1973 werd de hernieuwde beiaard ingehuldigd door Gaston Van den Bergh, bijgestaan door leerling-beiaardier Jos Lerinckx, uit Halle afkomstig.

In 1996 werden verbeteringswerken aan de beiaard uitgevoerd door Luc Michiels. Het klavier werd gedemonteerd, herschilderd en teruggeplaatst en de tractuur werd opnieuw afgesteld.

Automatisch speelwerk

De eerste voorslag weerklonk in 1518 en speelde elk kwartier.(20)
In 1734-35 vernieuwde Jan D’hondt het uurwerk en mechanisme.
Vermoedelijk leverde hij de nieuwe ijzeren trommel, die uit aaneengeslagen latten bestaat. Hij heeft een diameter van 148 cm, en is 119 cm lang.
Verder telt hij 120 maten en 70 klavieren (lichters), die op 35 klokken waren aangesloten, waarvan 70 maten voor het uur, 30 voor het half uur, 8 voor de twee kwartieren en 1 & ½ voor de halfkwarten.
De trommel werd na de restauratie van 1922 nauwelijks meer aangeraakt en was totaal in onbruik geraakt tegen de restauratie van 1972.
Hij staat nog in de toren, maar werd in 1973 vervangen door een magneetspeelwerk met 4 kleine trommels, respectievelijk met Marialiederen, Vlaamse liederen, volksliederen en Kerstliederen. Sinds 1996 wordt het automatisch spel geregeld door een speelcomputer van Petit & Fritsen die elk halfuur speelt.

Torenuurwerk

Het uurwerk onderging in de 18de eeuw een grondige vernieuwing.
Jan De Hondt leverde in 1734 vier nieuwe wijzerplaten. Hij vernieuwde het uurwerk in 1735. Uit deze periode stamt waarschijnlijk de trommel die zich in het torenmuseum bevindt (Zie Automatisch Speelwerk).
Jean-Jacques Le Blan onderhield het uurwerk in 1751. In 1882 werd een bestek opgemaakt voor de levering van een nieuw torenuurwerk door Edward Michiels uit Mechelen.
In 1894 werd dit torenuurwerk hersteld door Michiels. Bij de restauratie in 1972 moest het oude raderwerk van het uurwerk afgebroken worden omdat dit op het valluik stond langswaar de grotere klokken moesten opgehaald worden: het werd niet heraangesloten, maar bevindt zich nog steeds in het torenmuseum.

Curiosa

In 1975 vond de inhuldiging plaats van het torenmuseum.
De klokken die nog bewaard waren, maar vervangen door nieuwe exemplaren werden hier opgehangen.
Tijdens werken in de kelder van de kerk werden nog twee klokjes teruggevonden: één uit 1702 van Alexius Jullien en één uit 1552, toegeschreven aan Peter I Van den Gheyn.
Het torenmuseum werd in 2004 vernieuwd en volgende stukken hangen er nu ten toon (voor details zie lijst p.13): ·

Eerste verdieping torenmuseum: Pieter uit 1554, Henricus uit 1505, Anna uit 1505, Katharina uit de 14de eeuw, Jhesus uit 1552, gildeklok uit 1702, gegoten door Alexius Julien (Lotharingen/Lier).
Deze laatste hing in het spitstorentje van het stadhuis om de dekens der gilden en neringen en de schepenen naar de raadszitting te roepen ·

Tweede verdieping torenmuseum: Admiral uit 1563. Deze luidklok bevond zich tot 1975 in de lantaarn boven de beiaard en sloeg het halfuur; trommel uit de eerste helft van de 18de eeuw, vermoedelijk van Jan De Hondt; trommelspeelwerk met 4 verwisselbare trommels van Clock-o-matic uit 1973; uurwerk van E. Michiels, Mechelen ·
In de vieringtoren bevinden zich nog twee Van Laerklokjes, gegoten te Brussel in 1763 en 1773. · Stedelijk Museum Hof van Busleyden, Mechelen: klokje (gis3) uit 1651 van Peter IV Van den Gheyn.

Beiaardiers van Halle

· P. Rimbault: 1563
· Théodore de Sany (1591-1658): na 1648-1658 (21)
· Michel de Sany: 1658-1679 (22)
· Jacques Neetens (†5/3/1694) (23): 1/3/1679-1694
· Jean-Baptiste I Pauwels: 4/5/1697 (24)-vóór 1743 (25). Deze keurde in 1728 mee de beiaard van Sint-Pieters te Leuven.
· Jean-Baptiste II Pauwels: vóór 1743-1780 (26)
· 19de eeuw: niet gekend, zeker in de tweede helft was de beiaard in verval.
· 20ste eeuw: geen vaste beiaardier tot 1973
· Gaston Van den Bergh (1924-1994): 1973-11/11/1993
· Eddy Mariën (°1962): sinds 1/6/1994

Noten

1 Stadsarchief Halle, D. 422 Analyse beiaard door Horacantus, 25/10/1965: “Hoewel ongesigneerd en zonder jaartal, stellig van De Leenknecht, einde 14de eeuw”

2 Zie Remy JANSSENS in “Van madonnabeeld naar nieuwe beiaard” in brochure Beiaard stad Halle, 1973, z.p.

3 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, De Mechelse klokkengieters, Mechelen, 1998, p. 126-128.

4 Zie lijst p. 13. Zie ook Gaston VAN DEN BERGH, “Historisch overzicht van de vroegere beiaarden te Halle” in brochure Beiaard Stad Halle, 1973. Hij maakt de vergelijking met ’s Hertogenbosch waar in 1505 veertien klokken werden aangeschaft. Andere bronnen: DESMONS, Les cloches de Tournai, 1905 p. 165; G. VAN DOORSLAER, Les van den Ghein, fondeurs de cloches, canons, sonnettes et mortiers à Malines, Antwerpen, 1910.

5 L. EVERAERT & Jean BOUCHERY, Histoire de la ville de Hal, Leuven 1879, p. 17

6 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op. cit., p. 126-134.

7 Malou HAINE en Nicolas MEEÙS, Dictionnaire des facteurs d’instruments de musique en Wallonie et à nos jours, uitg. Mardaga 1986, p.418-420. M. & K. VAN BETS-DECOSTER, op.cit. p. 131-133.

8 Zie lijst p. 13, naar het voorbeeld van Jean-Pierre FELIX, “À propos de Jehan, Théodore et Michel de Sany, carillonneurs à Bruxelles et Hal (XVIIe S.)” in Le Folklore Brabançon, nr. 201, 1974, p. 58, klokkenlijst G. Van den Bergh, volgens dewelke de beiaard toen eveneens een kwint omhoog transponeerde.

9 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit. p. 133, 183. Het eerste klokje is vermoedelijk in privé-bezit. Het tweede klokje bevindt zich in het Stedelijk Museum Hof van Busleyden te Mechelen. Vermits het een gift was van Marcel Michiels uit Doornik, werd dit klokje vermoedelijk in 1894 vervangen door een Michielsklokje. Ook het andere klokje kan ditzelfde lot ondergaan hebben.

10 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit., p. 133; Le Folklore Brabançon, nr. 201, p. 58: toonhoogte e3; volgens DESMONS, op. cit., zou deze toonhoogte fis3 zijn. Beiden vermelden zelfde diameter en gewicht. Het werd hergoten.

11 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit. 1998, p. 134.

12 Remy JANSSENS, op.cit.; DESMONS, op. cit.: deze vermeldt ook nog Willem Witlockx einde 17de eeuw (f3, diam. 33cm, 25 kg); Andreas Van den Gheyn 1761 (dis3, diam 36,5 cm, 18,3 kg) en Andreas Van den Gheyn 1721 (e3, diam. 33,8 cm, 23,5 kg). Ze worden in geen andere bron vermeld, bovendien hebben ze dezelfde toonhoogte als die van resp. P. Van den Gheyn 1554, Jan De Clerck 1661 en P. van den Gheyn 1654. Vermits de beschrijving van deze laatste klokken in de 19de-20ste eeuw gebeurde, kunnen de 18de eeuwse klokken geen hergietingen zijn, maar waren ze vermoedelijk niet voor de beiaard bestemd.

13 F. DONNET, “Variétés campanaires, deuxième série” in Annales de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique, Antwerpen, 1909, p. 298-299

14 Vik WALRAVENS, “De beiaard van Halle” in De Brabantse Folklore nr. 207/208, 1975, p. 309-310

15 Gaston VAN DEN BERGH, ‘Hernieuwing van de beiaard op de basiliektoren te Halle’ in Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 1-10. Zie ook L. EVERAERT & Jean BOUCHERY, op.cit., p.17.

16 Georges VAN DOORSLAER en Prosper VERHEYDEN, Biographie Klokgieters en Beiaardiers, manuscript Koninklijke Beiaardschool Mechelen, z.j.

17 Gaston Van den Bergh kon nog enigszins begrip opbrengen voor Michaux, omdat zo kort na de oorlog er een grote aanvraag was naar vooral goedkope leveringen, zodat leveranciers wel verplicht waren hun toevlucht te nemen tot minderwaardige materialen. Zie Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 1-10

18 Stadsarchief Halle, beiaarddossier 19de-20ste eeuw, D. 422, brief gedateerd 22 mei 1931

19 Vik WALRAVENS, op.cit., p. 297

20 L. EVERAERT & J. BOUCHERY, op.cit., p. 17

21 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p. 49, 52

22 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p.52, 54

23 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p.59 noot (26)

24 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p. 56, noot (20)

25 Ibid.; Stadsarchief Halle, OSA Stadsrekeningen: nr. 48 (1731), f.° 114: “Au sieur Pauwels maître de chant de l’eglise et chapelle Notre Dame…” ; nr. 49 (1732), f.° 111: “A Jean Pauwels Carillonneur…”; Kerkrekeningen 73 (1736), f. 186 : “Sieur Pauwels maitre de la musicque”; Kerkrek. 76 (1743) f.125: “Sr Paelinck maitre de la musique…”
26 Stadsarchief Halle, OSA Kerkrekeningen nr. 78 (1751), f. 150: “Audit sieur Paelinck maitre de la musique”.
Het feit dat Pauwels nu geen muziekmeester meer is, en dat de Pauwels-dynastie bijna een eeuw duurt, doet ons aannemen dat Jean-Baptiste Pauwels door een gelijknamige zoon werd opgevolgd.
Wanneer Jean-Baptiste II Pauwels sterft, is vermoedelijk rond 1780, omdat zijn vrouw “mad. Vanden Berghe, v[euv]e du mr Jean Baptiste Pauwels” dan een proces tegen de stad aanspant, dat zij op 9/8/1783 zal winnen en waarvoor zij een bedrag van 499 pond ontvangt.
De reden voor het proces wordt niet opgegeven (OSA stadsrekeningen nr. 70, f.-f.°. 41): “…Procès par le decret de sa majesté du 14 avril 1780 reposant au grand coffre ici pour tous fraix engendres au sujet du procès qu’elle a soutenue contre les sieurs Bailli Maire et Echevins de la ville de Hal en ce compris les derniers par elle nou[.]is pour courtresse d’Epices de la vue au Conseil souverain de Hainau de son dit procès, auxquels fraix les dits sieurs du magistrat ont été condamnés par sentence du neuf aout 1783.”

Liesbeth Janssens

Geplaatst in Torens.