Geschiedenis van de beiaard van Halle
Algemene geschiedenisDe kerk werd gebouwd vanuit een devotie voor een miraculeus Mariabeeld, dat sinds 1267 binnen de muren van Halle was gebracht. In 1604 werd het boek Diva Virgo Hallensis in het Latijn uitgegeven door Moretus. De ruime, hooggotische kerk, begonnen in 1341, werd in 1467 in laatgotische stijl voltooid. De toren dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw en had een gotische spits. Deze werd vernieuwd in 1616, en in 1775 vervangen door een barokke campanile in blauwe steen. Van voorslag naar beiaardDe oudste nog bestaande luid- en beiaardklok is de ‘kleine Maria’ uit 1390, gegoten door Daniël en Michiel De Leenknecht uit Harelbeke. “Indien u driemaal slagen hoort, volgt hier voor u het uur.” De Katharinaklok barstte in 1936 en hangt nu in het torenmuseum. In 1480, onder het bewind van Maria van Bourgondië, goot Walterus de luidklok ‘grote Maria’. Deze moest de bede-vaarders verwelkomen, en diende tevens als doodsklok.(2) Reeds in 1505 goot Georgius Waghevens tenminste vier klokjes, waarvan Anna en Henricus nog bewaard zijn gebleven. Hieruit kan men concluderen dat de beiaard einde 16de eeuw uit twee en een half octaven bestond.(8) In 1651 goot Peter IV Van den Gheyn (1607-1659) twee klokjes met toonhoogte d3 en gis3.(9) 18de eeuwIn de loop van de 18de eeuw werden enkele klokjes hergoten door verschillende gieters: in 1711 door Jordaen Smets uit Mechelen (fis3); in 1715 door Peter V Van den Gheyn (details niet gekend).(12) 19de eeuwOok Halle dreigde slachtoffer te worden van de klokkenroof tijdens de Franse Republiek. Michaux-beiaardIn 1920 kreeg Omer Michaux opdracht om de beiaard uit te breiden tot 44 klokken. De meeste historische exemplaren werden hergoten; tien (voornamelijk zwaardere) klokken bleven bewaard, waarvan acht voor de beiaard. Herstellingswerken werden wel uitgevoerd in 1930-31 aan het uurwerk en aan de tractuur van het automatisch spel. In 1931 schreef Karel De Mette een brief aan het stadsbestuur ter verbetering van de beiaard. Hij stelde voor om de dipositie f0-g0-a0-bes0 etc. een kwint hoger te verschuiven, zodat de basklokken ook gebruikt konden worden, omdat de beiaardiers de huidige dispositie niet gewoon waren en dus niet gebruikten. Sinds de inhuldiging van het instrument werd er nauwelijks of niet meer gespeeld. Het klavier was na 30 jaar grondig verwaarloosd; de verbindingen waren erg verroest of zelfs afgebroken. Sergeys-beiaardIn 1969 liet de nieuwe burgemeester een lastenboek maken, een aanbesteding uitschrijven en vervolgens de zeven ingekomen offertes keuren door zijn stadsarchitect en -ontvanger. Het oorspronkelijk lastenboek sprak van levering van 39 nieuwe beiaardklokken met overnamen van 35 oude klokken. In het lastenboek stond o.a.: “de drie zwaarste klokken zijn historisch en blijven in de toren: hieraan mag niet geraakt worden.” Naar hedendaagse normen is dit een historisch verantwoorde omschrijving, maar Gaston Van den Bergh dacht in muzikale termen en vond het onmogelijk om op zulke valse basis een goede beiaard te bouwen. Daarom koppelde hij de drie basklokken aan onder het gewone bereik van het klavier (klaviertonen f0-g0-a0), zoals het steeds geweest was. Uit de oude beiaard waren nog 36 Michauxklokken uit 1920. Bij het schoonmaken bleken de klokken een abnormaal hoog tingehalte te bevatten. Om toch iets van hem over te houden werden de zes zwaarste Michauxklokken behouden. In 1971 werden de plannen voltooid en in 1972-73 werden ze uitgevoerd. In 1996 werden verbeteringswerken aan de beiaard uitgevoerd door Luc Michiels. Het klavier werd gedemonteerd, herschilderd en teruggeplaatst en de tractuur werd opnieuw afgesteld. Automatisch speelwerkDe eerste voorslag weerklonk in 1518 en speelde elk kwartier.(20) TorenuurwerkHet uurwerk onderging in de 18de eeuw een grondige vernieuwing. CuriosaIn 1975 vond de inhuldiging plaats van het torenmuseum. Eerste verdieping torenmuseum: Pieter uit 1554, Henricus uit 1505, Anna uit 1505, Katharina uit de 14de eeuw, Jhesus uit 1552, gildeklok uit 1702, gegoten door Alexius Julien (Lotharingen/Lier). Tweede verdieping torenmuseum: Admiral uit 1563. Deze luidklok bevond zich tot 1975 in de lantaarn boven de beiaard en sloeg het halfuur; trommel uit de eerste helft van de 18de eeuw, vermoedelijk van Jan De Hondt; trommelspeelwerk met 4 verwisselbare trommels van Clock-o-matic uit 1973; uurwerk van E. Michiels, Mechelen · Beiaardiers van Halle· P. Rimbault: 1563 Noten1 Stadsarchief Halle, D. 422 Analyse beiaard door Horacantus, 25/10/1965: “Hoewel ongesigneerd en zonder jaartal, stellig van De Leenknecht, einde 14de eeuw” 2 Zie Remy JANSSENS in “Van madonnabeeld naar nieuwe beiaard” in brochure Beiaard stad Halle, 1973, z.p. 3 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, De Mechelse klokkengieters, Mechelen, 1998, p. 126-128. 4 Zie lijst p. 13. Zie ook Gaston VAN DEN BERGH, “Historisch overzicht van de vroegere beiaarden te Halle” in brochure Beiaard Stad Halle, 1973. Hij maakt de vergelijking met ’s Hertogenbosch waar in 1505 veertien klokken werden aangeschaft. Andere bronnen: DESMONS, Les cloches de Tournai, 1905 p. 165; G. VAN DOORSLAER, Les van den Ghein, fondeurs de cloches, canons, sonnettes et mortiers à Malines, Antwerpen, 1910. 5 L. EVERAERT & Jean BOUCHERY, Histoire de la ville de Hal, Leuven 1879, p. 17 6 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op. cit., p. 126-134. 7 Malou HAINE en Nicolas MEEÙS, Dictionnaire des facteurs d’instruments de musique en Wallonie et à nos jours, uitg. Mardaga 1986, p.418-420. M. & K. VAN BETS-DECOSTER, op.cit. p. 131-133. 8 Zie lijst p. 13, naar het voorbeeld van Jean-Pierre FELIX, “À propos de Jehan, Théodore et Michel de Sany, carillonneurs à Bruxelles et Hal (XVIIe S.)” in Le Folklore Brabançon, nr. 201, 1974, p. 58, klokkenlijst G. Van den Bergh, volgens dewelke de beiaard toen eveneens een kwint omhoog transponeerde. 9 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit. p. 133, 183. Het eerste klokje is vermoedelijk in privé-bezit. Het tweede klokje bevindt zich in het Stedelijk Museum Hof van Busleyden te Mechelen. Vermits het een gift was van Marcel Michiels uit Doornik, werd dit klokje vermoedelijk in 1894 vervangen door een Michielsklokje. Ook het andere klokje kan ditzelfde lot ondergaan hebben. 10 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit., p. 133; Le Folklore Brabançon, nr. 201, p. 58: toonhoogte e3; volgens DESMONS, op. cit., zou deze toonhoogte fis3 zijn. Beiden vermelden zelfde diameter en gewicht. Het werd hergoten. 11 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit. 1998, p. 134. 12 Remy JANSSENS, op.cit.; DESMONS, op. cit.: deze vermeldt ook nog Willem Witlockx einde 17de eeuw (f3, diam. 33cm, 25 kg); Andreas Van den Gheyn 1761 (dis3, diam 36,5 cm, 18,3 kg) en Andreas Van den Gheyn 1721 (e3, diam. 33,8 cm, 23,5 kg). Ze worden in geen andere bron vermeld, bovendien hebben ze dezelfde toonhoogte als die van resp. P. Van den Gheyn 1554, Jan De Clerck 1661 en P. van den Gheyn 1654. Vermits de beschrijving van deze laatste klokken in de 19de-20ste eeuw gebeurde, kunnen de 18de eeuwse klokken geen hergietingen zijn, maar waren ze vermoedelijk niet voor de beiaard bestemd. 13 F. DONNET, “Variétés campanaires, deuxième série” in Annales de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique, Antwerpen, 1909, p. 298-299 14 Vik WALRAVENS, “De beiaard van Halle” in De Brabantse Folklore nr. 207/208, 1975, p. 309-310 15 Gaston VAN DEN BERGH, ‘Hernieuwing van de beiaard op de basiliektoren te Halle’ in Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 1-10. Zie ook L. EVERAERT & Jean BOUCHERY, op.cit., p.17. 16 Georges VAN DOORSLAER en Prosper VERHEYDEN, Biographie Klokgieters en Beiaardiers, manuscript Koninklijke Beiaardschool Mechelen, z.j. 17 Gaston Van den Bergh kon nog enigszins begrip opbrengen voor Michaux, omdat zo kort na de oorlog er een grote aanvraag was naar vooral goedkope leveringen, zodat leveranciers wel verplicht waren hun toevlucht te nemen tot minderwaardige materialen. Zie Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 1-10 18 Stadsarchief Halle, beiaarddossier 19de-20ste eeuw, D. 422, brief gedateerd 22 mei 1931 19 Vik WALRAVENS, op.cit., p. 297 20 L. EVERAERT & J. BOUCHERY, op.cit., p. 17 21 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p. 49, 52 22 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p.52, 54 23 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p.59 noot (26) 24 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p. 56, noot (20) 25 Ibid.; Stadsarchief Halle, OSA Stadsrekeningen: nr. 48 (1731), f.° 114: “Au sieur Pauwels maître de chant de l’eglise et chapelle Notre Dame…” ; nr. 49 (1732), f.° 111: “A Jean Pauwels Carillonneur…”; Kerkrekeningen 73 (1736), f. 186 : “Sieur Pauwels maitre de la musicque”; Kerkrek. 76 (1743) f.125: “Sr Paelinck maitre de la musique…” Liesbeth Janssens |
Onze-Lieve-Vrouwebasiliek Halle
Geplaatst in Torens.