Sint-Quintinuskathedraal Hasselt

Geschiedenis van de beiaard van Hasselt

Sint-Quintinuskathedraal

In de achtste eeuw werd aan de Helbeek, de kern van het oude Hasselt, een eerste primitieve kerk opgericht. Deze kerk groeide samen met de stad .
Ze is niet het werk van één bouwmeester en dateert niet uit één periode. Er gingen eeuwen overheen voordat ze haar hedendaagse uitzicht kreeg.
Ze is in hoofdzaak gotisch, maar je vindt er alle kunststromingen in terug: van Romaans tot neogotisch. De houten torenspits dateert van 1751.
Ondanks enkele verwoede pogingen is Hasselt er nooit in geslaagd een kapittel van kanunniken binnen haar muren te krijgen. Het kerkgestoelte van 1549 is hier nog een stille getuige van.
In 1967 promoveerde de kerk van een gewone dekanale kerk ineens tot kathedraal. Het is de enige kathedraal in België die nooit de titel van collegiale of basiliek heeft gehad.

Van voorslag tot beiaard

De oudst bewaarde inscriptie van een klok uit de Sint-Quintinustoren dateert van 1429. “Vocor maria et me fiere Aleydis de rykel Abba tissa de herckenroede per godefridum hyntum anno domini M CCCC XXIX” (abdis van Herkenrode Aleydis van Rijkel gaf opdracht aan Godefridum Hyntum de bijna 100-jarige Mariaklok te hergieten.)
De abdis van Herkenrode (cisterciënzerabdij in Kuringen) had de opdracht gegeven om deze klok te hergieten. Het ging hier dus om de banklok want die viel ten laste van de abdis. Al in het midden van de 15de eeuw was Hasselt de trotse bezitter van twee torenuurwerken met voorslag: één op de Sint-Quintinustoren en één op de Lakenhalle aan de Grote Markt.
In het register van de bouwmeester is te lezen dat Bartolomeus Colen (Koelen) al in 1451 een wedde ontving als uurwerkmeester van de stad.
Hij moest de torenuurwerken met hun voorslag onderhouden en afregelen.

Het is opvallend in de stadsrekeningen dat de voorslag van de Sint-Quintinus meer aandacht kreeg dan die van de Lakenhalle.
Regelmatig werd de voorslag van Sint-Quintinus aangepast en/of uitgebreid. In 1474 liet het stadsbestuur enkele belangrijke werken uitvoeren en kocht nieuwe schellen in ’s Hertogenbosch. In 1496 kwamen er nog enkele schellen bij en in 1498 werd het hele speelwerk grondig onder handen genomen door Vaes Colen, de zoon van Bartolomeus. Nog in 1498 liet uurwerkmeester Hendrik van Diest zich na vier dienstjaren opvolgen door diezelfde Vaes Colen.
In 1514 werd Vaes Colen op zijn beurt opgevolgd door zijn zoon Mewis Colen. De familie Colen kende grote faam als uurwerkbouwers in het Prinsbisdom Luik.

In 1515 betaalde het stadsbestuur Driesken de Wael om het hoerwerck op de toren te hijsen. Het kan hier gaan om een nieuw uurwerk of het kan ook zijn dat er een grote revisie aan het oude werd verricht. Een jaar later verschijnt de eerste vermelding van de gesellen of de beyermannen die speelen op die clocken.

Het klokkenspel werd in de volgende jaren geleidelijk uitgebreid. Zo werd in 1518 de Mechelse klokkengieter Joris Waghevens naar Hasselt gehaald om een schel te hergieten. Ondertussen voerde Mertken Buskens naar Diest om daar schellen te halen die Jan Thoers en Jan van Peer in de Sint-Quintinustoren hingen.
Na de herinrichting van de voorslag goot Jan van Trier uit Aken in 1526 nog drie nieuwe luidklokken. In 1528 werd er een houten speeltrommel in de toren geïnstalleerd.

Het verlangen naar een beiaard werd groot.
Zo gaat Mewis Colen in 1529 naar de abdij van Tongerlo in verband met de voorslag. Ondertussen kwamen Jan Scampaert uit Maastricht en Jan van Trier uit Aken op informatief bezoek in Hasselt. In 1531 goot Jan van Trier uiteindelijk een speelwerk van 12 schellen met een gewicht van 3030 pond. In hetzelfde jaar beëdigde het stadsbestuur zijn eerste beiaardier Loeden Hollants om op die cluxkens te spelen vanden timp tamp.
Dit is een benaming die vanaf dan regelmatig opduikt net als het trompeletten.
Een jaar later, in 1532, werd Joannes Ballen betaald om het speelwerck op den kerckenthoeren te hangen en te accorderen. Zelf scheen Joannes Ballen niet erg tevreden te zijn met de installatie van de voorslag want hij trok naar Sint-Truiden om te besien wie der vuerslagh daer hing. Het klavier (twaalf spiecken) werd gemaakt door Tewis der Rayemeicker en Smeet Koelen vervaardigde twaalf cleipels totten vuerslach om daer met te spelen.
De beiaardier kreeg ook al een heuse beiaardcabine want Symon Sensus timmerde een zolderken […] daer men de vuerslach speelt. Waarschijnlijk werd de beiaard plechtig ingehuldigd want Jan van Tongeren en noch eenen vreemde speelman kwamen op de cluxkens spelen.

Beiaardier Loeden Hollants zag nog enkele onvolmaaktheden aan de beiaard. Om zich te bekwamen in de techniek van het stemmen trok hij in 1533 vijf dagen naar Luik. Zijn opgedane kennis resulteerde in het hergieten van acht schellen en een verzwaring tot 192 pond. Hiervoor liet het stadsbestuur Jan van Trier nog eens overkomen uit Aken.

De nieuwe uurwerkmeester Lemmen (Lambrecht) Blaesen en smid Willem Voss voerden in 1548 bepaalde herstellingen uit aan de tractuur.
Blaesen werd nog uitbetaald in het midden van 1549 en dan vervangen door Heyn (Hendrik) van Nuest, de meismeker. Wat hiervoor de reden was, is onbekend. Hij verving de houten toonstiften door metalen met schroefdraad.
Het bleef overigens gebruikelijk dat er naast de beiaardier ook een uurwerkmeester werd aangesteld.

In 1562 sloot de stad een overeenkomst met Hendrik van Trier uit Aken. Van Trier zou totten vuerslach van twee schellen gieten nemelicken Mi en Fa ende een ander Bimol met noch die cleyn schelle die wellighe onlanx met luyden geschuertt waes.
Enkele jaren later, in 1566, voerden Raes Brugge en zijn zoon enkele veranderingen uit aan de voorslag. In 1584 leverde Sacharias Vanden Dyck nog een schel van 586 pond. Jan Minne paste de speeltrommel aan.

Een trendwijziging liet vanaf 1600 de benaming timp tamp en trompeletten uit de archieven verdwijnen.
Voortaan sprak men over de cloxkens daer men mede beyaert. In 1602 leek het torenuurwerk aan vervanging toe. Een herstellingspoging van Maarten Deckers en smid Jan Voss had geen resultaat.
Een nieuw uurwerk werd op de toren gehesen in 1608. Aert den horlogiemeester uit Luik kwam op 27 april 1612 het uurwerk visiteren dat Hubrecht Liefsoens gemaeckt heeft.

Van deze eerste beiaard is niet veel bewaard gebleven. Toren en beiaard werden op korte tijd twee keer – in 1725 en in 1728 – door een blikseminslag getroffen.
Een deel van de klokken was gesmolten, andere waren kapot gevallen.
Er bleven nog drie klokken over die volgens experts een uitstekend akkoord vormden.

Moeizaam begin van de tweede beiaard

De stad bezat nog een aanzienlijke hoeveelheid brons en ook van de oorspronkelijke klokken bleef nog heel wat brons over. Daarmee zouden ze relatief goedkoop een nieuwe beiaard kunnen maken. Ook de pastoor P.G. Sigers (1682-1753) vond een nieuwe beiaard noodzakelijk.
Op 12 september 1729 contacteerde men Antoin Bernard uit Neufchateau in Lotharingen en op 1 oktober van hetzelfde jaar werd met hem een overeenkomst getekend. Hij moest 32 klokken gieten, die drie octaven zouden vormen en hij moest de drie bestaande klokken (C, D en E) herbruiken met welke de voorzeyde 32 clocken soe in henne volle toonen als halve toonen sullen moeten accordeeren in toon clanck en harmonie.
Drie muzikanten zouden het werk keuren. Voor dit alles zou hij 2600 gulden krijgen. De stad van haar kant zou alle nevenmaterialen leveren: hout, leem, karelen…
Uiteindelijk zou hij 40 klokken leveren.
Bernard ging aan het werk. Nog voor de beiaard voltooid was, werd in hoopvolle verwachting Jean Joseph Aurion uit Soignies op 11 juni 1730 als beiaardier aangesteld. Richard Van Insbroek werd aangesteld om de torenuurwerken op te winden en te onderhouden.

In 1731 werd de laatste klok gegoten en moesten drie muzikanten de beiaard keuren. Stadsbeiaardier Aurion zou dit doen, samen met J. de Trico, kanunnik en zangmeester van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Maastricht en Noël Toussaint L’Evecque, beiaardier van de Sint-Lambertuskerk in Luik.
Zij keurden 15 klokken af . Daarenboven had Bernard alles hergoten, dus ook de drie klokken, die niet beschadigd waren. Ook stond de grondtoon van de beiaard nu maar gelijk met de toon van de oude mi-klok.
Hij had de beiaard dus een terts hoger getransponeerd dan de oorspronkelijke. Zo zijn hierdoor enkele waardevolle klokken verloren gegaan en was de beiaard nu zijn uitgestrekte bas kwijt.

Bernard ging opnieuw aan het werk, maar ook dit keer weer zonder succes. In 1732 werd de beiaard nog eens gekeurd door C. de Tiège, muziekmeester van de Sint-Pauluskathedraal in Luik en Philippe Joseph Marechal, beiaardier van de Sint-Jacobsabdij in Luik en hun oordeel was nog strenger: zij keurden 18 klokken af.
Voornamelijk het discantregister speelde Bernard parten. Hij was een uitstekend gieter van luidklokken, maar van beiaarden had hij minder verstand. Het stadsbestuur was zeer ontevreden en vroeg aan het prinsbisdom Luik een toelating om de Luikse klokkengieter Jean-Baptiste Le Vache te contacteren.
Vermoedelijk werd er geen toelating gegeven, want in juli 1732 kreeg Bernard nog eens een kans om enkele klokken te verbeteren of te hergieten. Een paar maanden later werd de beiaard gekeurd door Adrianus Jansen uit Lier. Deze blinde beiaardier verklaarde dat “den geseyden carillon niet het minste meer en is manckerende het geene soude souckeren (=choqueren)”. Volgens hem was de beiaard dus perfect in orde.
Hij had dan ook zelf meegeholpen want hij kreeg op 29 september 1732 een betaling “voor den carillion uyt te draijen.”
Men bleef ontevreden met Bernards werk. Hij kreeg nog drie maanden om zijn beiaard in orde te brengen of het contract zou verbroken worden.
Nog geen twee jaar later stierf Bernard.

Le Vache werd opnieuw gecontacteerd, maar uiteindelijk heeft hij geen werk verricht aan de Hasseltse beiaard. Hij was immers vertrokken naar Nijmegen om daar – zonder succes overigens – een beiaard te gieten.
In 1736 nam Hasselt een laatste keer contact met hem op, maar daar bleef het dan ook bij. Zijn slechte reputatie was waarschijnlijk doorgedrongen.
Al bij al heeft beiaardier Aurion nooit het genoegen gehad om een consonante beiaard te bespelen. Op 4 maart 1738 overleed hij.

Tweede brand geeft nieuwe impuls

Een tiental jaren bleef het stil rond de Hasseltse beiaard, tot op 16 mei 1751 de bliksem opnieuw insloeg op de toren. Voor de herstellingswerken moesten de klokken uit de toren gehaald worden en men vond hierin de gelegenheid om de beiaard nog eens te onderzoeken.
Daarvoor werd Matthias vanden Gheyn, stadsbeiaardier van Leuven, aangetrokken. Hij maakte een analytisch verslag van de klokken en hun deeltonen. Zijn besluit was dat 24 klokken moesten worden hergoten, 12 klokken konden herstemd worden en 4 andere klokken waren twijfelachtig.

De volgende dag al werd een overeenkomst gesloten met de jongere broer van Matthias: Andreas Joseph vanden Gheyn. Hij zou samen met zijn oom-cellebroeder Peter vanden Gheyn deze klus klaren.
Dit was meteen ook het debuut voor de 24-jarige Adreas Joseph. Dat kunnen we lezen op de klokinscriptie:

“Acta virum probant ad majorem Dei gloriam anno 1751 me et adhuc 27 camp. refudit et restantes correxit. Hasseleti Aetatis suae: ope mia. Andreas Jos. van den Gheyn Lovaniensis.”

(Het werk looft de meester. Tot meerder eer en glorie van God heeft Andreas Josephus van den Ghein van Leuven, oud 24 jaar, mij met 27 andere hergoten en de overige verbeterd, te Hasselt 1751.)

Deze beiaard werd – na het hergieten van één klok – in 1752 door T. Levèque, stadsbeiaardier Luik, en door Johannes de Decker, stadsbeiaardier van Diest, goedgekeurd.
Hasselt bezat eindelijk een welklinkende beiaard met 42 klokken in middentoonstemming.

Stille periode in de 19de eeuw

Tijdens de Franse overheersing aan het einde van de 18de eeuw werden er twee luidklokken meegenomen. In 1804 en 1805 werden deze vervangen door de aankoop van één klok uit de commanderij van Alden Biezen en één uit de abdij van Herkenrode.
Deze laatste laatgotische klok hangt nog altijd in de toren en dateert uit de 14de eeuw.
De gieter ervan is onbekend. Dit zou wel eens de klok kunnen zijn die in 1317 vanzelf begon te luiden toen een priester uit Viversel in de abdij van Herkenrode aankwam met de bebloede hostie.
Over de 19de eeuw is verder weinig geweten. In 1852 onderging de toren een restauratie en tien jaar later kreeg ook de beiaard een grondige herstelling door A. Mathieu.
Op 28 mei 1873 viel het gewicht van het uurwerk naar beneden tot in de kerk. Tussen 1889 en 1894 kwam er nog een volledige restauratie van de toren.

Naar een volwaardige beiaard in de 20ste eeuw

In de loop van vorige eeuw werd de beiaard meerdere keren onder handen genomen.
Rond de eeuwwisseling herleefde de appreciatie voor beiaardmuziek en dat was in Hasselt niet anders. Onder invloed van deze vernieuwde belangstelling werd de g3-klok van A. vanden Gheyn in 1905 hergoten door F. van Aerschodt.
In 1911 verving Edward Michiels het broeksysteem door het tuimelaarsysteem, het zogenaamde Denynsysteem dat toen overal in voege kwam.

In 1922 kreeg de beiaard een grondig nazicht van Jef Denijn.
Die adviseerde om een revisie te laten uitvoeren en die werd door Prosper Michiels gedaan. In 1938 hergoot Fr. Sergeys uit Leuven de g3 uit 1905 van van Aerschodt en de f3 en fis3 van vanden Gheyn.
Tijdens WOII werden ook de Hasseltse klokken een prooi voor de bezetter. Zo verdween ook de Sint-Quintinusklok, die in 1953 vervangen werd door een nieuwe klok van François Sergeys.

In 1958 breidde François Sergeys uit Leuven de beiaard uit tot vier octaven (47 klokken) waarbij hij 8 Van den Gheynklokjes verving (slagtoon c4, cis4, d4, dis4, fis4, g4, gis4 en a4) door nieuwe en vijf extra klokjes goot.
Ook het oude klavier uit 1751 was aan vervanging toe en Somers uit Mechelen installeerde een nieuw klavier naar Mechelse normen.
In 1965 verving Sergeys nog eens zes Van den Gheynklokjes (zie lijst).

In 1971 werd besloten om de beiaard een bes0-toets te geven, door de klokkenreeks een hele toon te transponeren.
De basklok d1 uit 1731 werd verbonden met de bes0-toets i.p.v. de c1-toets. De Sint-Quintinusklok werd aangesloten op de beiaard als onderliggende g0-toets.
Om de beiaard op vier octaven te houden, werd de reeks aangevuld met twee nieuwe klokjes van Petit en Fritsen.
De speeltrommel werd buiten werking gesteld en er kwam een automatisch bandspeelwerk in de plaats, eveneens van Petit & Fritsen.

De laatste grote restauratie en transformatie dateert van 1982 en werd uitgevoerd door de Koninklijke Eijsbouts uit Asten (Nl). De beiaard werd uit de toren gehaald en herstemd.
De tractuur en het klavier werden volledig gemoderniseerd en acht klokjes van Sergeys uit 1958 (g4-d5) werden hergoten.
Omdat het automatisch bandspeelwerk niet meer voldeed, kreeg de voorslag een computerspeelwerk.
Elf jaar later, in 1993, kreeg de beiaard er nog vier discantklokjes bij. Deze werden ook door de Koninklijke Eijsbouts gegoten.
Momenteel bestaat de Hasseltse beiaard uit 53 klokken: 52 beiaardklokken en één aangesloten luidklok. 4.

Het automatisch speelwerk

Het eerste automatisch speelwerk was een oud wielsysteem. Dit werkte waarschijnlijk niet al te goed en daarom werd er in 1528 een houten speeltrommel geïnstalleerd.
Dat het werkelijk een speeltrommel betrof, leiden we af uit de 1553,5 pont ijzerdraad die nodig was voor de clauwieren. Bovendien was er sprake van nooten. De realisatie van de nieuwe tractuur gebeurde door Mewis Colen en Jan Blaesen.
Mewis was uurwerkmeester van 1514 tot 1534, maar hij liet zich van 1517 tot 1527 tijdelijk vervangen door Jan Blaesen. Hoelang deze 16de eeuwse trommel gediend heeft, is niet bekend. Vermoedelijk werd hij later vervangen door een ijzeren trommel.

In 1730 werd Jan De Hondt gecontacteerd, want hij werd op 14 maart 1730 betaald voor “vacatien en visitatie gedaen aen den carillion” en op 26 mei 1730 voor “gedaene diensten aen den carillion”.
Er wordt niet gespecificeerd wat hij precies gedaan heeft, maar vermoedelijk werkte hij aan een bestaande trommel, die op de nieuwe klokken van Bernard moest aangesloten worden.

Na de blikseminslag van 1751 werd op 1 december 1751 een overeenkomst gesloten met Gilles De Beefe, uurwerkmaker uit Luik, voor de bouw van een nieuw uurwerk en speeltrommel. Het werd een springtrommel van 5 à 6000 pond.
De trommel meet 106 cm doormeter en is 127 cm breed. Hij heeft twee maal 108 maten en twee maal 80 klavieren. Hij bevat 108 maten voor de uurslag, 70 voor het halfuur, 8 maten voor het kwartier na het uur en 12 maten voor het kwartier voor het uur.
In totaal bezit de trommel 17920 gaten voor 3000 toonstiften. Eind 1752 was hij klaar. Op de trommel staat geschreven: “Fait à Liège par Gilles de Beefe et de son fils Nicolas le 2me 9bre 1752”.
De melodieën werden traditiegetrouw verstoken tijdens de Goede Week. Bij de herstellingswerken van 1911 werd de trommel verstoken, en pas in 1938 opnieuw.
Daarna werd de trommel weinig of niet verstoken.

Sinds 1971 is deze trommel buiten werking gesteld. In dat jaar werd er door de firma Petit & Fritsen een automatisch bandspeelwerk geleverd. Ook dit wordt momenteel niet meer gebruikt. Het heeft een plaats in het beiaardmuseum gevonden.

Overzicht stadsbeiaardiers

1531-1553: Loeden HOLLANTS
1553-1564: Hendrik DOBBELSTEENS
1564-1580: Peter SPIERS
1580-1582: Hendrik CARDEYS (organist) en Aert MOLS
1582-1627: Willem THOELEN
1627-1643: Jan VAN TILBORCH
1644-1646: Willem THOELEN
1646-1665: Jan VAN TILBORCH
1665-1701: Willem BROECKMANS
1701-1725: Jan GODTGAFFS
1730-1738: Joannes Josephus AURION
1752-1772: Arnoldus BAERTS
1778-? : Winandus BAERTS
1834-?: Winandus Joseph Corneil SERVAIS Godefridus Gerardus Ludovicus PIERLOZ Henricus Eduardus PIERLOZ Gerardus Arnoldus PIERLOZ
1881-1911: Theodorus Andreas HAMOIR
1912-1955: Alfons Marie Joseph Hubert HAMOIR
1958-2008: René Leopold VANSTREELS
vanaf 2008: duobaan met Jan Verheyen en Kenneth Theunissen

Triomfdichten

In 1752 verscheen er een “triumphdicht over den nieuwen Carlejon” .
Hierin looft de anonieme schrijver de beiaard van Hasselt en wuift alle kritiek die er toen was weg.
Zo zijn de criticasters volgens hem “maer keukens musicanten oft esels van alle canten”. De beiaard klinkt nu mooi want “de kloecken sijn wel gegoten; hun valscheijdt is wel uijtgedraeijdt”.
Hij stelt dat de Hasseltse beiaard mooier en beter is dan welke andere dan ook. Vreemd hierbij is dat hij in de reeks beiaarden ook de abdij van Herkenrode (in Kuringen, even buiten Hasselt) vernoemt. Of de abdij ooit een beiaard heeft gehad, weet men niet, maar men kan aannemen dat “alle wel-georganiseerde abdijen in de Nederlanden (…) een beiaard hadden, groot of klein, of ten minste een voorslag ingeschakeld op het uurwerk”.

Ook in 1897 verscheen een gedicht over de beiaard van Hasselt: ‘Le carillon de Hasselt’ van Emile Gielkens, uitgave J. Lebègue & Cie, Brussel 1897.
Het is een zeer uitgebreid lofdicht, waarin de verschillende aspecten van het Hasseltse stadsleven aan bod komen: de handel, nijverheid, verenigingen, religieuze en stadsfeesten, de Virga Jesse feesten, etc.

Beiaardmuseum

In de toren van de Sint-Quintinuskathedraal is een beiaardmuseum ingericht. Dit werd geopend op 19 juni 1988. Er wordt aan de hand van dia’s en maquettes uitgelegd hoe een klok gemaakt wordt.
Er liggen enkele boeken tentoongesteld en er hangen een paar klokken op. Het bevat ook enkele historisch interessante stukken. Zo kan je er het oude torenuurwerk van Edward Michiel uit 1911 terugvinden.
Dit uurwerk is enerzijds verbonden met een oude wijzerplaat en anderzijds met een luidklok. Deze is in 1899 gegoten door Constant Sergeys en komt uit de voormalige begijnhofkerk van Hasselt.
Er zijn ook twee oude beiaardklavieren bewaard gebleven. Het oudste zou volgens historische gegevens uit 1730 dateren. Daarnaast is er ook nog een klavier uit 1958, gemaakt door Somers.
Verder is er nog materiaal voor het onderhoud en het versteken van de speeltrommel uit 1752 te zien in het museum. Ook het automatische bandspeelwerk van 1971 is er tentoongesteld.

Tekst en foto’s: Jan Verheyen

Geplaatst in Torens.