Sint-Catharinakerk Hoogstraten

Geschiedenis van de beiaard van Hoogstraten

Eerste klokken en voorslag

Op 12 juli 1430 ging het kerkbestuur van de Sint-Catharinakerk een lening aan bij het gasthuis van 150 gouden Bergoendde Philippus Clinckarde om “die clocken mede op te helpen in den Torre”. We spreken hier nog van de oude Romaanse kerktoren.
Wegens de grote rekening vermoedt men dat het om verscheidene klokken moest gaan van een vrij groot gewicht. In die tijd hing er ook een reeks van drie voorslagklokjes in de kerktoren. Op het einde van de vijftiende eeuw klom hun aantal op tot 7 of 8 klokken, zodanig dat er een muzikaal voorspel kon uitgevoerd worden.

De zwaarste klok was de Catharinaklok (2000 kg). Ze werd in 1444 door de Mechelse klokkengieter Jan Zeelstman gegoten en maakte deel uit van de eerste voorslag.
Deze klok werd echter in 1944 vernield door het oorlogsgeweld. Een ander klokje dat oorspronkelijk deel uitmaakte van de voorslag werd in de vijftiende eeuw door Simon Waghevens gegoten. Het hangt sinds 1584 in het torentje van het stadhuis.
In 1504 werd een klok gegoten waarvan we de gieter niet kennen. Joris I Waghevens leverde in 1513 de Mariaklok (400 kg) die eveneens in 1944 vernield werd.
In het jaar 1518 besliste het stadsbestuur om de voorslag uit te breiden tot een voorspel. Dit besluit werd genomen in navolging van de ontwikkeling van de klokkenspelen in de omliggende steden en gemeenten.

De burgemeestersrekeningen maken nergens melding van een beiaardklavier. Toch bestaat het vermoeden dat de klokken door middel van een klein klavier konden worden bespeeld aangezien de eerste “beiaard-meester” werd benoemd in 1521.
Bij het afbreken van de oude kerktoren in 1536 werden de klokken en het uurwerk neergehaald en in het stadhuis in bewaring gebracht totdat ze ongeveer 20 jaar later terug in de nieuwe toren (ontwerp van Rombout Keldermans (1516-1531)) werden opgehangen. Het uurwerk bleef functioneren tot 1876. Verscheidene klokken waren toen gebarsten en de rammel die het uur aankondigde was gebrekkig geworden.
In 1892 werden er 5 gebarsten klokken hergoten en 2 nieuwe toegevoegd door de firma Van Aerschot uit Leuven. Door deze smelting kwam er een einde aan het vroegere voorspel.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

Op 13 oktober 1943 werden 2 klokken geroofd door de Duitsers, nl. de Sint-Jozefklok (930 kg) en de zondagsklok (1400 kg), beide gegoten door Severinus van Aerschot in 1892.
Door bemiddeling van de klokkencommissie kon men de 2 andere historische klokken bewaren, nl. de Catharinaklok (2000 kg, gegoten door Zeelstman in 1444) en de Mariaklok (400 kg, gegoten door Waghevens in 1513).
In de nacht van 22 op 23 oktober 1944 voerde het wegtrekkende Duitse leger een noodlottig plan uit. Aangezien de 105 meter hoge toren een uitstekende observatiepost voor de geallieerden zou zijn, werd hij door de Duitsers met 2000 kg dynamiet opgeblazen. Al wat restte was een stomp van enkele meters boven de grond. Hiermee verdwenen ook de historische klokken.

De wederopbouw

Op 22 juni 1945 werd voor Hoogstraten de historische beslissing genomen om kerk en toren terug te herstellen in hun oude glorie.
Geïnspireerd door het vurige enthousiasme van deken Jozef Lauwerys begonnen de architecten J.L. Stijnen en P. Berger aan de plannen voor deze enorme onderneming.
De uitvoering van de werken verliep zonder veel moeilijkheden. Het kerkgebouw werd voltooid op 15 april 1954 en de toren in de lente van 1958.

Een beiaard als kroon op het werk

Tijdens de wederopbouw van de toren werd er al vlug gedacht aan het gieten van nieuwe luidklokken. In 1954 gebeurde de aanbesteding voor 2 exemplaren. De firma Michiels uit Doornik goot de Catharinaklok (slagtoon d1, 1823 kg.) en de Antoniusklok (slagtoon g1, 675 kg).
In 1959 werd de Heilig Bloedklok (slagtoon es1, 1507 kg.) eveneens door Marcel Michiels gegoten.

Het was een droom van deken Lauwerys om de herbouwde toren te bekronen met een beiaard. Reeds in 1957 werd er actie ondernomen. De deken had contacten gelegd met de kerkfabriek van de kathedraal van Antwerpen.
Het was hem via architect Stijnen ter oren gekomen dat de Hemonyklokken van de vroegere kapittelbeiaard in onbruik waren en doelloos in de doopkapel stonden. De deken van de kathedraal was trouwens ook een goede vriend en studiegenoot van de deken van Hoogstraten.

Het voorstel om de Hemonyklokken een nieuwe bestemming te geven in de toren van Hoogstraten (zusterkerk van de kathedraal van Antwerpen) werd in overweging genomen. Staf Nees werd gevraagd om deze kwestie te adviseren en in een brief van hem aan deken Lauwerys kunnen we het volgende lezen:
“Uw schrijven heeft mij het grootste genoegen gedaan. Dat is een prachtige oplossing. Zulks had ik nooit durven verhopen! Proficiat daarvoor en tevens voor de prachtige gelukte opbouw van de machtige toren!”
Na onderhandelingen met de kerkfabriek van de kathedraal werd dit voorstel op 7 april 1957 goedgekeurd.

Hoogstraten als nieuwe bestemming voor de Antwerpse kapittelbeiaard

Na een overeenkomst tussen Antwerpen en Hoogstraten, stond het vast dat de Catharinatoren een instrument van uitzonderlijke waarde zou gaan herbergen: een Hemonybeiaard uit de zeventiende eeuw ! We richten ons even op de geschiedenis van dit instrument. Tot aan de Franse Revolutie werden er in de kathedraaltoren 2 beiaarden bespeeld, nl. de kapittelbeiaard of kerkbeiaard, en de stadsbeiaard die zich een verdieping hoger bevond. Beide instrumenten werden beurtelings bespeeld naargelang het stedelijk of kerkelijk karakter van de gelegenheid.
Deze 2 beiaarden werden gegoten in 1654-55 door de wereldvermaarde gebroeders Hemony.

Toen de stad Antwerpen in 1654 een beiaard bestelde bij Hemony, wilde de kerk niet onderdoen. Het kapittel bestelde dus ook een beiaard, maar deze werd een halve toon dieper (as) en dus zwaarder in gewicht.
Hemony moest 32 klokken gieten die gebaseerd waren op de Carolusklok (as0, 6434 kg, gegoten in 1507 door Willem en Gasper Moer uit ’s Hertogenbosch), Thomas (bes0, 4000 kg, gegoten in 1563 door Jan Fer uit Doornik) en Maria (c1, 3000 kg, gegoten in 1459 door Johannes en Willem Hoerken).
Deze 3 klokken werden de basklokken van de kapittelbeiaard. Hemony verwerkte ook nog enkele van de vroegere klokken in zijn instrument. De zware werden ter plaatse gegoten. Zo werd het instrument uitgebreid tot 37 klokken. In 1767 breidde Joris du Mery de beiaard nog met 3 kleine klokjes uit zodat het aantal op 40 werd gebracht.

De 2 bekendste beiaardiers die deze beiaard bespeelden, waren Johannes en Amandus de Gruytters. In 1740 werd Johannes benoemd. Voordien was hij beiaardier te Nieuwpoort.
In 1922 ontdekte men zijn bekende muziekhandschrift “het De Gruytters beiaardboek”.
Na zijn dood werd Johannes opgevolgd door zijn zoon Amandus, die beiaardier was in de woelige jaren van de Franse Revolutie. De beiaarden van de kathedraaltoren hebben waarschijnlijk een tijd niet gespeeld om niet al te zeer de aandacht te trekken.
Beiaardier Amandus kreeg van de overheerser het bevel alleen nog Franse patriottische liederen te spelen. We mogen van groot geluk spreken dat de beiaarden van de kathedraaltoren gedurende die jaren gespaard zijn gebleven.

Na de Franse overheersing raakte de kapittelbeiaard in verval. Dit had te maken met het feit dat de kerk over hoe langer hoe minder middelen beschikte.
De toren werd trouwens ook eigendom van de staat. Dit alles werkte de aftakeling in de hand en het instrument werd niet meer gebruikt.
Alle bespelingen gebeurden voortaan op de stadsbeiaard. Na de eerste wereldoorlog werden verscheidene klokken uitgeleend aan behoeftige parochies.
Met uitzondering van de luidklokken werden de overige klokken naar beneden gehaald en op de binnenkoer van de dekenij gezet. Het oude klavier werd afgestaan aan Het Vleeshuis. Na de tweede wereldoorlog werden de klokken verder “uitgedeeld” aan omliggende kerken.

Toen in 1957 besloten werd om de kapittelbeiaard in ere te herstellen en over te brengen naar Hoogstraten, werden alle Hemonyklokken terug bij elkaar gebracht.
Buiten de 23 Hemonyklokken die de kathedraaltoren reeds vroeger verlaten hadden, deden er nog 5 Hemony’s dienst als luidklok, waarvan Hoogstraten er nog graag 2 had, die onmisbaar waren voor hun beiaard. Antwerpen ging akkoord op voorwaarde dat Hoogstraten 2 zwaardere klokken in ruil zou schenken, die qua toon beter in hun gelui zou passen. De firma Michiels goot deze 2 klokken die op 9 februari 1958 gedoopt werden door de deken van Hoogstraten. Deze klokken dragen de volgende geestige opschriften:

MIJN STEM ZAL U DANKEN
BIJ ELK VAN HAAR KLANKEN
ZO LANG TE HOOGSTRATEN
G’UW BEIAARD ZULT LATEN

en

‘K LAAT HIER IN DE TOREN
MIJN NIEUWE STEM HOREN
WIJL TWEE VAN TE VOREN
DE KEMPEN BEKOREN

Een toevoeging van Marcel Michiels Jr.

Toen alle Hemonyklokken van de kapittelbeiaard terug verzameld waren, kwam men op een aantal van 24 (slagtoon e1 – chromatisch – cis 3). Zij werden overgebracht naar het atelier van Marcel Michiels te Doornik. Met de 2 luidklokken die Hoogstraten nog kon bemachtigen kwam het aantal op 26. Bij het herstemmen braken 2 klokjes.
Om een beiaard van 50 klokken te verwezenlijken, moesten er dus 26 nieuwe aan toegevoegd worden (slagtonen d, es1, a2, d3, ges 3 -chromatisch – es 5).
Dit werk werd geadviseerd door Staf Nees en uitgevoerd door Michiels.
Tevens moesten zij instaan voor de opbouw van de beiaard in zijn geheel en ervoor zorgen dat de Hemony- en Michielsklokken elkaar qua timbre zo goed mogelijk zouden aanvullen.

Het werk omvatte:
– gieten van 25 nieuwe klokken (1 Michielsklok met slagtoon d1 hing er al)
– Vervoeren, opkuisen, analyseren en herstemmen van de Hemony’s
– Plaatsen van een nieuwe klokkenstoel
– Plaatsen van een cabine met klavier
– Plaatsen van alle klokken, klepels en tractuur.

Voor het gieten van de nieuwe discantklokjes werd uitsluitend gebruik gemaakt van Hemonybrons. Hiervoor werden de twee gebroken klokjes hersmolten. Ook een gebarsten Hemonyklok van de Sint-Pauluskerk werd aangekocht en hersmolten.
Afgezien van de 2 zwaarste klokken, kan men dus stellen dat de ganse beiaard klinkt d.m.v. Hemonybrons. De nieuwe klokken werden gewijd op 13 maart 1960.
Op zondag 1 mei 1960 was de grote dag aangebroken. Ter gelegenheid van het 750 jarig bestaan van de stad Hoogstraten werd de beiaard feestelijk ingespeeld. Aan het klavier zaten achtereenvolgens: Staf Nees, John Gebruers, Piet van den Broek en Staf Mertens.

Het automatisch speelwerk

Na de voltooiing van de beiaard werd het instrument al vlug aangevuld met een automatisch speelwerk. De firma Leon Peters uit Wavre plaatste in 1961 een systeem met elektromagnetische hamers en een geperforeerde speelband. Dit speelwerk was echter geen lang leven beschoren. In 1985, ter gelegenheid van 25 jaar beiaard, werd er een nieuw automatisch spel geïnstalleerd door de firma Clock-o-matic (Cariomat).
Dit werd mogelijk gemaakt door de inspanningen van V.V.V. Hoogstraten. Meer dan zestig milde schenkers droegen bij in de kosten. Vanaf dat moment wordt er over Hoogstraten weer elk kwartier een deuntje uitgestrooid.

Beiaardiers

De eerste stadsbeiaardier was Staf Mertens (°1937). Hij was laureaat van de beiaardschool van Mechelen en werd opgeleid door Staf Nees. Staf Mertens oefende zijn taak gedurende 42 jaar uit, tot hij in 2002 met pensioen ging.
Luc Dockx (°1970) die tot dan toe regelmatig optrad als vervanger van Staf, werd in juni 2002 aangesteld als nieuwe stadsbeiaardier van Hoogstraten. Hij is eveneens laureaat van de Mechelse beiaardschool en was leerling van Jo Haazen.

Geplande restauratie

Onder impuls van stadsbeiaardier Luc Dockx en het enthousiasme van de sterk groeiende Hoogstraatse beiaardvereniging, werd het stadsbestuur gewezen op de dringende noodzaak van een grondige restauratie. In oktober 2005 besliste het College van Burgemeester en Schepenen om de historische beiaard te restaureren.
Het betreft een zeer grondige restauratie met een gehele aanpak van de beiaard, met onder meer: de klokken, de klepels, de klokkenstoel, de tractuur, de beiaardcabine, het klavier enz…
Bij de restauratie van de toren werden alle klokken in februari 2018 uit de toren gehaald. De beiaard werd herstemd en uitgebreid met vier basklokken: Franciscus (as° 4.700 kg), Elisabeth (bes° 3.250 kg), Rombouts (c1 2.700 kg) en Leonardus (des1 2.200 kg). In augustus 2019 werd de nieuwe beiaard ingespeeld

Tekst: Luc Dockx

Schepenhuis Herzele

Geschiedenis van de beiaard van Herzele

Schepenhuis

De oudst gekende baljuw van Herzele heette Raes Vierendeel, en werd vermeld in 1391. Het is echter niet duidelijk of er toen al sprake was van een echt gemeentehuis, laat staan een gebouw op de plaats waar het huidige gemeentehuis staat.
Hoe oud het huidige gemeentehuis is, weet men niet. De eerste officiële vermelding dateert pas uit 1571: in een arrest van de Raad van Vlaanderen is sprake van de “Herberghe Sinte Martin staende ande halle ende marckt van herseele”.
Het gebouw is echter mogelijk enkele eeuwen ouder. Wanneer in de loop van de 18e eeuw de functie van “schepen” verdwijnt, ondergaat het schepenhuis enkele grondige aanpassingen – het kreeg o.a. een nieuwe toren – en wordt het in 1778 verkocht aan de graaf van Lichtervelde, de toenmalige Heer van Herzele.
Sindsdien wordt het afwisselend of terzelfdertijd gebruikt als herberg en gemeentehuis.

Pas in 1947 werd het schepenhuis opnieuw eigendom van de gemeente (1).
Dit gaf aanleiding tot een reeks drastische vernieuwingen. Twee bijgebouwtjes werden gesloopt. Het zadeldak werd een schilddak. Op de zuidoostelijke hoek werd de arduinen schandpaal hersteld.
Het dak is bekroond met een dakruiter, die sinds Kerstmis 1952 een beiaard met 28 klokken herbergt. Om het kwartier klinkt een melodie over de buurt.
Dit is een geschenk van Jozef Matthijs die in 1946 gehuldigd werd voor 50 jaar onafgebroken burgemeesterschap in Herzele.

Voorgeschiedenis

In 1946 besliste de gemeenteraad om een beiaard te installeren. Het instrument zou een herinnering zijn aan een drievoudige viering: die van Jozef Matthijs die op dat ogenblik 50 jaar ononderbroken burgemeester was van Herzele, van pastoor-deken Simoens die dat jaar zijn gouden priesterjubileum vierde en van de koninklijke harmonie Sint-Cecilia die net 100 jaar bestond.
De jubilarissen zouden nog zes jaar moeten wachten op de eerste feestklanken. Het gemeentehuis diende eerst nog aangekocht en verbouwd en dat sleepte langer aan dan verwacht.

Op het Sint-Barbarafeest van het jaar 1952 weerklonken de eerste tonen van het klokkenspel waarmee de kleine gemeente Herzele heel wat grotere Vlaamse entiteiten naar de muzikale kroon kon steken. In elke klok was het wapen van Herzele gegoten en in vier ervan de feestelijk geïnspireerde historiek.(2)
De zomerconcerten werden bepaald op zondag om 11 uur. Toenmalig gemeentesecretaris Léon Nachtergaele voorzag een mooie toekomst voor de beiaard omwille van haar unieke stemming.
“Inderdaad zoals reeds vroeger gezegd, zal deze beiaard de eerste in België zijn welke koorzingen in open lucht (zowel als orchester spel) zal kunnen begeleiden, en steunen, hetgene aan de gemeente geen geringe bijkomstige voordelen zou geven door inrichten van grote muziekfeesten die nergens anders mogelijk zijn.”3

Bouw van de beiaard en latere werken

Bij de bouw van de beiaard werd geadviseerd door Ir.Van Esbroeck (Gent) en Ir. V. Van Geyseghem (Luik).4
Het lastenboek, aangenomen door de Gemeenteraad in zitting van 8 januari 1952, voorzag een beiaard van 28 klokken, allen zonder kroon, met slagtonen c2, d2, e2 – chrom. – f4 en gestemd “volgens de toonladder van Pythagoras” (de Herzeelse beiaard was de eerste beiaard in België in de Pythagoreïsche stemming!).
Het klavier en de spelinrichting met ‘gericht tuimelaarsysteem’ moest worden geplaatst “streng volgens de gegevens der Mechelse Beiaardschool”. De pedaalomvang moest 11 toetsen bedragen, corresponderend met de elf zwaarste klokken.
Voor het automatisch spel, lopend over de 25 zwaarste klokken, moest een trommel of filmband worden geleverd, te specifiëren bij de aanbieding. Tenslotte moest een elektrisch aangedreven torenuurwerk worden geplaatst, mede ten behoeve van het automatisch klokkenspel.5

Er liepen 2 offertes binnen, één in 1947 van firma Michiels en één in 1950 van firma L. & R. De Mette Gebroeders uit Aalst.(6)
De werken werden tenslotte toegewezen aan de gebroeders De Mette met in onderaanneming de firma Eijsbouts uit Asten (NL)/Horacantus-Lokeren.(7)
Latere werken uitgevoerd door firma Clock-o-Matic, Holsbeek. In september 1995 (8) onderging de beiaard een opfrisbeurt. De stalen piramide in de toren werd behandeld met roestoplosser en geschilderd.
Alle klokken werden uit de toren verwijderd, evenals de klokstoel, klepels en tuimelaars. De klokstoel werd gezandstraald, gegalvaniseerd en geschilderd. De acht kleinste klokken werden heropgesteld zodat er ruimte vrijkwam om het latere onderhoud beter te kunnen uitvoeren. De klepels werden hersteld en gegalvaniseerd, de waterkeringen en bedrading werden vernieuwd. (4).

Het automatisch speelwerk

Aanvankelijk bestond het automatisch speelwerk uit een magnetische filmband waarbij het aandrijfmechanisme rechtsreeks verbonden was aan het beiaardklavier. Voor klavier en automatisch spel was er dus één enkel gecombineerd dradennet.
Het spel liep over de 25 zwaarste klokken.(9) Latere werken aan het automatisch speelwerk werden uitgevoerd door de firma Clock-o-Matic, Holsbeek (10):

– Maart 1973: op de bestaande magneten werd een nieuw trommelspeelwerk aangesloten.
– Januari 1974: er werden 25 spiraalveren geïnstalleerd zodat de hamers opnieuw behoorlijk konden werken.
– April 1984: er werden 2 elektromagnetische hamers geïnstalleerd, een motorverdeelwerk dat het torenuurwerk aandrijft en een beiaardcomputer ‘Horomat’
– September 1995 5: er werden 23 magneethamers (type zoals bestaande) geleverd en geplaatst, voorzien van de nodige elektrische leidingen voor de verbinding van deze hamers met het trommelspeelwerk.
– December 1997: er werd een nieuwe beiaardcomputer ‘Apollo SBSI’ geïnstalleerd waarbij 20 melodieën werden ingespeeld. (5).

Beiaardiers

1952 – 1973 Albert Dereu
1973 – 2005 Julien Van Leeuwen
vanaf 2006 Bart Eeckhout

Tekst: Paul Hoste

Belfort Herentals

Geschiedenis van de beiaard van Herentals

De eerste Herentalse beiaard (1541 – 1551)

Het is niet duidelijk wanneer de stad Herentals zijn eerste beiaard heeft aangekocht, maar wel zeker is dat dit instrument afkomstig is van de abdij van Tongerlo.
Op 10 juni 1535 sloot de abdij een kontrakt met de Leuvense horlogemaker Hendrick Van Breden (of Van Breda), afkomstig uit Arendonk. Van Breden diende een uurwerk met een voorslag, bestaande uit 16 klokken, te vervaardigen en nam de oude klokken over (1).
In een kronijk wordt verhaald dat de stad Herentals in 1551 voor de som van 1.000 gld “den voorslag” van de abt van Tongerlo aankocht. Betreft het hier de voorslag die door Hendrick Van Breden enkele jaren geleden was gegoten?
Een afdoende historische zekerheid bezit men hierover niet. Evenmin is het bekend wanneer juiste de financiële transactie tussen stad en abdij heeft plaatsgegrepen. Grammaye noteert in zijn beschrijving van Herentals, verschenen in 1610, dat deze stad een beiaard plaatste in 1541. Hogergenoemde kronijk vermeldt echter een aankoop van het jaar 1551 (2).

Hoe dan ook, de plaatsing van de “voorslag” werd toevertrouwd aan een zekere Merten Hendrick van Turnhout.
Deze kan moeilijk iemand anders zijn geweest dan meest Heyndrick Steymans de oude, die zich tussen 1536 en 1550 te Turnhout had gevestigd en er samen met zijn zoon het zeldzame beroep van “urewercker” uitoefende. Hendrick Steymans de oude was één der meest befaamde 16de-eeuwse “horlogiemaeckers” die in de Sint-Goedelekerk te Brussel, maar eveneens in vele andere voorname kerken en abdijen, kunstige en voortreffelijke “orologien” had gemaakt (3).

De Mariaklok, de aanvulling van de eerste beiaard

In eerder buitengewone omstandigheden kwam de stad Herentals in het bezit van zijn oudste klok. De militaire waarde van de garnizoenstad Herentals is nooit sterker tot uiting gekomen dan tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648).
Kenmerkend in dit opzicht zijn de uitlatingen van Alexander Farnèze aangaande Herentals in de korrespondentie met zijn vorst. Hierin schetst hij herhaaldelijk op zeer treffende wijze het strategisch belang van de vesting Herentals : “Wie Herentals bezit, domineert heel de Kempen” (4)

Toen Herentals van midden oktober 1576 tot en met 17 juli 1584 ononderbroken tot de Orange-partij behoorde, hield een “Staatse” troepenmacht vanuit deze stad geheel de Kempen onder haar heerschappij.
Een meer geschikte plaats dan Herentals om de talrijke klokken, die door de “Staatse” legerbenden in geheel de Kempen waren geroofd, in te zamelen kon dan ook moeilijk gevonden worden.
Deze klokken werden vanuit Herentals over Lier naar de smeltkroezen van Antwerpen vervoerd om aldaar tot geschut te worden omgesmolten (5).

Het is begrijpelijk dat in deze situatie de klokken van de Sint-Waldetrudiskerk niet erg veilig waren. In 1582 werden door de Staatsgezinde magistraat zes van de elf klokken uit de toren verwijderd.
De Maria-klok (in 1533 gegoten door Medardus Waghevens) was één van deze klokken, en ze werd overgebracht naar de stadhuistoren om er als uurklok dienst te doen. De andere klokken werden gedeeltelijk te Antwerpen verkocht en tot scheepsgeschut omgesmolten, terwijl van de overgebleven klokspijs in 1585 nog vijf nieuwe klokken werden gegoten om op het stadshuis als voorslag te dienen (6).
De kerkmeesters procedeerden langer dan een halve eeuw, maar er werd nooit een vonnis geveld (7). Alzo keerde de Maria-klok niet terug naar te toren van de Sint-Waldetrudiskerk, maar bleef ze tot 1994 in de stadhuistoren hangen. Momenteel staat ze opgesteld onderaan de toren.

De Regnault-klokken

Gedurende hogergenoemde proces sloot de Herentalse stadsmagistraat op 23 november 1630 een contract met een rondreizende klokkengieter uit Lorreinen, Antoine Regnault, om 17 tot 21 klokken te hergieten (“eene clocke offt twee min offt meer onbegrepen”).
Het loon dat Regnault kreeg toegewezen voor deze onderneming was vastgesteld op 400 gld en 3 tonnen Herentals bier (ca 450 liter).

Dat het werk aanvankelijk op één jaar gepland was blijkt duidelijk uit de bepalingen aangaande de uitbetaling van Regnaults loon (8). Niettenmin was dit werk pas in 1649 voltooid. Dit blijkt niet alleen uit de gedetailleerde uitgavenpost (9), maar ook uit de gietjaren op de klokken vermeld.
In dit verband kan dan ook de vraag gesteld worden of deze laattijdigheid te wijten is aan het feit dat de rondzwervende klokkengieter zich in de woning, die hem tijdens de werkzaamheden te Herentals was toegewezen, al te goed had ingeburgerd dan wel de toenmalige oorlogsomstandigheden hierin de doorslaggegevende rol hebben gespeeld.
Wat de gebruikte klokspijs betreft, werd wellicht hoofdzakelijk het voorhanden zijn klokkenarsanaal uitde belforttoren aangewond. Hoeveel klokken Regnault eigenlijk precies heeft gegoten is niet nauwkeurig geweten.
Het contract van 1630 zelf is in dit verband niet heel precies: 17 tot 21 klokken. Alleszins bleven hiervan 12 met een gezamenlijk gewicht van 2.655 pond tot ca 1843 in de stadhuistoren hangen (10).
Wat er ook van zij, twee van deze klokkenreeks, zijn in de huidige Herentalse beiaard behouden gebleven.

De 18de eeuwse periode, en hoe Andreas-Jozef Vanden Gheyn net geen beiaard goot voor Herentals.

In de loop van de 18de eeuw onderging het Herentalse klokkenspel weinig wijzigingen. Anthoni Bernaerdt goot in 1723 een nieuwe klok “tot den bijaert op den stadthuijsse”. Deze klokkengieter had in hetzelfde jaar ook voor Sint-Waldetrudiskerk een klok had vervaardigd.
Een andere 18de eeuwse aanwinst was de gift van de baron van Noorderwijk. Deze edelman schonk in 1785 de stad Herentals een klok van 63 pond (11).

Over een eigenlijke hernieuwing van de stad was er in 1784 sprake geweest. Op 5 mei 1784 sloot de magistraat zelfs een contract met Andreas Jozef Vanden Gheyn om de bestaande beiaard te hergieten (12).
Een veertien dagen voordien hadden de Herentalse wethouders Vanden Gheyn ontboden “ten eynde vanden beijert te examineren om den selven te herstellen jst mogelyck ofte te doen als wethouderen in raede sullen vinden” (13). Alles was nochtans vergeefse moeite. Reeds op 8 mei – een herstemming op 14 juni 1784 leverde hetzelfde resultaat op – werd dit akkoord door de brede raad nietig verklaard.
Dit college dat samengesteld was uit verschillende afgevaardigden van de plaatselijke ambachten oefende een zeker fiscale controle uit op de magistraat en beschikte in dit verband over een veto-recht.
Het motief van de weigering was dat extra verhoging van de fiscale lasten de brede raad niet wenselijk leek (14).

Zo bleef alles bij het oude. Buiten enkele klokkenwijdingen, die achteraf een staartje kregen, grepen er tijdens geheel de 18de eeuw weinig sensationele gebeurtenissen in verband met de beiaard plaats.
Gedurende het Frans bewind werden alleszins een aantal klokken uit de beiaard gehaald (15), niet allemaal, vermist volgens de revolutionaire principes de klokken van de wereldlijke raadshuizen moetsen aangewend worden om de republikeinse feestelijkheden op te luisteren.

De Van Aerschodt-klokken en de beiaard tussen 1843 en 1955

De toestand van de beiaard was na de summiere Franse plunderingen van “eenige” klokken (hoeveel er precies werden weggehaald kon niet worden uitgemaakt) er evenwel niet op vooruitgegaan. Niettemin sprak men eerste in 1843 opnieuw over een hernieuwing van de beiaard.
Om deze laatste zijn vroegere luister terug te schenken leek een aanvulling en een hernieuwing noodzakelijk. Het stadsbestuur, overwegend dat een stadhuis met zijn beiaard “het een met het andere, eender ouder oudste monumenten van onze landstreek” was, besloot een toelage te vragen aan het provinciaal bestuur.
Deze hogere instantie stuurde een beleefd antwoord, maar stond echter de nodige kredieten niet toe.

Bij deze gang van zaken legden de Herentalsenaren zich evenwel niet neer. Aangezien de ingezeten van de stad “eenparig aendrongen om dit gedenkstuk te herstellen” werd een inschrijvingslijst geopend waarop 251 burgers en een aantal niet te bepalen onbekende ondertekenden.
Hoewel de opbrengst in verre na de uiteindelijke onkosten niet kon dekken, schiep dit eendrachtig optreden toch het klimaat waarvoor de openbare instanties tenslotten kapituleerden.

Op 4 september 1843 begon men de klokken van de oude beiaard naar beneden te laten en reeds op 30 maart 1844 kreeg men van de firma A.L.J. Van Aerschodt – Vanden Gheyn uit Leuven het bericht dat de klokken klaar waren. Het plaatsen van de klokken, trommel en klavier duurde nog één jaar.
Pas in augustus 1847 werd door A. Versteylen het eerste concert op de nieuwe beiaard gegeven (16).

De 29 klokken die door de firma A.L.J. Van Aerschodt – Vanden Gheyn waren gegoten of hergoten werden bij de 6 overgebleven Regnault-klokken toegevoegd. Het resultaat was evenwel niet erg schitterend vermits de beiaardklokken, waarop het gietjaar 1843 staat vermeld, gegoten werden tijdens de vervalperiode van de klokgieterij.
De Herentalse beiaard zat met een arsenaal valse klokken opgescheept en kon in de gegeven omstandigheden dan ook moeilijk de juiste tonen voortbrengen (17).

De nieuwe beiaard (1955 – 1965)

Met dit kreupel tonenarsenaal moest de Herentalse beiaard functioneren tot 1955, toen de Herentalse stadsmagistraat besliste “de beiaard onzer stad opnieuw in goede staat te brengen”. Na de gebruikelijke administratieve sleur werden door de Nederlandse gieterij Petit & Fritsen (Aarle-Rixtel), volgens het plan van de ontwerper, Staf Nees, 43 volledig nieuwe klokken gegoten.
Na herstemming werden van de Regnault-beiaard en van deze van Van Aerschodt- Vanden Gheyn respectievelijk twee en vier klokken opgenomen in de tegenwoordige beiaard.
De Maria-klok werd eveneens gekoppeld aan het klavier, maar werd nadien in 1994 opnieuw ontkoppeld vanwege de slechte toon.
De Herentalse beiaard zal dus in totaal 49 klokken tellen.

De grote oorzaak van de laattijdige inhuldiging van deze nieuwe beiaard is het feit dat de toren van het stadhuis grondig diende verstevigd te worden. In zijn nieuwe samenstelling bleek de beiaard immers, hoewel relatief klein van gewicht, nog te zwaar voor de Herentalse belforttoren.
Uiteindelijk kwam de oplossing er door een nieuwe betonnen toren te bouwen binnenin, zonder het monumentaal karaketer van de eerste toren te schenden. De laatste en meest dramatische tegenslag was wel het overlijden van Staf Nees, op 25 januari 1965, slechts enkele tijd voor de plechtigheid van de inhuldiging.
Tien jaar lang heeft hij met hart en geest het wel en wee van de Herentalse beiaard – die tenslotte toch zijn werk is geweest – van nabij gevolgd en geleid.
De heren Piet Van den Broeck en Gaston Van den Bergh werden in deze omstandigheden gelast Staf Nees te vervangen om de nog hangende zaken van de Herentalse beiaard te regelen (18).

Restauraties en vernieuwingen vanaf 1965

Zoals eerder vermeld werd er begin jaren 1960 een nieuwe betonnen toren gebouwd binnenin de oude om deze te ondersteunen. Op elke verdieping werden eveneens betonnen vloeren aangebracht, ook in de beiaardkamer. De opening in het beton voor de klavierdraden werd echter niet ruim genoeg gemaakt zodat tuimelaarassen bovenop het klavier moesten voorzien worden, en dit spijtig genoeg ook voor de discant. Het effect laat zich raden, de bespeelbaarheid was zeer beperkt.
In 1989 werd de goedkeuring gegeven om de opening groter te maken zodat alle klavierdraden een rechtstreekse verbinding kregen met de gerichte tuimelaars boven in de toren. In datzelfde jaar plaatste Clock-o-Matic een nieuw beiaardklavier, conform de Europese standaard.
De tractuur werd lichtjes gewijzigd (een overbodige waterkering werd verwijderd), maar de twee bovenste octaven worden nog steeds bediend via het Easy-systeem, grotendeels omwille van plaatsgebrek.

In 1994 werd de eerste fase uitgevoerd van de restauratie van de belforttoren (buitenkant). Aangezien hiervoor de volledige lantaarn werd gedemonteerd, was dat de ideale gelegenheid om alle klokken te demonteren en te herstemmen, hetgeen werd uitgevoerd door de Nederlandse firma Eijsbouts op advies van de Nederlandse beiaardier-adviseur Arie Abbenes.

In 1980 werd de beiaard door de Belgische firma Clock-o-Matic voorzien van een automatisch speelwerk, via een speelcomputer en electro-magnetische hamers.
Dit systeem was echter aan vernieuwing toe. In 2005 verklaarde het stadsbestuur zich akkoord met de installatie van een nieuw speelwerk waarbij het beiaardklavier eveneens dienst doet voor het automatisch spel.
Bovenop het klavier plaatste de Nederlandse firma Eijsbouts een reeks pneumatische druktoetsen die het beiaardklavier bespelen. De voortgebrachte melodieën van de nieuwe speelcomputer komen daardoor veel beter tot hun recht, omdat er – zij het beperkt – dynamische verschillen kunnen aangebracht worden.
Het betreft de eerste installatie van zijn soort in België.

Stadsbeiaardiers te Herentals

– vanaf 1718 tot 1729: Peeter Van Hove (brouwer en schepen van Herentals)

– vanaf 1754 tot 1794: Joseph Eyckmans (gelegenheidsbeiaardier)

– vanaf 1795 tot 1802: F.A. Putzeys (gelegenheidsbeiaardier)

– geen bronvermeldingen tot 1847, met uitzondering van bespelingen in 1806 door koster Charles Martin

– in 1847 bespelingen door Agustinus Versteylen en Louis Wittman (stadsbeiaardier van Mechelen van 1841 tot 1849)

– vanaf 1847, geen vaste beiaardiers, maar er was wel iemand gelast om de “mechaniek van de toren” in regel te houden, met markantste figuur Alois Valkies van 1892 tot 1919

– tussen 1919 en 1960: gelegenheidsbeiaardiers:
* Nauwelaerts (toenmalige stadsbeiaardier van Brugge)
* Jack Paice Van Londen
* Henri Beenen
* Arthur Bigelow (toenmalige stadsbeiaardier van Leuven)
* Staf Nees (toenmalige stadsbeiaardier van Mechelen)
* Gaston Van Den Bergh (toenmalige stadsbeiaardier van Lier)

– tussen 1965 en 1985: Henri Beenen

– vanaf 1986: Koen Van Assche

Tekst: drs Jan Goris en Koen Van Assche

Sint-Quintinuskathedraal Hasselt

Geschiedenis van de beiaard van Hasselt

Sint-Quintinuskathedraal

In de achtste eeuw werd aan de Helbeek, de kern van het oude Hasselt, een eerste primitieve kerk opgericht. Deze kerk groeide samen met de stad .
Ze is niet het werk van één bouwmeester en dateert niet uit één periode. Er gingen eeuwen overheen voordat ze haar hedendaagse uitzicht kreeg.
Ze is in hoofdzaak gotisch, maar je vindt er alle kunststromingen in terug: van Romaans tot neogotisch. De houten torenspits dateert van 1751.
Ondanks enkele verwoede pogingen is Hasselt er nooit in geslaagd een kapittel van kanunniken binnen haar muren te krijgen. Het kerkgestoelte van 1549 is hier nog een stille getuige van.
In 1967 promoveerde de kerk van een gewone dekanale kerk ineens tot kathedraal. Het is de enige kathedraal in België die nooit de titel van collegiale of basiliek heeft gehad.

Van voorslag tot beiaard

De oudst bewaarde inscriptie van een klok uit de Sint-Quintinustoren dateert van 1429. “Vocor maria et me fiere Aleydis de rykel Abba tissa de herckenroede per godefridum hyntum anno domini M CCCC XXIX” (abdis van Herkenrode Aleydis van Rijkel gaf opdracht aan Godefridum Hyntum de bijna 100-jarige Mariaklok te hergieten.)
De abdis van Herkenrode (cisterciënzerabdij in Kuringen) had de opdracht gegeven om deze klok te hergieten. Het ging hier dus om de banklok want die viel ten laste van de abdis. Al in het midden van de 15de eeuw was Hasselt de trotse bezitter van twee torenuurwerken met voorslag: één op de Sint-Quintinustoren en één op de Lakenhalle aan de Grote Markt.
In het register van de bouwmeester is te lezen dat Bartolomeus Colen (Koelen) al in 1451 een wedde ontving als uurwerkmeester van de stad.
Hij moest de torenuurwerken met hun voorslag onderhouden en afregelen.

Het is opvallend in de stadsrekeningen dat de voorslag van de Sint-Quintinus meer aandacht kreeg dan die van de Lakenhalle.
Regelmatig werd de voorslag van Sint-Quintinus aangepast en/of uitgebreid. In 1474 liet het stadsbestuur enkele belangrijke werken uitvoeren en kocht nieuwe schellen in ’s Hertogenbosch. In 1496 kwamen er nog enkele schellen bij en in 1498 werd het hele speelwerk grondig onder handen genomen door Vaes Colen, de zoon van Bartolomeus. Nog in 1498 liet uurwerkmeester Hendrik van Diest zich na vier dienstjaren opvolgen door diezelfde Vaes Colen.
In 1514 werd Vaes Colen op zijn beurt opgevolgd door zijn zoon Mewis Colen. De familie Colen kende grote faam als uurwerkbouwers in het Prinsbisdom Luik.

In 1515 betaalde het stadsbestuur Driesken de Wael om het hoerwerck op de toren te hijsen. Het kan hier gaan om een nieuw uurwerk of het kan ook zijn dat er een grote revisie aan het oude werd verricht. Een jaar later verschijnt de eerste vermelding van de gesellen of de beyermannen die speelen op die clocken.

Het klokkenspel werd in de volgende jaren geleidelijk uitgebreid. Zo werd in 1518 de Mechelse klokkengieter Joris Waghevens naar Hasselt gehaald om een schel te hergieten. Ondertussen voerde Mertken Buskens naar Diest om daar schellen te halen die Jan Thoers en Jan van Peer in de Sint-Quintinustoren hingen.
Na de herinrichting van de voorslag goot Jan van Trier uit Aken in 1526 nog drie nieuwe luidklokken. In 1528 werd er een houten speeltrommel in de toren geïnstalleerd.

Het verlangen naar een beiaard werd groot.
Zo gaat Mewis Colen in 1529 naar de abdij van Tongerlo in verband met de voorslag. Ondertussen kwamen Jan Scampaert uit Maastricht en Jan van Trier uit Aken op informatief bezoek in Hasselt. In 1531 goot Jan van Trier uiteindelijk een speelwerk van 12 schellen met een gewicht van 3030 pond. In hetzelfde jaar beëdigde het stadsbestuur zijn eerste beiaardier Loeden Hollants om op die cluxkens te spelen vanden timp tamp.
Dit is een benaming die vanaf dan regelmatig opduikt net als het trompeletten.
Een jaar later, in 1532, werd Joannes Ballen betaald om het speelwerck op den kerckenthoeren te hangen en te accorderen. Zelf scheen Joannes Ballen niet erg tevreden te zijn met de installatie van de voorslag want hij trok naar Sint-Truiden om te besien wie der vuerslagh daer hing. Het klavier (twaalf spiecken) werd gemaakt door Tewis der Rayemeicker en Smeet Koelen vervaardigde twaalf cleipels totten vuerslach om daer met te spelen.
De beiaardier kreeg ook al een heuse beiaardcabine want Symon Sensus timmerde een zolderken […] daer men de vuerslach speelt. Waarschijnlijk werd de beiaard plechtig ingehuldigd want Jan van Tongeren en noch eenen vreemde speelman kwamen op de cluxkens spelen.

Beiaardier Loeden Hollants zag nog enkele onvolmaaktheden aan de beiaard. Om zich te bekwamen in de techniek van het stemmen trok hij in 1533 vijf dagen naar Luik. Zijn opgedane kennis resulteerde in het hergieten van acht schellen en een verzwaring tot 192 pond. Hiervoor liet het stadsbestuur Jan van Trier nog eens overkomen uit Aken.

De nieuwe uurwerkmeester Lemmen (Lambrecht) Blaesen en smid Willem Voss voerden in 1548 bepaalde herstellingen uit aan de tractuur.
Blaesen werd nog uitbetaald in het midden van 1549 en dan vervangen door Heyn (Hendrik) van Nuest, de meismeker. Wat hiervoor de reden was, is onbekend. Hij verving de houten toonstiften door metalen met schroefdraad.
Het bleef overigens gebruikelijk dat er naast de beiaardier ook een uurwerkmeester werd aangesteld.

In 1562 sloot de stad een overeenkomst met Hendrik van Trier uit Aken. Van Trier zou totten vuerslach van twee schellen gieten nemelicken Mi en Fa ende een ander Bimol met noch die cleyn schelle die wellighe onlanx met luyden geschuertt waes.
Enkele jaren later, in 1566, voerden Raes Brugge en zijn zoon enkele veranderingen uit aan de voorslag. In 1584 leverde Sacharias Vanden Dyck nog een schel van 586 pond. Jan Minne paste de speeltrommel aan.

Een trendwijziging liet vanaf 1600 de benaming timp tamp en trompeletten uit de archieven verdwijnen.
Voortaan sprak men over de cloxkens daer men mede beyaert. In 1602 leek het torenuurwerk aan vervanging toe. Een herstellingspoging van Maarten Deckers en smid Jan Voss had geen resultaat.
Een nieuw uurwerk werd op de toren gehesen in 1608. Aert den horlogiemeester uit Luik kwam op 27 april 1612 het uurwerk visiteren dat Hubrecht Liefsoens gemaeckt heeft.

Van deze eerste beiaard is niet veel bewaard gebleven. Toren en beiaard werden op korte tijd twee keer – in 1725 en in 1728 – door een blikseminslag getroffen.
Een deel van de klokken was gesmolten, andere waren kapot gevallen.
Er bleven nog drie klokken over die volgens experts een uitstekend akkoord vormden.

Moeizaam begin van de tweede beiaard

De stad bezat nog een aanzienlijke hoeveelheid brons en ook van de oorspronkelijke klokken bleef nog heel wat brons over. Daarmee zouden ze relatief goedkoop een nieuwe beiaard kunnen maken. Ook de pastoor P.G. Sigers (1682-1753) vond een nieuwe beiaard noodzakelijk.
Op 12 september 1729 contacteerde men Antoin Bernard uit Neufchateau in Lotharingen en op 1 oktober van hetzelfde jaar werd met hem een overeenkomst getekend. Hij moest 32 klokken gieten, die drie octaven zouden vormen en hij moest de drie bestaande klokken (C, D en E) herbruiken met welke de voorzeyde 32 clocken soe in henne volle toonen als halve toonen sullen moeten accordeeren in toon clanck en harmonie.
Drie muzikanten zouden het werk keuren. Voor dit alles zou hij 2600 gulden krijgen. De stad van haar kant zou alle nevenmaterialen leveren: hout, leem, karelen…
Uiteindelijk zou hij 40 klokken leveren.
Bernard ging aan het werk. Nog voor de beiaard voltooid was, werd in hoopvolle verwachting Jean Joseph Aurion uit Soignies op 11 juni 1730 als beiaardier aangesteld. Richard Van Insbroek werd aangesteld om de torenuurwerken op te winden en te onderhouden.

In 1731 werd de laatste klok gegoten en moesten drie muzikanten de beiaard keuren. Stadsbeiaardier Aurion zou dit doen, samen met J. de Trico, kanunnik en zangmeester van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Maastricht en Noël Toussaint L’Evecque, beiaardier van de Sint-Lambertuskerk in Luik.
Zij keurden 15 klokken af . Daarenboven had Bernard alles hergoten, dus ook de drie klokken, die niet beschadigd waren. Ook stond de grondtoon van de beiaard nu maar gelijk met de toon van de oude mi-klok.
Hij had de beiaard dus een terts hoger getransponeerd dan de oorspronkelijke. Zo zijn hierdoor enkele waardevolle klokken verloren gegaan en was de beiaard nu zijn uitgestrekte bas kwijt.

Bernard ging opnieuw aan het werk, maar ook dit keer weer zonder succes. In 1732 werd de beiaard nog eens gekeurd door C. de Tiège, muziekmeester van de Sint-Pauluskathedraal in Luik en Philippe Joseph Marechal, beiaardier van de Sint-Jacobsabdij in Luik en hun oordeel was nog strenger: zij keurden 18 klokken af.
Voornamelijk het discantregister speelde Bernard parten. Hij was een uitstekend gieter van luidklokken, maar van beiaarden had hij minder verstand. Het stadsbestuur was zeer ontevreden en vroeg aan het prinsbisdom Luik een toelating om de Luikse klokkengieter Jean-Baptiste Le Vache te contacteren.
Vermoedelijk werd er geen toelating gegeven, want in juli 1732 kreeg Bernard nog eens een kans om enkele klokken te verbeteren of te hergieten. Een paar maanden later werd de beiaard gekeurd door Adrianus Jansen uit Lier. Deze blinde beiaardier verklaarde dat “den geseyden carillon niet het minste meer en is manckerende het geene soude souckeren (=choqueren)”. Volgens hem was de beiaard dus perfect in orde.
Hij had dan ook zelf meegeholpen want hij kreeg op 29 september 1732 een betaling “voor den carillion uyt te draijen.”
Men bleef ontevreden met Bernards werk. Hij kreeg nog drie maanden om zijn beiaard in orde te brengen of het contract zou verbroken worden.
Nog geen twee jaar later stierf Bernard.

Le Vache werd opnieuw gecontacteerd, maar uiteindelijk heeft hij geen werk verricht aan de Hasseltse beiaard. Hij was immers vertrokken naar Nijmegen om daar – zonder succes overigens – een beiaard te gieten.
In 1736 nam Hasselt een laatste keer contact met hem op, maar daar bleef het dan ook bij. Zijn slechte reputatie was waarschijnlijk doorgedrongen.
Al bij al heeft beiaardier Aurion nooit het genoegen gehad om een consonante beiaard te bespelen. Op 4 maart 1738 overleed hij.

Tweede brand geeft nieuwe impuls

Een tiental jaren bleef het stil rond de Hasseltse beiaard, tot op 16 mei 1751 de bliksem opnieuw insloeg op de toren. Voor de herstellingswerken moesten de klokken uit de toren gehaald worden en men vond hierin de gelegenheid om de beiaard nog eens te onderzoeken.
Daarvoor werd Matthias vanden Gheyn, stadsbeiaardier van Leuven, aangetrokken. Hij maakte een analytisch verslag van de klokken en hun deeltonen. Zijn besluit was dat 24 klokken moesten worden hergoten, 12 klokken konden herstemd worden en 4 andere klokken waren twijfelachtig.

De volgende dag al werd een overeenkomst gesloten met de jongere broer van Matthias: Andreas Joseph vanden Gheyn. Hij zou samen met zijn oom-cellebroeder Peter vanden Gheyn deze klus klaren.
Dit was meteen ook het debuut voor de 24-jarige Adreas Joseph. Dat kunnen we lezen op de klokinscriptie:

“Acta virum probant ad majorem Dei gloriam anno 1751 me et adhuc 27 camp. refudit et restantes correxit. Hasseleti Aetatis suae: ope mia. Andreas Jos. van den Gheyn Lovaniensis.”

(Het werk looft de meester. Tot meerder eer en glorie van God heeft Andreas Josephus van den Ghein van Leuven, oud 24 jaar, mij met 27 andere hergoten en de overige verbeterd, te Hasselt 1751.)

Deze beiaard werd – na het hergieten van één klok – in 1752 door T. Levèque, stadsbeiaardier Luik, en door Johannes de Decker, stadsbeiaardier van Diest, goedgekeurd.
Hasselt bezat eindelijk een welklinkende beiaard met 42 klokken in middentoonstemming.

Stille periode in de 19de eeuw

Tijdens de Franse overheersing aan het einde van de 18de eeuw werden er twee luidklokken meegenomen. In 1804 en 1805 werden deze vervangen door de aankoop van één klok uit de commanderij van Alden Biezen en één uit de abdij van Herkenrode.
Deze laatste laatgotische klok hangt nog altijd in de toren en dateert uit de 14de eeuw.
De gieter ervan is onbekend. Dit zou wel eens de klok kunnen zijn die in 1317 vanzelf begon te luiden toen een priester uit Viversel in de abdij van Herkenrode aankwam met de bebloede hostie.
Over de 19de eeuw is verder weinig geweten. In 1852 onderging de toren een restauratie en tien jaar later kreeg ook de beiaard een grondige herstelling door A. Mathieu.
Op 28 mei 1873 viel het gewicht van het uurwerk naar beneden tot in de kerk. Tussen 1889 en 1894 kwam er nog een volledige restauratie van de toren.

Naar een volwaardige beiaard in de 20ste eeuw

In de loop van vorige eeuw werd de beiaard meerdere keren onder handen genomen.
Rond de eeuwwisseling herleefde de appreciatie voor beiaardmuziek en dat was in Hasselt niet anders. Onder invloed van deze vernieuwde belangstelling werd de g3-klok van A. vanden Gheyn in 1905 hergoten door F. van Aerschodt.
In 1911 verving Edward Michiels het broeksysteem door het tuimelaarsysteem, het zogenaamde Denynsysteem dat toen overal in voege kwam.

In 1922 kreeg de beiaard een grondig nazicht van Jef Denijn.
Die adviseerde om een revisie te laten uitvoeren en die werd door Prosper Michiels gedaan. In 1938 hergoot Fr. Sergeys uit Leuven de g3 uit 1905 van van Aerschodt en de f3 en fis3 van vanden Gheyn.
Tijdens WOII werden ook de Hasseltse klokken een prooi voor de bezetter. Zo verdween ook de Sint-Quintinusklok, die in 1953 vervangen werd door een nieuwe klok van François Sergeys.

In 1958 breidde François Sergeys uit Leuven de beiaard uit tot vier octaven (47 klokken) waarbij hij 8 Van den Gheynklokjes verving (slagtoon c4, cis4, d4, dis4, fis4, g4, gis4 en a4) door nieuwe en vijf extra klokjes goot.
Ook het oude klavier uit 1751 was aan vervanging toe en Somers uit Mechelen installeerde een nieuw klavier naar Mechelse normen.
In 1965 verving Sergeys nog eens zes Van den Gheynklokjes (zie lijst).

In 1971 werd besloten om de beiaard een bes0-toets te geven, door de klokkenreeks een hele toon te transponeren.
De basklok d1 uit 1731 werd verbonden met de bes0-toets i.p.v. de c1-toets. De Sint-Quintinusklok werd aangesloten op de beiaard als onderliggende g0-toets.
Om de beiaard op vier octaven te houden, werd de reeks aangevuld met twee nieuwe klokjes van Petit en Fritsen.
De speeltrommel werd buiten werking gesteld en er kwam een automatisch bandspeelwerk in de plaats, eveneens van Petit & Fritsen.

De laatste grote restauratie en transformatie dateert van 1982 en werd uitgevoerd door de Koninklijke Eijsbouts uit Asten (Nl). De beiaard werd uit de toren gehaald en herstemd.
De tractuur en het klavier werden volledig gemoderniseerd en acht klokjes van Sergeys uit 1958 (g4-d5) werden hergoten.
Omdat het automatisch bandspeelwerk niet meer voldeed, kreeg de voorslag een computerspeelwerk.
Elf jaar later, in 1993, kreeg de beiaard er nog vier discantklokjes bij. Deze werden ook door de Koninklijke Eijsbouts gegoten.
Momenteel bestaat de Hasseltse beiaard uit 53 klokken: 52 beiaardklokken en één aangesloten luidklok. 4.

Het automatisch speelwerk

Het eerste automatisch speelwerk was een oud wielsysteem. Dit werkte waarschijnlijk niet al te goed en daarom werd er in 1528 een houten speeltrommel geïnstalleerd.
Dat het werkelijk een speeltrommel betrof, leiden we af uit de 1553,5 pont ijzerdraad die nodig was voor de clauwieren. Bovendien was er sprake van nooten. De realisatie van de nieuwe tractuur gebeurde door Mewis Colen en Jan Blaesen.
Mewis was uurwerkmeester van 1514 tot 1534, maar hij liet zich van 1517 tot 1527 tijdelijk vervangen door Jan Blaesen. Hoelang deze 16de eeuwse trommel gediend heeft, is niet bekend. Vermoedelijk werd hij later vervangen door een ijzeren trommel.

In 1730 werd Jan De Hondt gecontacteerd, want hij werd op 14 maart 1730 betaald voor “vacatien en visitatie gedaen aen den carillion” en op 26 mei 1730 voor “gedaene diensten aen den carillion”.
Er wordt niet gespecificeerd wat hij precies gedaan heeft, maar vermoedelijk werkte hij aan een bestaande trommel, die op de nieuwe klokken van Bernard moest aangesloten worden.

Na de blikseminslag van 1751 werd op 1 december 1751 een overeenkomst gesloten met Gilles De Beefe, uurwerkmaker uit Luik, voor de bouw van een nieuw uurwerk en speeltrommel. Het werd een springtrommel van 5 à 6000 pond.
De trommel meet 106 cm doormeter en is 127 cm breed. Hij heeft twee maal 108 maten en twee maal 80 klavieren. Hij bevat 108 maten voor de uurslag, 70 voor het halfuur, 8 maten voor het kwartier na het uur en 12 maten voor het kwartier voor het uur.
In totaal bezit de trommel 17920 gaten voor 3000 toonstiften. Eind 1752 was hij klaar. Op de trommel staat geschreven: “Fait à Liège par Gilles de Beefe et de son fils Nicolas le 2me 9bre 1752”.
De melodieën werden traditiegetrouw verstoken tijdens de Goede Week. Bij de herstellingswerken van 1911 werd de trommel verstoken, en pas in 1938 opnieuw.
Daarna werd de trommel weinig of niet verstoken.

Sinds 1971 is deze trommel buiten werking gesteld. In dat jaar werd er door de firma Petit & Fritsen een automatisch bandspeelwerk geleverd. Ook dit wordt momenteel niet meer gebruikt. Het heeft een plaats in het beiaardmuseum gevonden.

Overzicht stadsbeiaardiers

1531-1553: Loeden HOLLANTS
1553-1564: Hendrik DOBBELSTEENS
1564-1580: Peter SPIERS
1580-1582: Hendrik CARDEYS (organist) en Aert MOLS
1582-1627: Willem THOELEN
1627-1643: Jan VAN TILBORCH
1644-1646: Willem THOELEN
1646-1665: Jan VAN TILBORCH
1665-1701: Willem BROECKMANS
1701-1725: Jan GODTGAFFS
1730-1738: Joannes Josephus AURION
1752-1772: Arnoldus BAERTS
1778-? : Winandus BAERTS
1834-?: Winandus Joseph Corneil SERVAIS Godefridus Gerardus Ludovicus PIERLOZ Henricus Eduardus PIERLOZ Gerardus Arnoldus PIERLOZ
1881-1911: Theodorus Andreas HAMOIR
1912-1955: Alfons Marie Joseph Hubert HAMOIR
1958-2008: René Leopold VANSTREELS
vanaf 2008: duobaan met Jan Verheyen en Kenneth Theunissen

Triomfdichten

In 1752 verscheen er een “triumphdicht over den nieuwen Carlejon” .
Hierin looft de anonieme schrijver de beiaard van Hasselt en wuift alle kritiek die er toen was weg.
Zo zijn de criticasters volgens hem “maer keukens musicanten oft esels van alle canten”. De beiaard klinkt nu mooi want “de kloecken sijn wel gegoten; hun valscheijdt is wel uijtgedraeijdt”.
Hij stelt dat de Hasseltse beiaard mooier en beter is dan welke andere dan ook. Vreemd hierbij is dat hij in de reeks beiaarden ook de abdij van Herkenrode (in Kuringen, even buiten Hasselt) vernoemt. Of de abdij ooit een beiaard heeft gehad, weet men niet, maar men kan aannemen dat “alle wel-georganiseerde abdijen in de Nederlanden (…) een beiaard hadden, groot of klein, of ten minste een voorslag ingeschakeld op het uurwerk”.

Ook in 1897 verscheen een gedicht over de beiaard van Hasselt: ‘Le carillon de Hasselt’ van Emile Gielkens, uitgave J. Lebègue & Cie, Brussel 1897.
Het is een zeer uitgebreid lofdicht, waarin de verschillende aspecten van het Hasseltse stadsleven aan bod komen: de handel, nijverheid, verenigingen, religieuze en stadsfeesten, de Virga Jesse feesten, etc.

Beiaardmuseum

In de toren van de Sint-Quintinuskathedraal is een beiaardmuseum ingericht. Dit werd geopend op 19 juni 1988. Er wordt aan de hand van dia’s en maquettes uitgelegd hoe een klok gemaakt wordt.
Er liggen enkele boeken tentoongesteld en er hangen een paar klokken op. Het bevat ook enkele historisch interessante stukken. Zo kan je er het oude torenuurwerk van Edward Michiel uit 1911 terugvinden.
Dit uurwerk is enerzijds verbonden met een oude wijzerplaat en anderzijds met een luidklok. Deze is in 1899 gegoten door Constant Sergeys en komt uit de voormalige begijnhofkerk van Hasselt.
Er zijn ook twee oude beiaardklavieren bewaard gebleven. Het oudste zou volgens historische gegevens uit 1730 dateren. Daarnaast is er ook nog een klavier uit 1958, gemaakt door Somers.
Verder is er nog materiaal voor het onderhoud en het versteken van de speeltrommel uit 1752 te zien in het museum. Ook het automatische bandspeelwerk van 1971 is er tentoongesteld.

Tekst en foto’s: Jan Verheyen

Sint-Salvatorskerk Harelbeke

Geschiedenis van de beiaard van Harelbeke

Oorsprong

De geschiedenis van de Harelbeke gaat terug tot in de vroege middeleeuwen.
De omgeving van Harelbeke zou door Karel de Grote in leen gegeven zijn aan de forestier Liederik. Diens achterkleinzoon, Boudewijn I de IJzere, werd de eerste graaf van Vlaanderen.
Tijdens de verzwakking van het Karolingische rijk sloegen de graven van Vlaanderen te Harelbeke een kroondomein aan en vormden het om tot een grafelijke villa.
Dat de kerk “Sint-Salvator” werd genoemd, zou ook typisch zijn voor kerken die op Karolingische domeinen werden opgericht. Tussen 1035 en 1042 stichtte Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, in de kerk waar zijn voorouders begraven liggen, een kapittel dat direct onder gezag van Rome stond. Het voor-Romaanse bedehuis werd vervangen door een nieuwe kerk.
Op het einde van de 12e eeuw werd boven de crypte een nieuwe Romaanse kruiskerk met vieringtoren gebouwd. Dit gebouw bleef in functie tot 1769. Het rijke kapittel van Harelbeke besliste om een nieuwe groots opgezette kerk in Louis XVI-stijl te bouwen naar de plannen van de beroemde architect Laurent Dewez.
Deze werd haaks op de oude kerk gebouwd met het koor naar het noorden. Daardoor kon de kruisbeuk en de vieringtoren van de oude kerk behouden blijven .
Dit gedeelte werd echter op 23 mei 1940 gedynamiteerd door de terugtrekkende geallieerde legers om te verhinderen dat de toren door het Duitse leger als uitkijkpost zou gebruikt worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de toren in een licht gewijzigde versie gereconstrueerd.

Luidklokken in de Harelbeekse kapittelkerk.

Sedert het jaar 1300 duiken er in de archieven van het Harelbeekse kapittel regelmatig vermeldingen op over het gebruik van klokken: Campanae, Campana major, Campanae majores en Campanarum pulsator.
Meer concrete gegevens ontbreken.
Op het einde van de 14e eeuw zijn in de Lage Landen drie klokgieters actief die zich “Van Harlebeke” of “Leenknecht” noemen. In 1438 ontstond er tussen Michiel Leenknecht en het Harelbeekse kapittel een rechtszaak over het al of niet aanvaarden van een klok. De gieter verloor de zaak.

Van de oude klokken bleef niets bewaard. Ze werden vermoedelijk vernield tijdens torenbranden in 1452 en 1570. Vanaf 1600 moet de St.-Salvatorkerk meer dan één klok gehad hebben aangezien de kapittelrekeningen de betaling vermelden van klokkenluiders.

Op 18 juni 1712 gaat de kapittelproost voor in de wijding van twee nieuwe luidklokken, gegoten door Ignatius De Cock te Heestert.
Vermoedelijk gingen deze exemplaren verloren, opnieuw tijdens een brand en nu in 1733. In de volgende jaren is er geen spoor van het gieten van nieuwe klokken.
Pas in 1769, het jaar dat men aanvangt met de bouw van de nieuwe kerk, wordt voor de eerste maal melding gemaakt van de hergieting van een luidklok door Joris Dumery uit Brugge. In 1785 krijgt hij opnieuw een opdracht voor het gieten van een klok.
Het oorspronkelijke document van de overeenkomst tussen het kapittel en Dumery is jammer genoeg verloren gegaan. Dit had anders duidelijkheid kunnen verschaffen over wat er toen precies gegoten werd, want de rekeningen van 1785 vermelden een betaling voor het gieten van twee klokken!
In ieder geval was er een vrij zware klok bij, want de luider vroeg aan het kapittel meer mankracht om de nieuwe klok te kunnen luiden.

De Dumery-beiaard.

Na de voltooiing van de nieuwe kerk in 1773 keek het kapittel uit om de toren ook van een nieuw uurwerk met automatisch spel te voorzien. De Brugse klokgieter Joris Dumery, die voordien voor het kapittel reeds luidklokken had gegoten, liet weten dat er in St.-Martens-Lierde nabij Geraardsbergen een kleine beiaard van zijn hand te koop was.
Het grootste deel van de klokken had Dumery gegoten in 1737 te Antwerpen, de andere waren te Brugge gemaakt in 1776. Het instrument kwam te koop na de afschaffing van de kartuizerorde door keizer Jozef II in 1783.

In december 1785 reisden twee kanunniken naar St.-Martenslierde en kochten er de 23 klokken samen met het torenuurwerk voor 900 florijnen.
Het kapittel betaalde hiervoor een vrij klein bedrag. De installatie van de beiaard zou financieel heel wat zwaarder wegen. Voor de ophanging van de nieuwe beiaard werd de spits van de oude vieringtoren in dat jaar omgebouwd tot een koepelvormige lantaarn door de Kortrijkse bouwmeester Marlier.
De vier hoektorentjes werden verwijderd en een groot deel van de Romaanse galmgaten werden dicht gemetst.

In 1786 kreeg Dumery de opdracht om de beiaard uit te breiden met zes zwaardere klokken. De constructie van het instrument en het automatisch speelwerk stond onder toezicht van Jean-Vincent Leblan, beiaardier te Rijsel. Daarbij moest hij plaats en verbindingen voorzien voor een verdere uitbreiding met vier klokken.
Er werd ook een jonge man genaamd Stassignon gedurende veertig dagen betaald voor het bespelen van de beiaard tijdens de installatie.
Het uurwerk en de wijzerplaten werden geplaatst door Guillaume Aubery. De complete constructie vroeg vrij veel tijd. Leblan werkte er achttien weken: van 15 januari tot 17 juni 1786.

Vanaf 1786 werd de post van beiaardier, “pulsator tintinnabuli” toegevoegd aan de rekeningen van het Harelbeekse kapittel.
Zo werd de zoon van Leblan betaald om gedurende meerdere weken de beiaard te bespelen.

Op 1 augustus 1787 overleed beiaardgieter Joris Dumery. De nog te gieten klokken werden niet toegewezen aan diens zoon Willem, maar wellicht door toedoen van Leblan aan de Rijselse klokgieter Eustache-François Corsin .
De Harelbeeks kanunniken konden niet lang genieten van hun nieuwe beiaard, want in 1897 werd het kapittel door een decreet van de Franse Republiek opgeheven.
De laatste vermelding van de beiaard in de akten van het kapittel betreffen de betaling van de beiaardier, die op 14 november 1792 gespeeld had tijdens het planten van de vrijheidsboom .
De beiaard werd meteen aangeslagen door het gemeentebestuur van Harelbeke, wat het instrument vrijwaarde voor de opeising door de Fransen. Drie luidklokken werden wel stukgeslagen en weggevoerd.

De 19e eeuw

In 1827 werd er voor de Sint-Salvatorkerk een nieuwe luidklok gegoten door Martin Drouot. Deze woog 5000 pond. Een tweede luidklok van 280 pond kwam er in 1857 en werd gegoten door Severinus Van Aerschodt uit Leuven.
Deze deed als enige luidklok dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog en ook nadien nog tot 1960, het jaar dat de nieuwe luidklokken geplaatst werden. Sedertdien staat deze klok ongebruikt in de klokkenkamer.

Ze draagt als opschrift :

Deze klok Voorskomende van
vrijwillige giften Aen de kerk
door de inwoonders der stad Harelbeke
Is gegoten in 1857 en toegewijd aen
Maria Onbevlekt Ontvangen
Waeren pastoor Leander M. Muylle; Borgmt
Carolus V. Gheysens;
Schatbewerder Felix Hanbaeckens Pr.
Peter Ludovicus Basyn; Meter Sophia
Lefever gemalin van Mr. den Borgmt
Me fudit Lovanii Severinus Van Aerschodt

De Dumery-beiaard functioneerde tot in 1856. De beiaard werd vanaf 1838 bespeeld door koster-organist Pierre Vandeputte.
Zijn overlijdensakte in 1863 vermeldt dat hij stadsbeiaardier was geweest.
In 1856 was de beiaard aan herstelling toe.
Severinus Van Aerschodt goot samen met Felix van Espen acht nieuwe klokken. Hiervoor ontving hij een gebarsten klok van 197 kg, enkele klokjes van mindere kwaliteit en een stuk klokkenbrons van 49 kg. Dit stuk, afkomstig van een van de stukgeslagen klokken in de Franse tijd, was door de grafdelver opgedolven rond de kerk.
Een drietal klokken werden herstemd. De vernieuwde beiaard telde nu 35 klokken. Hij werd occasioneel bespeeld door Mr. Bailly uit Kortrijk. Vanaf 1872 wordt Adolphe Deconinck, een neef van Peter Benoit, geregeld vermeld als “carilloneur”. Dit gebeurde voor de laatste maal in 1881.
Ook de koster-organist van St.-Salvator, Fredericus Vermeulen, wordt van 1876 tot 1879 als beiaardier betaald.
Deze was de vader van Arthur Vermeulen, de latere stadsbeiaardier van Kortrijk.

De eerste Michiels-beiaard.

Of de beiaard die Pastoor Ferrant beschreef nog bespeelbaar was valt te betwijfelen. In 1904 zou hij nog gewerkt hebben. Nadien moet er echter iets gebeurd zijn in de toren met desastreuze gevolgen voor de klokken.
Prosper Verheyden bezocht in 1912 samen met Jef Denyn en Arthur Vermeulen de toren en noteerde in een verslag :

“33 klokken waarvan vele kapot zijn : stukken af aan de slagrand, kroon kapot of gebroken….De 10 laatste zijn echter dof en moeten hergoten worden. Vele andere zijn beschadigd, gebarsten, vals. De trommel bestaat nog, maar in twee stukken. De beiaard is gevallen, daarom zijn zoveel klokken stuk…. Marcel Michiels Jr. heeft de klokken, die dooreen lagen, aan de balken doen hangen om de tonen na te gaan.”

Pas in 1924 werden er stappen ondernomen om het instrument te herstellen.
Jef Denyn bracht in de julimaand 1924, samen met Marcel Jr. en Prosper Michiels, een bezoek aan de toren . Het rapport vermeld dat 15 klokken hergoten moeten worden.
Men voorziet ook in drie volledig nieuwe klokken en de noodzaak van een herstemming van alle overige. In 1931 besloot men uiteindelijk tot het gieten van een nieuwe drie-oktaafs beiaard door Marcel Michiels Jr, met een totaal gewicht van 1822,5 kg en een octaaf omhoog transponerend .
In november 1932 werd het instrument in de toren geplaatst. Désiré Somers uit Mechelen stond in voor de constructie en leverde ook het automatisch spel.

Op zondag 18 december 1932 werd deze nieuwe beiaard feestelijk ingehuldigd door Jef Denyn. Leon Vandeghinste uit Kortrijk bespeelde voortaan het instrument en gaf jaarlijks 25 gewone en 6 buitengewone concerten.
Ook de oud-stadsbeiaardier van Kortrijk, Arthur Vermeulen gaf ondermeer in 1933 een gastconcert.

De oude Dumery-klokken werden niet hersmolten. Michiels gebruikte ze voor het construeren van een beiaard in “Oud België” op de wereldtentoonstelling te Brussel in 1935. Een klok uit 1737 belandde in de collectie van de Beiaardschool te Mechelen.
In 1937 werden de overige door Michiels en Omer Michaux, samen met een aantal replica’s van Hemony-klokken, verkocht aan de Alfred University te Alfred (New York). Beide gieters verdienden hieraan grof geld, door de gehele beiaard te laten doorgaan als authentieke historische klokken.

De tweede Michiels-beiaard.

Op 23 mei 1940 werd de toren opgeblazen en de beiaard kwam met de luidklokken onder het puin te liggen. De luidklokken hadden het meest geleden onder de val. De beiaard zelf kwam er vrijwel ongeschonden uit.
Slechts twee klokken waren gebarsten en een klok werd gestolen.
Alle klokken werden verborgen, zodat het brons niet opgeëist werd door de Duitse bezetter.

Na de oorlog werd de toren weer opgebouwd met een barokke campanile. In 1956 werd het lastenboek opgesteld voor de herstelling van de beiaard.
Er werd geopteerd om de beiaard zoals vroeger in de lantaren op te hangen, maar toen bleek dat de grootste klok een grotere diameter had dan het klokkengat van de campanile.
In de bisschoppelijke klokkencommissie werd vervolgens gepleit voor een ophanging in de klokkenkamer. Dit zou de klank ten goede komen. Door de verhuis werd het ook mogelijk om de luidklokken in de beiaard op te nemen. Aangezien de stemming van de luidklokken en de beiaardklokken ook ver van perfect was, groeide het plan om maar meteen een compleet nieuw instrument te maken .
In 1957 kreeg Staf Nees de leiding over de constructie van een nieuwe beiaard van 50 klokken, inclusief de luidklokken.

Het automatisch spel was uitgerust met elektrische hamers en functioneerde met kartonnen ponsbanden. Het was ontworpen en geplaatst door de firma Casteleyn uit Kuurne. In 1990 werd op de Harelbeekse beiaard een nieuw computergestuurd automatisch spel geïnstalleerd door Clock-O-Matic.
Dezelfde firma leverde ook een nieuw klavier volgens de Noord-Europese standaard.

De inhuldiging van de nieuwe beiaard vond plaats op zaterdag 17 september 1960. Na een plechtige openingszitting ten stadhuize liet Staf Nees het instrument voor de eerste maal klinken.
Op de middag kwam Piet van den Broek aan de beurt.
De nieuwe stadsbeiaardier Gislain Pouseele en Staf Nees speelden in de namiddag nog elk een concert. Het overgrote deel van de programma’s was uiteraard gewijd aan muziek van de Harelbekenaar Peter Benoit.
Gislain Pouseele, koster-organist van de Sint-Salvatorkerk, bespeelde de beiaard tweemaal per week. In 1960 behaalde hij het laureaatsdiploma van de Mechelse beiaardschool.
Pouseele was een virtuoos beiaardier, die ondermeer in 1965 eerste laureaat werd van het “Internationale Beiaardconcours” te Hilversum. Ook als componist werd hij opgemerkt. Verschillende van zijn beiaardwerken wonnen een prijs in de compositiewedstrijden van de Mechelse beiaardschool. Pouseele bespeelde tevens de beiaarden van Izegem, Menen en Kortrijk.

Te Harelbeke werd hij in 1991 opgevolgd door Koen Cosaert en Stephanie Bruggeman. In dit jaar werd er gestart met de organisatie van zomerconcerten. Een werkgroep ‘beiaard’ werd in het leven geroepen, technisch ondersteund door de dienst Musea.
Een beiaardtentoonstelling in het cultureel centrum plaatste toen de gerenoveerde beiaard in de kijker. Sedert het jaar 2000 worden er ook in de septembermaand bezoeken georganiseerd voor de basisscholen van Harelbeke.

De beiaardiers.

– Le Blan: 1786 – ?
– Pierre Vandeputte: 1838 – 1856
– Fredericus Vermeulen: 1876 – 1879
– Adolphe Deconinck: 1872-1881
– Leon Vandeghinste: 1932 – ?
– Gislain Pouseele: 1960 – 1991
– Koen Cosaert, Stefanie Bruggeman: 1991

Tekst en foto’s: Koen Cosaert

Onze-Lieve-Vrouwebasiliek Halle

Geschiedenis van de beiaard van Halle

Algemene geschiedenis

De kerk werd gebouwd vanuit een devotie voor een miraculeus Mariabeeld, dat sinds 1267 binnen de muren van Halle was gebracht.
Halle groeide uit tot een bedevaartsoord, met alle faciliteiten vandien: kerk, kapel, gastverblijven, afspanningen en een hospitaal voor de pelgrims.
Er zijn verschillende interessante aspecten rond deze ‘Maria-hype’. Eerst en vooral is er het Gulden Boek waarin van 1428 tot 1757 alle mirakels werden opgetekend die toegeschreven werden aan Maria. Ook werden door Maria’s tussenkomst twee stadsbelegeringen afgeslagen: Filips de Cleef in 1489 en Olivier van den Tympel in 1580.

In 1604 werd het boek Diva Virgo Hallensis in het Latijn uitgegeven door Moretus.
In 1605 werd dit boekje in het Frans vertaald en een jaar later in het Nederlands. Verder bezat de stad ook een officiële troef: een perkamenten handvest uit Avignon, gedateerd 4 mei 1335, waaruit blijkt dat achttien bisschoppen ieder veertig dagen aflaat verleenden aan pelgrims.
Door de eeuwen heen werd dit vernieuwd door de kerkelijke overheid. Met de tijd werd het verhandelen van bedevaartvaantjes zeer populair, wat de Hallenaar de bijnaam ‘vaantjesboer’ gaf.

De ruime, hooggotische kerk, begonnen in 1341, werd in 1467 in laatgotische stijl voltooid. De toren dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw en had een gotische spits. Deze werd vernieuwd in 1616, en in 1775 vervangen door een barokke campanile in blauwe steen.
De vier hoektorentjes en balustrade in gotische stijl dateren van 1865.

Van voorslag naar beiaard

De oudste nog bestaande luid- en beiaardklok is de ‘kleine Maria’ uit 1390, gegoten door Daniël en Michiel De Leenknecht uit Harelbeke.
Daarnaast werd rond dezelfde periode en door dezelfde gieters (1) ook de Katharinaklok gegoten, die het uur sloeg en tegelijkertijd als voorslag gebruikt werd, getuige haar opschrift:

“Indien u driemaal slagen hoort, volgt hier voor u het uur.”

De Katharinaklok barstte in 1936 en hangt nu in het torenmuseum. In 1480, onder het bewind van Maria van Bourgondië, goot Walterus de luidklok ‘grote Maria’. Deze moest de bede-vaarders verwelkomen, en diende tevens als doodsklok.(2)

Reeds in 1505 goot Georgius Waghevens tenminste vier klokjes, waarvan Anna en Henricus nog bewaard zijn gebleven.
De andere twee heetten Katerina en Barbara en hadden als toonhoogte a2 en b2.(3) In 1518 goot Waghevens de Salvator Gabriël, die nog steeds meespeelt in de beiaard. Hoeveel klokken hij in totaal voor de beiaard goot, is niet gekend; vermoedelijk een tiental.(4)
De voorslag speelde toen reeds elk kwartier.5 In 1554 en 1556 goot Peter I Van Den Gheyn († 1561) tenminste vier klokken, waarvan Pieter en Jhesus bewaard zijn.(6)
In 1563 goot Peter II Van den Gheyn († 1598) de Admiraal, en in 1568 een klein klokje (a3).(7)

Hieruit kan men concluderen dat de beiaard einde 16de eeuw uit twee en een half octaven bestond.(8)

In 1651 goot Peter IV Van den Gheyn (1607-1659) twee klokjes met toonhoogte d3 en gis3.(9)
In 1654 leverde hij een e3.(10) In 1661 goot Jan de Clerck twee klokken, de Bromklok (c1) die hergoten werd in 1849, en een klein klokje genaamd Guido (dis3).(11)

18de eeuw

In de loop van de 18de eeuw werden enkele klokjes hergoten door verschillende gieters: in 1711 door Jordaen Smets uit Mechelen (fis3); in 1715 door Peter V Van den Gheyn (details niet gekend).(12)

19de eeuw

Ook Halle dreigde slachtoffer te worden van de klokkenroof tijdens de Franse Republiek.
Een eerste smeekbede om de beiaard te mogen behouden is bewaard gebleven, die als antwoord “refusé” kreeg.(13)
Blijkbaar werd één en ander geregeld, want een tweede bron vermeldt de toelating om de beiaard te behouden.(14)
In 1849 werd de Bromklok hergoten door Andreas Lodewijk Van Aerschodt (1814-1888). In 1874 waren zowel de trommel als het klavierspel onspeelbaar geworden.(15)
In 1892 maakte A. Causard uit Tellin een voorstel om de klokken gedeeltelijk te hergieten. Hij wilde 15 klokken behouden, en de beiaard uitbreiden tot 31 klokken. Uiteindelijk verving Marcel Michiels uit Doornik enkele historische klokjes in 1894. Klavier en hamers waren toen verdwenen.(16) In 1905 werd de trommel door Somers hersteld onder toezicht van Jef Denyn.

Michaux-beiaard

In 1920 kreeg Omer Michaux opdracht om de beiaard uit te breiden tot 44 klokken. De meeste historische exemplaren werden hergoten; tien (voornamelijk zwaardere) klokken bleven bewaard, waarvan acht voor de beiaard.
Deze ‘restauratie’ was een flagrante mislukking.(17) Het hernieuwde spel werd in 1922 ingehuldigd door Theo Vandeplas, Karel De Mette en Antoon Brees.
Er werd geen vaste beiaardier aangesteld, waardoor de beiaard verwaarloosde.

Herstellingswerken werden wel uitgevoerd in 1930-31 aan het uurwerk en aan de tractuur van het automatisch spel. In 1931 schreef Karel De Mette een brief aan het stadsbestuur ter verbetering van de beiaard. Hij stelde voor om de dipositie f0-g0-a0-bes0 etc. een kwint hoger te verschuiven, zodat de basklokken ook gebruikt konden worden, omdat de beiaardiers de huidige dispositie niet gewoon waren en dus niet gebruikten.
Verder adviseerde hij om de tractuur volledig te vernieuwen omdat de beiaard zeer stroef speelde.18 Het project werd niet uitgevoerd. In 1946 stuurde Staf Nees een uitgebreide brief aan het stadsbestuur, waarin hij de lamentabele toestand van de beiaard beschrijft, en drie voorstellen tot vernieuwing formuleert.
De beste oplossing vond hij om de klokkenreeks van 1922 te hergieten en de beiaard op te stellen in de campanile.

Sinds de inhuldiging van het instrument werd er nauwelijks of niet meer gespeeld. Het klavier was na 30 jaar grondig verwaarloosd; de verbindingen waren erg verroest of zelfs afgebroken.
Ook het automatisch spel en het uurwerk waren stilgevallen. Reeds in 1950 formuleerde een lokale klokkengieter genaamd Tastenoe en Cie uit Sint-Pietersleeuw een voorstel tot hernieuwing van de beiaard, gevolgd door Petit & Fritsen in 1952.
Het V.V.V. van Halle bleef aandringen bij het stadsbestuur, en in 1965 werden zeer uitgebreide dossiers van Petit & Fritsen en Horacantus ingediend. Toch duurde het tot 1969 voor er schot in de zaak kwam.

Sergeys-beiaard

In 1969 liet de nieuwe burgemeester een lastenboek maken, een aanbesteding uitschrijven en vervolgens de zeven ingekomen offertes keuren door zijn stadsarchitect en -ontvanger. Het oorspronkelijk lastenboek sprak van levering van 39 nieuwe beiaardklokken met overnamen van 35 oude klokken.
De Geschied- en Oudheidkundige Kring van Halle kwam hiertegen in opstand, omdat opnieuw waardevolle historische klokken zouden verdwijnen. Zo ontkwamen Katharina, Anna, Peter en Henricus aan de smeltoven.(19)
Vermits het dossier nog geen deskundig advies bevatte, vroeg men aan de toenmalige directeur van de beiaardschool, Piet van den Broek, om deze taak op zich te nemen. Deze was verhinderd, zodat de vraag werd doorgespeeld aan Gaston Van den Bergh, hulpbeiaardier van Mechelen. Hij werd geconfronteerd met enerzijds een lastenboek dat reeds goedgekeurd was door het stadsbestuur, maar “vol fouten en onnauwkeurigheden” stond, en anderzijds met het feit dat de firma Sergeys reeds gekozen was om de restauratie uit te voeren.
Ondanks deze beperkingen nam hij toch de zware taak op zich om adviseur te zijn.

In het lastenboek stond o.a.: “de drie zwaarste klokken zijn historisch en blijven in de toren: hieraan mag niet geraakt worden.” Naar hedendaagse normen is dit een historisch verantwoorde omschrijving, maar Gaston Van den Bergh dacht in muzikale termen en vond het onmogelijk om op zulke valse basis een goede beiaard te bouwen. Daarom koppelde hij de drie basklokken aan onder het gewone bereik van het klavier (klaviertonen f0-g0-a0), zoals het steeds geweest was.
Ook vond hij het onbegrijpelijk dat aan een aantal Waghevens- en Van den Gheynklokken niet geraakt mocht worden, alhoewel ook deze mits herstemming zeer goed aanpasbaar in de beiaard zouden zijn.
Enkel de Waghevens uit 1518 mocht gezandstraald en herstemd worden.

Uit de oude beiaard waren nog 36 Michauxklokken uit 1920. Bij het schoonmaken bleken de klokken een abnormaal hoog tingehalte te bevatten. Om toch iets van hem over te houden werden de zes zwaarste Michauxklokken behouden. In 1971 werden de plannen voltooid en in 1972-73 werden ze uitgevoerd.
Alle klokken hangen zeer compact op de verdieping onder de campanile. Op 5 mei 1973 werd de hernieuwde beiaard ingehuldigd door Gaston Van den Bergh, bijgestaan door leerling-beiaardier Jos Lerinckx, uit Halle afkomstig.

In 1996 werden verbeteringswerken aan de beiaard uitgevoerd door Luc Michiels. Het klavier werd gedemonteerd, herschilderd en teruggeplaatst en de tractuur werd opnieuw afgesteld.

Automatisch speelwerk

De eerste voorslag weerklonk in 1518 en speelde elk kwartier.(20)
In 1734-35 vernieuwde Jan D’hondt het uurwerk en mechanisme.
Vermoedelijk leverde hij de nieuwe ijzeren trommel, die uit aaneengeslagen latten bestaat. Hij heeft een diameter van 148 cm, en is 119 cm lang.
Verder telt hij 120 maten en 70 klavieren (lichters), die op 35 klokken waren aangesloten, waarvan 70 maten voor het uur, 30 voor het half uur, 8 voor de twee kwartieren en 1 & ½ voor de halfkwarten.
De trommel werd na de restauratie van 1922 nauwelijks meer aangeraakt en was totaal in onbruik geraakt tegen de restauratie van 1972.
Hij staat nog in de toren, maar werd in 1973 vervangen door een magneetspeelwerk met 4 kleine trommels, respectievelijk met Marialiederen, Vlaamse liederen, volksliederen en Kerstliederen. Sinds 1996 wordt het automatisch spel geregeld door een speelcomputer van Petit & Fritsen die elk halfuur speelt.

Torenuurwerk

Het uurwerk onderging in de 18de eeuw een grondige vernieuwing.
Jan De Hondt leverde in 1734 vier nieuwe wijzerplaten. Hij vernieuwde het uurwerk in 1735. Uit deze periode stamt waarschijnlijk de trommel die zich in het torenmuseum bevindt (Zie Automatisch Speelwerk).
Jean-Jacques Le Blan onderhield het uurwerk in 1751. In 1882 werd een bestek opgemaakt voor de levering van een nieuw torenuurwerk door Edward Michiels uit Mechelen.
In 1894 werd dit torenuurwerk hersteld door Michiels. Bij de restauratie in 1972 moest het oude raderwerk van het uurwerk afgebroken worden omdat dit op het valluik stond langswaar de grotere klokken moesten opgehaald worden: het werd niet heraangesloten, maar bevindt zich nog steeds in het torenmuseum.

Curiosa

In 1975 vond de inhuldiging plaats van het torenmuseum.
De klokken die nog bewaard waren, maar vervangen door nieuwe exemplaren werden hier opgehangen.
Tijdens werken in de kelder van de kerk werden nog twee klokjes teruggevonden: één uit 1702 van Alexius Jullien en één uit 1552, toegeschreven aan Peter I Van den Gheyn.
Het torenmuseum werd in 2004 vernieuwd en volgende stukken hangen er nu ten toon (voor details zie lijst p.13): ·

Eerste verdieping torenmuseum: Pieter uit 1554, Henricus uit 1505, Anna uit 1505, Katharina uit de 14de eeuw, Jhesus uit 1552, gildeklok uit 1702, gegoten door Alexius Julien (Lotharingen/Lier).
Deze laatste hing in het spitstorentje van het stadhuis om de dekens der gilden en neringen en de schepenen naar de raadszitting te roepen ·

Tweede verdieping torenmuseum: Admiral uit 1563. Deze luidklok bevond zich tot 1975 in de lantaarn boven de beiaard en sloeg het halfuur; trommel uit de eerste helft van de 18de eeuw, vermoedelijk van Jan De Hondt; trommelspeelwerk met 4 verwisselbare trommels van Clock-o-matic uit 1973; uurwerk van E. Michiels, Mechelen ·
In de vieringtoren bevinden zich nog twee Van Laerklokjes, gegoten te Brussel in 1763 en 1773. · Stedelijk Museum Hof van Busleyden, Mechelen: klokje (gis3) uit 1651 van Peter IV Van den Gheyn.

Beiaardiers van Halle

· P. Rimbault: 1563
· Théodore de Sany (1591-1658): na 1648-1658 (21)
· Michel de Sany: 1658-1679 (22)
· Jacques Neetens (†5/3/1694) (23): 1/3/1679-1694
· Jean-Baptiste I Pauwels: 4/5/1697 (24)-vóór 1743 (25). Deze keurde in 1728 mee de beiaard van Sint-Pieters te Leuven.
· Jean-Baptiste II Pauwels: vóór 1743-1780 (26)
· 19de eeuw: niet gekend, zeker in de tweede helft was de beiaard in verval.
· 20ste eeuw: geen vaste beiaardier tot 1973
· Gaston Van den Bergh (1924-1994): 1973-11/11/1993
· Eddy Mariën (°1962): sinds 1/6/1994

Noten

1 Stadsarchief Halle, D. 422 Analyse beiaard door Horacantus, 25/10/1965: “Hoewel ongesigneerd en zonder jaartal, stellig van De Leenknecht, einde 14de eeuw”

2 Zie Remy JANSSENS in “Van madonnabeeld naar nieuwe beiaard” in brochure Beiaard stad Halle, 1973, z.p.

3 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, De Mechelse klokkengieters, Mechelen, 1998, p. 126-128.

4 Zie lijst p. 13. Zie ook Gaston VAN DEN BERGH, “Historisch overzicht van de vroegere beiaarden te Halle” in brochure Beiaard Stad Halle, 1973. Hij maakt de vergelijking met ’s Hertogenbosch waar in 1505 veertien klokken werden aangeschaft. Andere bronnen: DESMONS, Les cloches de Tournai, 1905 p. 165; G. VAN DOORSLAER, Les van den Ghein, fondeurs de cloches, canons, sonnettes et mortiers à Malines, Antwerpen, 1910.

5 L. EVERAERT & Jean BOUCHERY, Histoire de la ville de Hal, Leuven 1879, p. 17

6 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op. cit., p. 126-134.

7 Malou HAINE en Nicolas MEEÙS, Dictionnaire des facteurs d’instruments de musique en Wallonie et à nos jours, uitg. Mardaga 1986, p.418-420. M. & K. VAN BETS-DECOSTER, op.cit. p. 131-133.

8 Zie lijst p. 13, naar het voorbeeld van Jean-Pierre FELIX, “À propos de Jehan, Théodore et Michel de Sany, carillonneurs à Bruxelles et Hal (XVIIe S.)” in Le Folklore Brabançon, nr. 201, 1974, p. 58, klokkenlijst G. Van den Bergh, volgens dewelke de beiaard toen eveneens een kwint omhoog transponeerde.

9 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit. p. 133, 183. Het eerste klokje is vermoedelijk in privé-bezit. Het tweede klokje bevindt zich in het Stedelijk Museum Hof van Busleyden te Mechelen. Vermits het een gift was van Marcel Michiels uit Doornik, werd dit klokje vermoedelijk in 1894 vervangen door een Michielsklokje. Ook het andere klokje kan ditzelfde lot ondergaan hebben.

10 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit., p. 133; Le Folklore Brabançon, nr. 201, p. 58: toonhoogte e3; volgens DESMONS, op. cit., zou deze toonhoogte fis3 zijn. Beiden vermelden zelfde diameter en gewicht. Het werd hergoten.

11 Marc & Karine VAN BETS-DECOSTER, op.cit. 1998, p. 134.

12 Remy JANSSENS, op.cit.; DESMONS, op. cit.: deze vermeldt ook nog Willem Witlockx einde 17de eeuw (f3, diam. 33cm, 25 kg); Andreas Van den Gheyn 1761 (dis3, diam 36,5 cm, 18,3 kg) en Andreas Van den Gheyn 1721 (e3, diam. 33,8 cm, 23,5 kg). Ze worden in geen andere bron vermeld, bovendien hebben ze dezelfde toonhoogte als die van resp. P. Van den Gheyn 1554, Jan De Clerck 1661 en P. van den Gheyn 1654. Vermits de beschrijving van deze laatste klokken in de 19de-20ste eeuw gebeurde, kunnen de 18de eeuwse klokken geen hergietingen zijn, maar waren ze vermoedelijk niet voor de beiaard bestemd.

13 F. DONNET, “Variétés campanaires, deuxième série” in Annales de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique, Antwerpen, 1909, p. 298-299

14 Vik WALRAVENS, “De beiaard van Halle” in De Brabantse Folklore nr. 207/208, 1975, p. 309-310

15 Gaston VAN DEN BERGH, ‘Hernieuwing van de beiaard op de basiliektoren te Halle’ in Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 1-10. Zie ook L. EVERAERT & Jean BOUCHERY, op.cit., p.17.

16 Georges VAN DOORSLAER en Prosper VERHEYDEN, Biographie Klokgieters en Beiaardiers, manuscript Koninklijke Beiaardschool Mechelen, z.j.

17 Gaston Van den Bergh kon nog enigszins begrip opbrengen voor Michaux, omdat zo kort na de oorlog er een grote aanvraag was naar vooral goedkope leveringen, zodat leveranciers wel verplicht waren hun toevlucht te nemen tot minderwaardige materialen. Zie Bondsnieuws nr. 56-57, 1973, p. 1-10

18 Stadsarchief Halle, beiaarddossier 19de-20ste eeuw, D. 422, brief gedateerd 22 mei 1931

19 Vik WALRAVENS, op.cit., p. 297

20 L. EVERAERT & J. BOUCHERY, op.cit., p. 17

21 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p. 49, 52

22 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p.52, 54

23 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p.59 noot (26)

24 Jean-Pierre FELIX, op. cit., p. 56, noot (20)

25 Ibid.; Stadsarchief Halle, OSA Stadsrekeningen: nr. 48 (1731), f.° 114: “Au sieur Pauwels maître de chant de l’eglise et chapelle Notre Dame…” ; nr. 49 (1732), f.° 111: “A Jean Pauwels Carillonneur…”; Kerkrekeningen 73 (1736), f. 186 : “Sieur Pauwels maitre de la musicque”; Kerkrek. 76 (1743) f.125: “Sr Paelinck maitre de la musique…”
26 Stadsarchief Halle, OSA Kerkrekeningen nr. 78 (1751), f. 150: “Audit sieur Paelinck maitre de la musique”.
Het feit dat Pauwels nu geen muziekmeester meer is, en dat de Pauwels-dynastie bijna een eeuw duurt, doet ons aannemen dat Jean-Baptiste Pauwels door een gelijknamige zoon werd opgevolgd.
Wanneer Jean-Baptiste II Pauwels sterft, is vermoedelijk rond 1780, omdat zijn vrouw “mad. Vanden Berghe, v[euv]e du mr Jean Baptiste Pauwels” dan een proces tegen de stad aanspant, dat zij op 9/8/1783 zal winnen en waarvoor zij een bedrag van 499 pond ontvangt.
De reden voor het proces wordt niet opgegeven (OSA stadsrekeningen nr. 70, f.-f.°. 41): “…Procès par le decret de sa majesté du 14 avril 1780 reposant au grand coffre ici pour tous fraix engendres au sujet du procès qu’elle a soutenue contre les sieurs Bailli Maire et Echevins de la ville de Hal en ce compris les derniers par elle nou[.]is pour courtresse d’Epices de la vue au Conseil souverain de Hainau de son dit procès, auxquels fraix les dits sieurs du magistrat ont été condamnés par sentence du neuf aout 1783.”

Liesbeth Janssens

Sint-Gorikskerk Haaltert

Geschiedenis van de beiaard van Haaltert

Oorsprong

De kerk werd gesticht in 1046 door het kapittel van de Sint-Maartenskerk te Aalst. Er is weinig bekend van het klokkenbestand vóór 1869. Er is sprake van een klok in 1621 (“betaelt aen Arent Wauters in het ophangen van de clocke 3 pond 17 schellingen”). In 1664 waren er twee klokken. We kunnen aannemen dat er in de oude kerk drie klokken waren, gegoten door James Bastien.

Luidklokken

Door de brand van 9 februari 1869 werd de kerk totaal verwoest. Ook de luidklokken moesten er aan geloven. Pastoor Desiderius Van Gansbeke (° 1827-1882) schrijft in het Liber Memorialis 1869:

Het schoon geluid van drij klokken is vernield geworden. Van het inwendige der kerk heeft men niets kunnen redden dan den kruisweg, de kleederen, de communiebank en eenen biechtstoel, al het andere is de prooi der vlammen geworden. […] De kerk was geassureerd in de Assurantiecompagnie generaal voor de somme van vijftig duizend franken /50.000/. Waarover maar prijzing zij betaald heeft zeven en dertig duizend honderd frank 37.100….1

Tijdens de opbouw van de nieuwe kerk werd een rapport opgemaakt betreffende het plaatsen van nieuwe klokken in de toren. Op 2 mei 1875 werd een uitvoerige beschrijving van de klokkenstoel goedgekeurd door het bureel der kerkmeesters. De stadsweger van Leuven bepaalde de gewichten als volgt: de brokstukken van de grootste klok (1.532 kg) brachten na zuivering1.409 kg op, de brokstukken van de middenklok (675kg) 555 kg en de brokstukken van de kleinste klok (520 kg) 358 kg. Ze werden in 1876 door Severinus van Aerschodt (1819-1885) hergoten en wogen respectievelijk 1899 kg, 1194 kg en 834 kg. Ze waren toegewijd aan Onze Lieve Vrouw, de H. Laurentius en de H. Gaugericus. Met alle toebehoren kostten de nieuw gegoten klokken 9842,60 BEF of 243,99 euro. In die tijd betaalde men voor klokkenbrons 3,8 BEF per kg of 0,095 euro.

Den 20 juni 1876 zijn de drij schoone klokken met veel luister gedoopt door den Zeer Eerwaarden Heer De Blieck deken van Aelst. De omhaling begon in 1875 door den Eerw. Heer Pastoor, alleenlijk onder de parochieanen, heeft opgebracht 12.400. Op 25 februari 1878 is ten volle betaeld geworden den Heer Van Aerschot Klokgieter te Leuven.2

In 1905 barstte de kleine klok. Ze werd hergoten in 1906 door Felix Van Aerschodt (1870-1943), zoon van Severinus. Hiervan is de correspondentie bewaard gebleven. Uit deze brieven blijkt dat de kostprijs voor het hergieten van de klok, met toebehoren in totaal 1233.04 BEF of 30,8 euro bedroeg.

Klokkenroof

Op grond van de verordening nr. 92 van 19 december 1942, betreffende het aanmelden van metalen voorwerpen in België en Noord – Frankrijk, werden de drie luidklokken uit de toren gehaald in 1943.

Op 8 november werd de laatste klok – de kleine klok – 860 k. door de Duitschers weggevoerd. In de plaats werd een klein klokje – van elders ook ontvoerd- waarschijnlijk uit Erondegem aangeboden, maar radikaal door den E.H. Pastoor ( Pastoor Bueckens) geweigerd, niet tegenstaande de bedreiging van de commandatuur van Aalst. Liever geen klok dan een gestolene.3

Op 26 november 1945 kwam er een schrijven van J. De Beer, voorzitter van de Commissie tot vrijmaking der klokken, met de vermelding dat de drie klokken officieel verloren waren gegaan en in Hamburg gesmolten.

Nieuwe luidklokken

8 mei was het einde van den oorlog. […] Na den oorlog werd er van nieuwe klokken gesproken; het was immers zoo treurig op de parochie zonder klokken. De kerkfabriek bestelde dan een nieuwe klok, 260 kilos aan 20.800 f bij den Heer Michiels van Doornik. […]

Dit voorstel echter viel niet in de smaak van de parochianen. De drie klokken moesten hersteld worden zoals ze vroeger waren! Maar van oorlogschade was er toen geen sprake, en hoe zou men deze grote som bijeen krijgen. Op zondag 4 november deed E.H. Pastoor een bijzonder beroep op de liefdadigheid zijner parochianen. […] De inschrijving kende buitengewone bijval en bracht de som op van 280.000 f. Daarop werden op 7 november de drie klokken besteld, eene van 860 k, eene van 1194 k en de grootste klok van 1899 k samen voor de som 295.336 f. […] Mr. Michiels beloofde de levering van de klokken voor Maart 1946.4 In zijn schrijven dd. 24 oktober 1945 stelde Michiels Jr. dat het klokkengelui in Re groot stond, met tonen d1, e1 en fis1. De klokken van Van Aerschodt waren echter e1, fis1 en gis1.5 Hier heeft de klokkengieter derhalve een grote vergissing gemaakt! In de brief behorende bij het bestek van 7 november, werd volgende vraag gesteld: “Kan Uw organist niet herinneren of de vroegere klokken wel de toonen: RE – MI en FA DIEZE gaven ????”

De kerkmeesters waren druk in de weer om het nodige geld op te halen om de nieuwe luidklokken te kunnen bekostigen. Hoewel het opgehaalde bedrag van 280.764 frank (7019 euro) nog onvoldoende was, besloot de kerkfabriek op 7 november 1945 de klokken te bestellen. In een schrijven van 26 november 1945, liet Michiels weten: “…als wij genoeg kolen en bij tijd ontvangen, kunnen wij de drie klokken zoo rond den 10de Februari gieten.”

Op 10 augustus 1947 werden de nieuwe luidklokken gewijd.

Eindelijk, na veel schrijven en talrijke bezoeken aan den klokkengieter – overal werden toen klokken besteld – kwamen de bestelde klokken klaar in den zomer van 1947. De wijding der klokken geschiedde op zondag 10 augustus. Het was natuurlijk een schoone plechtigheid en aller groots was de belangstelling. Heel de parochie had de klokken zien aankomen en wilde bij de wijding tegenwoordig zijn. […] H. Buyle aalmoesenier van de Cliniek van Aalst en het muziek van den toondichter Mores, koster orgelist van St. Martenskerk van Aalst.6

In april 1948 waren er moeilijkheden met de toren van de kerk. Er vallen steenen uit den toren, wanneer men de klokken luidt. Michiels wilde het probleem oplossen met tegengewichten aan de klokken te monteren, om “het vliegende gewicht van de klokken af te breken”. Volgens Michiels was de toren te licht voor de klokken die er in hangen. Een ander voorstel van de klokkengieter was “het luiden door middel van een motor, want dan kunnen wij de klokken beter in evenwicht brengen, en dan zal er absoluut geen gevaar voorkomen voor den toren’s sterkte”.

Oorlogsschade

Een dossier voor herstel van oorlogsschade aan de klokken werd opgesteld en aan het Ministerie van Justitie overgemaakt op 12 mei 1950, en aan het Ministerie van Openbare Werken voor vereffening van de staatstoelage. Op 11 oktober 1950 werd de oorlogsschade uitgekeerd aan de Kerkfabriek, nl. 297.076 BEF (7427 euro).

In 1951-52 werden grote herstellingen uitgevoerd aan het kerkgebouw.7 In januari 1954 brak er een klepel van een luidklok.

In 1954 werd ook de elektrificatie van de drie kerkklokken ondernomen. Mr. De Visscher Jerome van Gent zorgde voor de uitvoering. Deze gaf volkomen voldoening. Samen met eene merkelijke verbetering van het kerklicht beliepen de kosten op 151.650 fr. (3791 euro).8

Aan het horloge werd nog niet geraakt, enkel de luidklokken werden voorzien van een elektromotor en aan de klokken werden klephamers aangebracht. De Gemeenteraad gaf toestemming om een ondergrondse kabel naar de pastorij te plaatsen om van daaruit de klokken te doen luiden. Kostprijs voor het plaatsen van deze installatie: 3.422 BEF (86 euro). Momenteel worden de luidklokken elektronisch gestuurd.

Beiaard

Pastoor Buckens maakte nu werk van zijn levensdroom: zijn kerk voorzien van een beiaard. Hij schrijft: Ik heb altijd een voorliefde gehad voor de beiaard en toen ik onderpastoor was in Oudenaarde heb ik toch zo dikwijls opgezien naar de grote toren van de ste. Walburga en zeer graag geluisterd naar het beiaardspel en ook al eens gedacht – een stoute droom – moest ik later eens pastoor worden met een kerk en een grote toren … daar zou ik willen voor sparen”. […] Bij de herstelling van onze drie grote klokken beloofde M. Michiels – wij waren de eersten om de klokken te herstellen – drie kleine klokjes cadeau. En dat was het begin.

Na twee offertes van Michiels in oktober 1951 en april 1954 waarin zes voorstellen werden gedaan gaande van 14 tot 32 klokjes, trad Staf Nees op als expert om de realisatie van een beiaard tot een goed einde te brengen. Op 24 juli 1954 schreef de Staf Nees, directeur aan de Beiaardschool te Mechelen, een brief aan de pastoor om samen met het kerkbestuur een kijkje te gaan nemen in de beiaardschool.

Hierna volgde het definitieve bestek van de beiaard op 17 september 1954 voor een beiaard van 41 klokken met een totaal gewicht van 1.222 kg, met klavier en verbindingselementen. Het bestek vermeldde een bedrag van 195.800 BEF of 4.895 Euro. Bij de inwoners van de gemeente werd opnieuw geld ingezameld om het project te financieren. In totaal bracht de omhaling 92.275 BEF op of 2.307 Euro.

Op 14 november 1954 waren de vijf zwaarste klokken in vorm gebracht en in december waren de klokken van het laagste octaaf gegoten en gestemd. In januari 1955 waren de andere klokken eveneens gestemd. (N.v.d.r.: het jaartal 1953 op sommige klokken wijst erop dat Michiels deze reeds in voorraad had.)

Een ander schrijven ging over de keuring van de beiaard. Er werden een aantal zaken niet goed bevonden. Michiels Jr. had evenwel nog maar weinig tijd om deze op te lossen vóór de inhuldiging. Bij de inspeling had Staf Nees ook nog enkele opmerkingen i.v.m. de constructie van het geheel.

Op Paasmaandag 11 april werden de klokken gewijd onder grote belangstelling van de plaatselijke bevolking. De inauguratie vond plaats op 15 mei 1955 met drie beiaardconcerten door Staf Nees. Deze had voor de gelegenheid een muziekstuk geschreven: het Preludium super Te Deum, opgedragen aan de Z.E.H. Fl. Buckens, Pastoor te Haaltert.

Er waren ook tal van bekende beiaardiers aanwezig die de beiaard bespeelden tijdens de vrije bespeling, o.a. Jef Van Stappen (Mechelen), Jean Mangelinckx (Enghien), Gustaaf Drossens (Lokeren), Paul De Nil (Dendermonde), Paul Bourgois (Nieuwpoort), Eugeen Uten uit Brugge en Robert De Mette (Aalst).9 Een grootse beiaardbespeling volgde nog op zondag 21 juli 1957 door Staf Nees. Op 15 augustus 1961 werd een beiaardconcert gegeven door Jef van Stappen en Staf Nees.

In 1967 werden er herstellingen uitgevoerd door Robert de Mette, beiaardier van Aalst. Ook werd het mechanisch uurwerk buiten dienst gezet en vervangen door een elektrisch moederuurwerk.

In 1972 werd de beiaard opnieuw hersteld. Jan Joos, Frans Nerinckx, Roger D’Hont en Frans De Meyer herstelden de verbindingsdraden tussen trommel en hamers en tussen het stokkenklavier en de klepels.

Op 7 oktober 1984 begonnen Dries Deleenheer en Hubert Verheijen aan grondige herstellingswerken. Alle verbindingsdraden werden vervangen door roestvrij staal en een grondig onderhoud aan klepels, klavier en trommel werd uitgevoerd. Op zondag 12 mei 1985 speelde de beiaard weer zoals voorheen.

Klavier

Vermits de tand des tijds het oude klavier had aangevreten, besliste beiaard-vereniging Sint-Gorik om een nieuw klavier te bouwen. Deze klus werd geklaard door Roger D’Hont en Hubert Verheijen in 1996. Het klavier volgt de maten van het oude klavier, gezien de uitzonderlijke samenstelling van de beiaard, en wijkt bijgevolg af van de Europese standaard. Ook werd een beiaardkamer gebouwd met verwarming en videocamera. Op de zolder van de kerk bevindt zich nog het vorige klavier. Eveneens in 1996 werd er een oefenklavier aangeschaft bij A. Maene uit Meise.

In 1999 vervaardigden Roger D’Hont en Hubert Verheijen een elektronisch oefenklavier, met hard- en software van de firma Clock-O-Matic. Het geluid dat het klavier produceert is afkomstig van de beiaard van Brugge. Op 12 september 1999 stelde de gemeente Haaltert een lokaal ter beschikking om beiaardlessen te geven aan geïnteresseerden op het elektronisch klavier. De lessen worden gegeven door Paul Hoste.

De beiaard werd in 2004 vernieuwd door Clock-o-matic met o.a. nieuwe draadregelaars, verstelbare tuimelaars en gebruik van getwiste draad.

Kerkbeiaardier

Frans de Meyer (°1930) was de eerste beiaardier van Haaltert, van 1955 tot 1975. Vermits hij aangesteld was door de kerk, kreeg hij geen vergoeding. Toen kwam er plots een einde aan zijn mandaat. Midden jaren zeventig was er namelijk voor het eerst sprake van een fusie van Haaltert met Denderleeuw, waartegen heel wat protest rees. Op een morgen hing er een zwarte vlag uit de kerktoren die uiting gaf aan het ongenoegen. De toenmalige deken verdacht de beiaardier ervan iets met de zaak te maken te hebben, en van de ene dag op de andere was hij beiaardier af. Een officieel ontslag kreeg hij nooit. Pas in 1994 werd hij in ere hersteld door de huidige deken, en beiden zetelen nu in de beiaardvereniging Sint-Gorik. Nieuwe beiaardiers zijn in opleiding (Bart Eeckhout en Wilfried d’Hont).

Speeltrommel

Op 11 februari 1955 vroeg de pastoor om een bestek op te maken voor een mechanische speeltrommel. In een schrijven van 7 maart staat het bestek voor de prijs van 50.000 BEF of 1250 euro. Pas op 12 oktober 1960 werd er een speeltrommel en een nieuwe basklok in toon d2 (190 kg) voor de prijs van 100.000 BEF of 2.500 euro aangekocht. De speeltrommel was volledig afgewerkt op 7 oktober 1961. Hij heeft een diameter van 62 cm en een lengte van 78 cm. Er zijn 40 muziekmaten voorzien voor het uur, 18 voor het half uur en 8 voor de twee kwartieren. Er zijn 2280 gaatjes waar men 8 verschillende soorten pinnen kan in plaatsen, en één soort dubbele (1/8). Deze zijn nog steeds aanwezig.

De mechanische speeltrommel speelde om het kwartier. De eerste melodiën werden op de trommel gezet door Staf Nees, die hiervoor 5.000 BEF of 125 Euro ontving: Chez nous soyez Reine (uur), Ave Maria van Lourdes (kwartier), Beiaardlied Peter Benoit (halfuur), O Sanctissima (kwartier). In 1994 kwam er een computer-gestuurd speelwerk van Clock-o-matic met 27 elektromagnetische hamers op de grootste klokjes (luidklokken nietinbegrepen).

Hubert Verheijen

Sint-Servaasbasiliek Grimbergen

Geschiedenis van de beiaard van Grimbergen

Oorsprong

De Norbertijnenabdij van Grimbergen heeft tot vandaag invloed gehad op de ontwikkeling van de gemeente Grimbergen. Uit documenten blijkt dat al heel vroeg het abdijdomein omvangrijk was en verspreid lag over een relatief groot gebied. Dankzij nieuwe schenkingen, ook van de kleine landadel, groeiden haar bezittingen en werd de opdracht van de abdij steeds groter. (1) Bijna alle Norbertijnenabdijen beschikten over een beiaard: ’t Park te Heverlee, Averbode, St. Michiels te Antwerpen, Tongerlo, Postel en Grimbergen. Men kan deze orde dus beschouwen als propagandisten van de beiaard.

17de eeuw

Een gravure van Sanderus uit 1659 toont de abdij met een toren die veel hoger reikt dan de huidige met een uurwerk en een lantaarntorentje voor klokken. Van een eerste beiaard van Grimbergen is alleen bekend dat de klokken ervan 6.521 pond brons opleverden. De huidige abdijkerk werd tussen 1660 en 1725 gebouwd. Wanneer men de wenteltrap van de toren beklimt, bemerkt men op 15 m hoogte een steen met het jaartal 1664. Vijftien meter hoger vinden we een tweede steen met het jaartal 1668. (2)

18de eeuw

Prelaat Aug. Van Eeckhout sloot op 2 december 1715 een contract af met Guillelmus Witlockx over de verkoop van den byaert t’synen huyse hangende, beginnende in Csolfaut en eynende in Dlasolre. Het clauwier met de cleppen was in de prijs begrepen. (3) De beiaard bestond uit 37 klokken en woog 9.147 pond. Witlockx nam de klokspijs van de oude beiaard (6.521 pond) over tegen 12 stuivers per pond. Op 27 april 1716 klonk de nieuwe beiaard voor de eerste maal naar aanleiding van de geboorte van de Oostenrijkse prins Leopold-Johannes. (4)

Op 8 mei 1718 wijdde Prelaat Van Eeckhout nog drie klokken, toegewijd aan de Heilige Eucharistie, de Heilige Doodstrijd, en de Onbevlekte Maagd Maria. De gieter hiervan is niet gekend.

In 1728 kregen de gebroeders Nikolaas en Jozef Chevresons uit Lotharingen opdracht voor zes klokken, die gegoten werden in de kloostertuin van de abdij, kort bij de toren. Vier van deze klokken waren luidklokken, die tevens deel uitmaakten van de beiaard en respectievelijk 3.300, 2.200, 1.800 en 950 pond wogen.

Op 1 juni 1749 werden nog twee klokken gegoten door gieter L. Franquin. Een van deze klokken was bestemd voor de toren en was toegewijd aan St. Martinus.

In 1756 kocht de abdij een nieuwe trommel. Rond die tijd zijn verschillende uitbetalingen van werken aan de beiaard teruggevonden. Andreas Joseph Van den Gheyn werd op 7 oktober 1771 128 gulden uitbetaald voor klocken. In 1773 werd de kleinste beiaardklok geleverd voor de som van 11-5-0 gulden geleverd. In 1776 en 1777 hergoot Du Mery twee klokken en ontving daarvoor respectievelijk 992-7-0 en 999-9-0 gulden. In 1778 hergoot hij nog een klok. Van deze drie klokken woog de eerste 1.064 en de derde 526 pond. In 1784 werd een klok hergoten voor de som van 64-13-0 gulden.

Op het einde van de 18e eeuw hingen er in totaal 47 klokken, waarvan 41 beiaardklokken.

Franse Revolutie

Tijdens de Franse revolutie bleef ook de abdij niet van plunderingen gevrijwaard. In 1796 werd de beiaard opgeëist en gesmolten.(5) De toenmalige pastoor E.H. Norbertus Heylen schreef:

Eerst hebben sij 1 decreet uyt gegeven, dat al de klepels uyt de klocken gedaen moesten worden: dan hebben sij reflexe gaen maeken, dat men met haemers etc. de klocken ook kost doen klinken; sij hebben dan een tweede decreet gegeve, dat men over al al de klocken weg moest haelen. […] Tot Grimberghen, welke proche leelijk in de neus was ter oorsaecke van de plunderinge van den generael La Paillière, heeft men leelijk gehandelt in den toren: daer waeren 47 klocken waervan 41 dienden voor den Beyaert; als die moesten gaen afgedaen worden, bemoijde den generael sig daer mee: bij den Smet en Timmermans, van den agent aangestelt, voegde hij sijn brekers en gaf order, dat men al de klocken d’een op d’ander moest laeten vallen in den grond van den toren; waardoor die klocken in stucken moesten vallen; als sij die stucken droegen naer waegens, vonden sij de grootste klock op een naer geheel en ongeschonden; aenstonds gink den Smet roepen den agent, die wat geld presentede aen de brekers, als sij die klock mogten begraeven onder in den grond, waer sij lag…(6)

In juli 1802 mochten de burgemeesters naar de Caudenberg hun klokken komen ophalen als deze nog bestonden. Werd er niets teruggevonden, dan kreeg men een klok van een gesupprimeert klooster tegen een kleine vergoeding. Zo keerde de burgemeester terug met een klein klokje van een of ander klooster. Nadat men dit klein klokje in de toren had gehangen, duurde het nog drie weken voor men de verborgen klok opgroef en terughing in de toren. “Alles wel g’arrangeert sijnde, hadden wij nog al een schoon geluijd en 1 klaeren slag voor de uren…”(7)

In 1830 werd deze klok hergoten door Andreas Louis Van den Gheyn (1758-1833) uit Leuven, die nog twee nieuwe klokken goot. De grootste woog 2808,5 pond, de tweede 1167,5 en de kleinste 681,5. Op alle drie stond midden op de klok het wapen van Graaf de Villers.

Derde beiaard (1928)

Na meer dan een eeuw zonder beiaard wilde de gemeente Grimbergen een nieuwe beiaard, die een feestgeschenk moest zijn van de gemeente aan de abdij ter gelegenheid van het achtste eeuwfeest van haar stichting. De kleinste Van den Gheynklok uit 1830 vormde de basis van de nieuwe beiaard.

In januari 1928 maakte Marcel Michiels uit Doornik een bestek voor het leveren van een nieuwe beiaard van 35 klokken met een totaal gewicht van ongeveer 2400 kg.(8) Het prijskaartje bedroeg 89.200,- Bef.

Prosper Michiels uit Mechelen schreef een bestek voor een nieuw klavier, gemaakt volgens de maten van het Mechels klavier en aanduidingen van Denyn. De prijs bedroeg 14.950,- Bef. Jef Denyn was bij het eerste onderhoud met de burgemeester aanwezig.

Moeilijkheden bij het inzamelen van geld noopte burgemeester Van Campenhout zijn bestelling steeds uit te stellen, tot hij op 6 mei schreef: “Eindelijk zal ik […] mogen bestelling doen van den Beiaard voor Grimberghen op voorwaarde dat hij in orde is en gereed om bespelen tegen 8 July 1928 dus voor onze feesten.” Marcel Michiels bevestigde dat indien er niets tussenkwam, alles tegen de gestelde datum klaar zou zijn.

Op 12 Juni 1928 schreef Jef Denyn: “De inhuldiging heeft plaats op zondag 8 Juli – om dit mogelijk te maken moet gij, de klokgieter, de beiaard plaatsen tegen zaterdag acht dagen, te zeggen 23 juni aanstaande…” Zes dagen later schoot Jef Denyn letterlijk in een Franse colère: “Votre conduite devient vraiment une enigme – ces promesses de parfaire tel et tel ouvrage et ne jamais tenir votre parole […] Le Bourgmestre de Grimberghen craint de perdre les subsides promis si cette affaire n’arrive pas à solution.” (9) In een nieuwe brief op 20 juni kreeg Marcel Michiels opnieuw een veeg uit de pan: “Dat ge die zaak bijtijds niet in regel brengt dat had ik U voorspeld en voorzien. Ik schrijf aan den burgemeester ge zijt te klein geinstalleerd ja! […] De tijd gaat voorbij- en hoor je goed! De tijd van beiaarden te maken zal ook voorbij gaan. God dank morgen of overmorgen nog niet doch ’t zal!”(10) Dit was voor België een profetische uitspraak.

De burgemeester van Grimbergen smeekte om een oplossing, want de programma’s van de feestelijkheden waren al gedrukt. Uiteindelijk beloofde Jef Denyn dat men het opus 1 van Michiels, de privé-beiaard van Jan Donnes voor de feestelijkheden in de toren zou hangen. (11)

Het achtste eeuwfeest der Stichting van de Abdij der Norbertijnen kon beginnen. Tussen 8 en 22 juli werden zes beiaardconcerten gegeven door Jef Denyn, Staf Nees en Jan Donnes.

Toen het feest achter de rug was, was het einde van de problemen nog niet in zicht. Op 11 augustus 1928 vroeg Marcel Michiels aan de burgemeester van Grimbergen nog niets aan te kondigen, want het gieten van vijf kleine klokken was mislukt.

Er is correspondentie over en weer over de keuring van de beiaard en op 1 oktober 1928 schreef Jef Denyn: “Ik bracht bezoek aan den Heer Michiels te Doornik en heb daar schoone klokken van Grimberghen ontmoet. Doch er is nog geen spraak van dien beiaard te keuren!”

Op 30 oktober 1928 meldde Marcel Michiels dat het ende November zou kunnen zijn. Er volgde een regelmatige briefwisseling zonder veel resultaat, getuige een citaat uit een brief van Jef Denyn gericht 5 februari 1929: “Wanneer toch krijgen wij die tijding voor komen te keuren?..”. De burgemeester was ten einde raad en vroeg: “…hoelang zal het nog duren dat de Grimberghenaars hunnen Burgemeester kunnen belachelijk maken met een Beiaard die doof is, en waarvoor nog steeds geld moet verwacht worden wanneer men zeker is dat het komt. Allo Mijnheer maak er nu eens een einde aan.”(12)

In juni 1929 kon Prosper Michiels eindelijk de beiaardtractuur installeren. Toch was het nog niet gedaan, want er waren klokken afgekeurd en Marcel Michiels schreef op 12 juli 1929: “J’ai remplacé trois cloches que vous aviez jugées défectueuses et j’ai revu soigneusement toutes les autres cloches.”

Niettegenstaande alle problemen verdedigde Jef Denyn toch de Belgische belangen ten voordele van de Engelse gieterijen en overtuigde tijdens een vergadering de gemeentelijke autori-teiten van Enkhuizen en de commissie Orgel en Beiaardraad in Nederland om in augustus naar de beiaard van Grimbergen te komen kijken. (13)

Op 4 augustus 1929 werd de beiaard ingehuldigd. De parochiale kroniek 1929 schrijft: “De Beiaardinhuldiging lokte weerom eene massa volk naar hier. ’t Was één gesnor van Auto’s en autobussen en tegen 4 uur reeds waren de straten rondom de kerk gansch bezet… Om 5 uur deed Meester Jef Denyn de klokjes klinken en ’t was met godvruchtige aandacht dat zijn spel werd aanhoord, toegejuigd door de duizenden luisteraars. Om 8 uur was het de beurt van beiaardier Donnes die de avondlucht deed trillen onder zijn kunstig klokkenspel en de klanken deed neerritselen als vallende blaren of droppelen als ’t water uit een fontein in een kristallen vaas! Klinke steeds dat beiaardspel Gode ter eere.”(14) Hiermede was opus n° 3 van Michiels een feit en had Grimbergen zijn derde beiaard.

Stemmingsproblemen

Uit het voorgaande mogen we afleiden dat de gieterij Marcel Michiels te Doornik met niet te onderschatten productieproblemen, maar ook met stemproblemen te kampen had. Dit laatste blijkt uit een schrijven dd. 1 oktober 1929 van Denyn aan Michiels: “…que vous accordez les quelques cloches de l’octave basse du carillon pour en faire une oeuvre absolument digne de votre firme.”

Van Geyseghem omschrijft het stemprobleem later in een brief aan Pater J. Feyen dd. 25 maart 1956: “Men vergete niet dat het eerste of tweede opus is van M. Michiels. In dien tijd stemde hij enkel de 1ste en 2de partiaal gelijk dit ook blijkt uit de grafiek (opgemaakt door Fa. Horacantus op 12 januari 1956): zelfs in 1946-1948 stemde hij zo en zelfs in 1953 was hij niet gevorderd; alhoewel ook hij reeds de kwinten in aandacht nam. Eerst en vooral stemde hij op La=435 en de afmetingen werden uitgevoerd met een toestel op La=440 gebouwd. Rekent men de afwijkingen volgens 440-25 cents=433,69 Hz: dan ziet er de stemming wat beter uit. Hij heeft zich dus goed aan A=435 gehouden.”(15)

Directeur Boon van Horacantus schreef op 31 augustus 1956: “Het wetenschappelijk onderzoek (in de grafiek weergegeven) bewijst inderdaad dat deze klokken vals moeten zijn en onmogelijk harmonieus kunnen samenklinken. De meeste gewichten en diameters zijn verkeerd, terwijl de stemming bijzonder tegenvalt, daar de klokkenkunst in de tijd dat deze beiaard gemaakt werd veel verder stond dan hier gepresteerd werd. Denk even aan de Engelse en Franse gieters van die tijd[…]Ziedaar dus wetenschappelijk verklaard de reden waarom het oor, geoefend of niet, de grote en menigvuldige imperfecties waarneemt bij het beluisteren van de beiaard van Grimbergen… Zelfs de leek, die de beiaarden van Lokeren en Herzele gehoord heeft, krijgt een pijnlijk gevoel bij het beluisteren der klokken van Grimbergen…”(16)

Toch waren anderen een andere mening toegedaan. Op 25 juli 1938 schreef een zekere Luca Rizzardi aan de pastoor van Grimbergen: “A partir de Décembre prochain, l’I.N.R. français émettra une série de causeries sur les plus fameux carillons de Belgique. Grimberghen est du nombre.” (17)

Klokkenroof

Tijdens de klokkenroof in W.O.II was ook de beiaard van Grimbergen niet veilig. Op 16 augustus 1943 ontving het Kerkbestuur St. Servaas een brief betreffende de inlevering van alle klokken. Pastoor Delestré uitte zijn bezorgdheid als volgt: Gisteren ontving [ik] van de Oberfeld-kommandantur 672 het bericht dat van onze torenklokken niet moet worden ingeleverd: Eene klok “Norbertus” van het jaar 1830. diameter 0.82. We bezitten in onzen toren 37 klokken: drie geluiklokken en 34 beiaardklokken: De S. Norbertusklok is verbonden met den beiaard: de twee grootste klokken diameter 95 en 126 zijn nog niet verbonden: er moet nog eene tusschenklok bijgevoegd…Zou de beiaard dan ook weggenomen worden ? En wat is er te doen om de twee grootste klokken te bewaren: ze dateeren beide van 1830.” (18) Het verlossende antwoord kwam per telegram: “Alle klokken van Uw toren werden zaterdag door professor Rosemann vrijgegeven. Geen enkele mag dus afgedaan worden.” (19)

Vierde beiaard (1964)

In 1949 formuleerde pater Feyen een aanvraag tot uitbreiding van de beiaard met een octaaf naar beneden. Dat werd te duur bevonden(20) Feyen gaf zich niet gewonnen en maakte begin 1951 een verslag over uitbreidingswerken, opgesteld door Staf Nees, over aan het gemeentebestuur.

Op 12 januari 1956 werd door klokkengieterij Horacantus van Lokeren een toonopname gemaakt van alle luid- en beiaardklokken. “Van de 37 klokken zijn er slechts twee perfect, nl. de 16e en 17e klok…al de andere klokken laten zeer te wensen over. Herstemmen dezer klokken zou zeer gewaagd zijn en dit om verschillende redenen, o.a. de klokkenwand van verschillende klokken laat het niet toe, bij andere ligt de kwint te hoog en de bovenoktaaf te laag. De herstemming is zelfs af te raden, en een volledig hergieten van alle klokken zou het beste zijn…”(21)

Op 26 februari 1959 kreeg Jan Feyen de opdracht om samen met Staf Nees en Victor Van Geyseghem nogmaals de toestand van het klokkenspel te onderzoeken, zodat het gemeente-bestuur passende maatregelen kon nemen. Victor Van Geyseghem schreef: “Daarenboven heden giet men klokskens die het dubbel wegen dan die van vroeger. Voor mij dus, vinden uwe klokskens geen genade: Gaat weg van mij… in den smeltkroes!![…] Heel de inrichting verkeert in een zeer bedenkelijke toestand.”(22) Horacantus daarentegen nam de verdediging van Marcel Michiels op zich en schreef op 3 april 1959 naar Pater Feyen: “… is het niet wat scherp uitgedrukt, dat de konceptie van de bestaande beiaard van verouderde opvattingen was, zelfs in 1928?”(23)

Uiteindelijk werd een lastenboek opgesteld betreffende de vervanging van de beiaard. Op 25 juni 1963 werd overgegaan tot de opening der inschrijvingen. Vijf firma’s schreven in waarvan Horacantus de voordeligste was.

Nadat de klokken in de loop van 1964 werden gegoten, werd de beiaard voorlopig gekeurd op 10 april 1964 en goed bevonden. De definitieve keuring van de beiaard had plaats op 20 mei 1964 in de toren van de Sint-Servaaskerk in aanwezigheid van Van Geyseghem, Feyen en Boon. In het verslag wordt o.a. melding gemaakt van het easy-systeem bij de klokken onder 100 kg; het klavier dat de Mechelse standaard volgde; ook het resultaat der zwevingsvrije accoorde. De vierde beiaard was een feit.

Op 23 en 24 mei 1964 werd de nieuwe beiaard ingehuldigd en de pers schreef in lovende bewoordingen over de zuiverste beiaard van Europa. De inhuldiging werd een reuzenfeest waaraan Staf Nees, Elie Ryckelinck, Willem Harthoorn, Alfred Dubois, Eric Jordan, Jef Rottiers, Juul Verniers, Gustaaf Drossens en pater Jan Feyen deelnamen. Er was niet alleen beiaardmuziek, maar ook een Groot Beiaardbal, een Klokkenwijnhuis en een Beiaardrestaurant. Er was zelfs een lied gecreëerd op tekst van Marcel Steylemans en op muziek gezet door pater Feyen. De titel luidde ‘Schoon Grimbergen’.

Bes-klok

Op 26 mei 1998 werd bij de Koninklijke Eijsbouts te Asten (Nederland) een nieuwe basklok gegoten. Zij heeft op de flank het wapen van Grimbergen. Deze klok dient tot uitbreiding van de bestaande beiaard met klaviertoon bes. Dit gebeurde op voordracht van ondergetekende. Het bezoek van het Beiaardwereldcongres op 11 augustus 1998 aan Grimbergen heeft ongetwijfeld de beslissing in een versnellingsfase gebracht.

In 2001 werd besloten om de hele beiaardinstallatie te vernieuwen. Roest en elektrolyse (een klepelbol was van de tuimelas gebroken) waren de directe aanleiding om met de werken aan te vangen. Er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om de nieuwe klok in het luidsysteem in te schakelen, zodat Grimbergen een zesgelui zou hebben. Er werd besloten om gietijzeren klepels met draaibare klepelbol te monteren en, om de controle over het spel te optimaliseren, van het easy-systeem af te stappen en over te gaan naar gerichte tuimelaars. Eén klokje, klaviertoon c4 (slagtoon f4) moest hierbij vervangen worden door een nieuw, omdat er tijdens de werken onherstelbare schade was aangericht aan deze klok.

Automatisch speelwerk

In 1756 kocht de abdij een nieuwe trommel aan (zie boven). In het abdijarchief bestaat er een ongedateerde, slordige notitie: Abdij Grimbergen: Trommel van 34 klavieren, thans op St. Jacques te Caudenberg, Brussel, komt voort van deze abdij: dus 17 kl. In december 1950 bestelde het gemeentebestuur een trommel van 50 maten (30 voor het uur, 20 maten voor het half uur) met noten in staal en 30 buitenhamers. Deze werd in 1983 vervangen door een Horomat 81 van Clock-o-matic, aangesloten op 36 klokken.

Beiaardiers

· Edmond Claessens van 1735 – 1764
· Pieter Claessens (kleinzoon Edmond) van 1764-1777
· Jan Schepens verzorgde tweemaal per jaar het versteek van 1758 tot minstens 1793. Hij ontving hiervoor jaarlijks 24 gulden. Laatste uitbetaling aan C.B. Schepens op 23 augustus 1797 (24 gulden).
· Lodewijk Mergaerts (1891-1972), koster-beiaardier 1931-1945
· Jan Feyen (1920-1993) priester-beiaardier sinds 1945, officieel aangesteld van 1952 tot 1993
· Rien Aarssen (1943-) beiaardier sinds 1991, officieel aangesteld sinds 1993

Bronnen

· Archief van de Norbertijnenabdij te Grimbergen
· Archief van Petit & Fritsen in het Stadsarchief te Helmond (Nederland)
· Archief Koninklijke Beiaardschool “Jef Denyn” te Mechelen
· Archief Luc Michiels te Mechelen

Noten

1 Caertboeck abdij van Grimbergen Deel I pag. 14
2 Daniël J. DELESTRÉ, Uit het verleden van Grimbergen Deel II pag. 8, voetnoot 34
3 Godelieve SPIESSENS: “Antwerpse Documenten over klokkengieter Guillelmus Witlockx” in Musica Antiqua nr. 51, pag. 73
4 Parochieregisters gemeentehuis Grimbergen, 27 april 1716
5 G. SPIESSENS, o.c. p. 73
6 E.H. Norbertus HEYLEN, Grimbergen in de Franschen Tijd pag. 161 en 162
7 Op.cit.
8 Archief Helmond (AH): Bestek van Marcel Michiels dd. “31 januari 1928”
9 AH: Brief van Jef Denyn aan Marcel Michiels dd. “18 juni 1928”
10 AH: Brief Jef Denyn aan Marcel Michiels dd. “20 Juni 1928”
11 AH: Brief Jef Denyn aan Marcel Michiels dd. “6 Juillet 1928”
12 AH: Bericht van Burgemeester Van Campenhout aan Marcel Michiels op naamkaart, niet gedateerd
13 AH: Brief van Jef Denyn naar Marcel Michiels dd. “20 Juillet 1929”
14 Archief Abdij Grimbergen (AAG): Parochiale Kroniek 1929
15 AAG: Brief van Van Geyseghem naar Pater J. Feyen dd. “26 maart 1956”.
16 AAG: Brief van I. Boon Dir. Naar Zeer Eerwaarde Heer Pater Feyen dd. “31 augustus 1956”.
17 AAG: Brief van Luca Rizzardi naar de Pastoor van Grimbergen dd. “25 Juli 1938”.
18 AAG: Brief van pastoor Delestré naar “Den Heer Jos. De Beer dd. “21 Augustus 1943”.
19 Archief Abdij Grimbergen: Telegram van Jos De Beer naar Eerw. H. Delstré Pastoor te Grimbergen dd. 23(?)-8-1943.
20 AAG: Brief Gemeentebestuur Grimbergen naar Z.E.H. J. Feyen dd. “5 December 1949”.
21 AAG: Onderzoek van de beiaard te Grimbergen dd. “12 januari 1956”.
22 AAG: Brief van Van Geyseghem naar Eerwaarde Pater Feyen dd. “22-3-1959”.
23 AAG: Brief van Horacantus naar Zeer Eerwaarde Pater Feyen dd. “3 april 1959”.

Rien Aarssen

Sint-Bartholomeuskerk Geraardsbergen

Geschiedenis van de beiaard van Geraardsbergen

15e eeuw

De kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Markt, pas in de 16de eeuw Sint-Bartholomeuskerk genoemd, bezat reeds in 1454 een uurwerk met enkele klokken. De oudst bewaarde klok van de Sint-Bartholomeuskerk is de Mariaklok, gegoten in 1428. Het gotische opschrift luidt: “+ maria es mien name miin nut sii gode bequame – yan Vrane maectte mii te Bruesele so woent hii m cccc xxviii”. Op de flank van de klok staat in grote letters “Van Goes”, reden waarom sommige bronnen de gieter deze naam toeschrijven.

16e eeuw

In het begin van de 16de eeuw werd in de verruimde kerk ook het aantal klokken uitgebreid, met bewegende beelden van Adam en Eva en Kaïn en Abel.1 In de huidige beiaard hangen nog twee klokken van 1588 (e2-gis2). Op de e2-klok staat “+ Me fecit Mr ioannes grongnat : in vsvm eclesiae gerardimontis 1588”. Op de andere klok staat het jaar 1588; de bovenversiering is identiek en men mag dus veronderstellen dat ze ook door Grongnart uit Mons gegoten werd.

17e eeuw

Verder zijn een aantal klokken gegoten door de familie Tordeur uit Nijvel. De twee oudste Tordeurklokken (c2-d2) werden gegoten in 1601 door Thomas Tordeur. In 1631 werd een klok aangekocht, vermoedelijk de Sint-Bartholomeusklok, die 3.300 pond woog. Zijn zoon Jan I goot in 1637 de Petrus en Paulusklok (dis1). Er zijn nog twee klokken van 1652, maar de gieter is onbekend. Volgens Rottiers waren ze ook van Tordeur.2

18de eeuw

In 1730 werd de beiaard uitgebreid met acht klokken van Antoine Bernard, ter plaatse gegoten. Er werd 200 pond klokkenspijs aangekocht uit Brussel.3 Ook het uurwerk en het automatisch speelwerk werden aangepakt door J.J. Anvion, horlogemaker uit Soignies. In 1731 goot Bernard nog één extra klokje,4 dat in 2000 werd vervangen door Eijsbouts. Eerder, in 1728, had ene Drouot enkele beiaardklokken gegoten voor de stad. Waarschijnlijk gaat het hier om Antoine Drouot, een streekgenoot van Bernard uit de Haute-Marne in Frankrijk.5 Er werd een sponsorlijst opgesteld waarop men kon intekenen. Pieter Schepers, beiaardier van Gent, zorgde voor “het accorderen van onsen nieuwen baijaert” oftewel de aansluiting aan het klavier.6 Dumery goot minstens twee klokken voor Geraardsbergen, één in 1750 en één in 1762.

In 1766 werd de Sint-Bartolomeuskerk geplunderd. In 1778 barstte de grote klok (Bartholomeus). Ze werd in 1779 ter plaatse hergoten door vader en zoon Van den Gheyn en woog 4.000 pond. De tekst staat in het Latijn en klinkt vertaald als volgt: “Gemaakt en gegoten op kosten van de gemeenschap, gedurende het stadsbestuur van 1778-1779. Tot meerdere glorie en eer van God, zijn moeder en de H. Bartholomeus, patroon van deze kerk en stad. Andreas Jozef Van den Gheyn en Andreas Ludovicus, vader en zoon, maakten mij te Geraardsbergen.”

Op het einde van de 18de eeuw wilde de Franse overheid het merendeel van de klokken in beslag nemen. Op 11 november 1798 liet het stadsbestuur de klepels uit de luidklokken en de beiaard nemen en de rammel stilleggen. Enkel de zwaarste klok mocht blijven luiden. Vervolgens wilde de Franse commandant de klokken naar beneden laten halen. De plaatselijke verantwoordelijke antwoordde hierop dat de klokken deel uitmaakten van de beiaard en dus niet naar beneden gehaald moesten worden. Hierdoor uitstel krijgende, werden de klokken van de smeltkroes gered.7

19de eeuw

In 1820 goot De Moor één klok, die in 2002 vervangen werd.

20ste eeuw

In 1939 hergoot Marcel Michiels uit Doornik 12 klokken, waarvan er na de huidige restauratie nog maar vijf overschieten. In 1952 schreef Jef Rottiers:8 “De beiaardier, die zijn arbeid een verdieping lager te verrichten heeft, kan er de klokkenklank niet in voldoende mate waarnemen, wat voor een goede prestatie weinig bevorderlijk is. […] Het uitstekend klavier wordt al te weinig aangesproken. Wellicht zou zulks niet het geval zijn moest de klankzuiverheid van deze beiaard meer voldoening schenken.” Op 15 maart 1954 barstte de “Adrianus” van Jan Tordeur uit 1637 tijdens het luiden. Ze werd hergoten door Georges Slegers uit Tellin in 1956, en woog na hergieting 750 kg i.p.v. 800 kg.

In 1964 werd de beiaard uitgebreid tot 38 klokken. In dat jaar hergoot François Sergeys een Michielsklok. Eind 1966 werd het automatisch spel vervangen door een ponsbandspeelwerk met elektro-magnetische hamers. De typische, ronde hamers van Clock-o-matic uit die periode zijn nog op oude foto’s te zien.

In 1977 schreef Constant Versichel:9 “Het stokkenklavier is door verwaarlozing niet meer te gebruiken. Alleen het elektronisch pianoklaiver kan laten vermoeden hoe deze beiaard in werkelijkheid zal klinken als de stad aan de restauratie toe is.” Vanaf 1976 waren er inderdaad plannen om de beiaard te restaureren, onder impuls van Adam Verschaffel (1912-1996).

Pas in 1980 werd 62.500 euro (2,5 miljoen BEF) uitgetrokken voor een grondige restauratie en uitbreiding van de beiaard door Eijsbouts. Jos D’hollander was adviseur. De oorspronkelijke klokken werden in februari 1981 uit de toren gehaald en herstemd. Een groot deel van de historische klokken kreeg verticale groeven om te ‘ontzweven’. Samen met de nieuw gegoten klokken werden ze in april 1981 opnieuw in de toren gehangen. De inhuldiging vond plaats op 7 juni. Omdat de stad sinds mensenheugenis geen eigen beiaardier had, bleef het klavier gedurende twee jaar onaangeroerd, ondanks de oprichting van een beiaardcomité o.l.v. Verschaffel.

Vanaf 1983 werden er jaarlijks zomerconcerten georganiseerd door het beiaardcomité, maar de stad maakte geen geld vrij voor onderhoud. Wel kwam er in de plaats van het ponsbandensysteem dat “meer niet dan wel werkte”10 een computergestuurd automatisch spel in 1986 voor de prijs van 230.860 BEF.11 Vanaf 1991 werd Aimé Lombaert opgenomen in het beiaardcomité. Dat jaar werd er slechts één concert uitgevoerd wegens geldgebrek en uit protest tegen de vervallen toestand van de beiaard. In 1996 werd het automatisch spel opnieuw geprogrammeerd zodat de klokken slechts om het half uur speelden ipv elk kwartier.

Huidige toestand

In 2000 barstten twee anonieme klokjes (dis4 en e4), en het enige Bernardklokje uit 1731 (f4). Ze werden vervangen door Eijsboutsklokjes. Dit vormde de aanzet tot het vervangen van het hele derde octaaf. Volgende historische klokken werden vervangen: een Bernardklok uit 1730, een Dumeryklok uit 1750, een De Moorklok uit 1820, zes Michielsklokken uit 1939, een François Sergeysklok uit 1964, en vier anonieme klokjes zonder jaartal. De vervangen klokken zullen in een museum terechtkomen. De inhuldiging van de beiaard vond plaats op 26 oktober jl.

Besluit

Dit is het eerste artikel waarin grondig ingegaan wordt op de geschiedenis van de beiaard van Geraardsbergen, met belangrijke ontdekkingen: Antoine Bernard als klokgieter van de anonieme klokken uit 1730-1731, en de beiaardiers Philip en Jan Sper uit de 18de eeuw. Toch zijn er nog veel leemtes op te vullen, omdat van sommige cruciale jaartallen de jaarrekeningen niet bewaard zijn. De beiaard van Geraardsbergen heeft haar grote bloeiperiode in de 17de en 18de eeuw gekend, zoals de meeste historische beiaarden. In de 20ste eeuw werd de beiaard stiefmoederlijk behandeld, en zonder initiatief van Adam Verschaffel zou dit nog steeds een feit zijn. Tot op de dag van vandaag is er geen stadsbeiaardier ingeschreven in de personeelsdienst van de stad. Wel fungeert Aimé Lombaert sinds 1991 als stadsbeiaardier van Geeraardsbergen.

De beiaard, waarvan de eerste twee octaven uit klokken van 11 verschillende gieters bestaan, aangevuld met Eijsboutsklokken in het derde en vierde octaaf uit 4 verschillende gietjaren, is een merkwaardige potpourri. Herstemmingen ten spijt klinkt het basoctaaf nog steeds onzuiver, maar de algemene klank is wel aangenaam.

Het zou mooi zijn als de trots van de Giesbergenaar over zijn Manneke Pis gedeeld zou worden met de beiaard, die historisch niet alleen minstens zoveel waard, maar ook muzikaal waardevol is. Wekelijkse bespelingen in vast dienstverband zouden dan ook een minimum mogen zijn voor een stad die vroeger twee beiaarden herbergde.

Speciale activiteiten

Op 16 juni 1990 oganiseerde het beiaardcomité van Geeraardsbergen een interpretatiewedstrijd voor beiaardiers, genaamd “De zilveren klepel” die tweejaarlijks zou plaatsvinden. Het bleef echter bij een eenmalige wedstrijd.

Curiosa


·In het beiaardmuseum te Mechelen bevindt zich een beiaardklavier uit de Hemony-beiaard van Ename, dat daarna in Geraardsbergen aan de beiaard werd gekoppeld.
·Beiaardklavier begin 20ste eeuw, omgebouwd tot oefenklavier (Renaat van Steenwegen). Collectie G. D’hollander.
·Trommel, vermoedelijk uit de 19de eeuw, toren Bartholomeuskerk

Tekst: Liesbeth Janssens

Sint-Martinuskerk Genk

Geschiedenis van de beiaard van Genk

Luidklokken

Tot voor 1960 had Genk nooit een beiaard. Wel had de kerk tot vóór de Franse Revolutie vier luidklokken: de Sint Martinusklok (1728), de Sint Annaklok (1639), de Johannesklok (?) en het Angelusklokje (1787). De laatste twee werden n.a.v. de Franse Revolutie stukgeslagen en meegenomen. In 1806 kwam er een nieuwe Johannesklok, gegoten door Peter Boitel uit Millen bij Tongeren. Tijdens de Duitse klokkenroof in 1944 werd de Johannesklok opnieuw stukgeslagen en meegenomen. De Sint Martinusklok werd naar Hamburg gevoerd en kwam in 1946 gebarsten terug. Enkel de Sint Annaklok uit 1639 mocht blijven hangen. Beide klokken werden in 1960 hergoten om in de beiaard gebruikt te worden.

Beiaard

In oktober 1944 legde een Amerikaans bombardement per vergissing het stadscentrum van Genk in puin, waaronder de Sint-Martinuskerk. De kerk werd gesloopt en werd tussen 1950 en 1953 herbouwd met geld van de steenkoolmijnen, met een toren waarin ruimte voorzien werd voor een beiaard. Toen het gemeentebestuur van Genk tijdens de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel de beiaard in het paviljoen ‘Vrolijk België’ opmerkte, wilde zij een gelijkaardige klokkenspel. Op 14 april 1959 werd er een overeenkomst gesloten met de firma P. Bauwens-Goossens uit Gent over de levering van een beiaard met vijf luidklokken, uurwerk, automatisch spel en een oefenklavier, voor een bedrag van 1.568.800 BEF (3900 euro). De beiaard bestond uit 52 klokken, met een c1 als basklok. De omvang bedroeg c1-d1-e1-chromatisch-f5. De klokken werden gegoten door Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel, Nederland. Staf Nees was adviseur. De eerste vijftien klokken kregen een opschrift: buiten de luidklokken op naam van Maria, Martinus, Anna en Johannes, kreeg elke parochie en hulpkerk een speciale klok met naam en patroonheilige en stichting der parochie op. De wijding gebeurde op 3 april 1960.

Op zondag 24 april werd de beiaard ingehuldigd door Staf Nees en Leen ’t Hart. Later op de avond speelden de Limburgse beiaardiers René Peeters uit Eisden en René Vanstreels uit Hasselt. Jos De Greeve, directeur van de muziekacademie van Genk sloot de dag af.

Beiaardiers

Jos De Greeve (1912-1974), die af en toe op de beiaard van Diest speelde, werd de eerste beiaardier van Genk. Hij overleed in 1974.
Jos Wouters (°1949) volgde hem op vanaf april 1975 tot 2014.
Vanaf 2014: duobaan met An Lommelen en Wim Van den Broeck.

Verschuiving dispositie

Omwille van een lekkend dak was het klavier aan vervanging toe. In 1989 werd een nieuw klavier geleverd door Clock-o-matic. Op de aanvraag voor een bes1 en es1, werd negatief geantwoord. Daarom besliste beiaardier Jos Wouters om de beiaard een toon omhoog te transponeren. Het oude klavier bevindt zich nog in de toren. In 1992 werd de ruime cabine opnieuw aangekleed met hout en nieuwe vensters. Het elektrische trommelspeelwerk werd vervangen door een computer.

Historische curiosa

Tijdens opgravingen die men na de oorlog verrichtte, vond men een klokkenoven en twee kernen in de oude kerk. De ene kern had een diameter van 117,5 cm en zat 2,10 meter diep; de ander had een diameter van 106 cm en zat 1,80 meter diep. De klokkenoven lag in de as van de kerk, gedeeltelijk in de kerk en tegen de toren. De afstand van de klokkenoven tot de kernen was respectievelijk 4 en 6 meter. De Sint-Annaklok en vermoedelijk ook de Sint-Martinusklok werden hier in 1639 hergoten.

Merkwaardige feit

De vroegere Sint-Martinusklok, die van voor 1624 dateerde, werd in 1728 hergoten door Antoine Bernard van Neufchateau. De klok kreeg meteen een macabere bijklank, want toen ze op 18 augustus 1728 in de kerk hing om gewijd te worden, kwam ze terecht op weduwe Maria Priemers-Van Hengel die verpletterd werd.

Bibliografie

Jos WOUTERS, Klokken en beiaarden in Genk, Koninklijke Beiaardschool ‘Jef Denyn’, 1978 Gilbert HUYBENS, Beiaarden en torens in België, Gemeentekrediet, 1994, p. 97